Geen reaktie?
(1903)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–II.
| |
[pagina 12]
| |
Tot aan de tanden gewapend staan bourgeoisie en proletariaat tegenover elkaar. Voor het proletariaat geldt de uitdrukking in overdrachtelijke beteekenis: voor de bourgeoisie is zij letterlijk waar. Zij heeft gebeefd en krijgt haar zelfvertrouwen eerst terug, als twintigduizend geweren en bajonetten haar bewaken. Want de arbeiders omkranst nog de aureool hunner overwinning van gisteren. Groot en sterk staan zij, aaneengesloten, hun harten zijn vol moed. Tot de vakvereenigingen stroomen de leden bij duizenden, in de vakbeweging is het een tijd van wagen en winnen. De reaktie bereidt zich voor, maar de herinnering aan de nederlaag houdt de bourgeoisie af van onvoorzichtig toeslaan. Bij de spoorwegmaatschappijen valt nu en dan een ontslag, maar terloops en als onopzettelijk. De bourgeoisie vat eerst moed, naarmate de maatregelen van regeering en grootkapitalisten gereed komen. Eindelijk is alles klaar en de regeering schudt de bepalingen en reglementen, die overhaaste wettenmakerij onmogelijk moeten maken, als lastige vliegen van zich af, en slaat toe. De April-dagen komen als een storm over het land. Niet kapitalistische heerschappij en burgerlijke orde worden ontworteld: zij staan vast in den maatschappelijken bodem, sedert eeuwen met hen samengegroeid. Maar van de proletarische organisaties ligt ontworteld, wat te snel omhooggeschoten, en geknakt, wat broos van stengel was. De overwonnenen zijn ontmoedigd; overmaat van zelfvertrouwen is omgeslagen in demoralisatie. Tweedracht verzwakt hen nog meer. Nu is voor de bourgeoisie het uur gekomen. Zij heeft naar zij meent van de arbeiders vooreerst niets te vreezen. Op politiek gebied voelt zij zich sterk door het census-kiesrecht en de vakvereenigingen zijn uiteengeslagen of verzwakt. De reaktie heeft vrij spel op alle gebied en profiteert van de gelegenheid. De groote slag is gevallen. Het eerste recht van den arbeider, het stakingsrecht, is voor tienduizenden verloren. De regeering heeft den tegenstand der arbeidersklasse tegen de dwangwet met geweld gebroken, en uit dit kwaad komt nieuw kwaad voort. Versterking van het militairisme is een onvermijdelijk gevolg van reaktie in de wetgeving. Hoe meer de bourgeoisie er toe overgaat de arbeiders met dwang ten onder te houden, hoe onmisbaarder het leger voor haar wordt. Eenmaal op dezen weg, behoeft zij, zoo al geen zeer talrijk, dan toch een altijd aanwezig en ‘vertrouwbaar’ leger! De regeering bekent door gebrek aan soldaten op | |
[pagina 13]
| |
31 Januari de spoorwegmaatschappijen aan hun lot te hebben moeten overlaten: een beter argument voor het staande leger is in de oogen der bourgeoisie nooit geleverd. Men zal haar niet weer onvoorbereid vinden! De diensttijd moet worden verlengd, het garnizoen van Amsterdam verdubbeld. Dit zal geld kosten, de belastingen zullen moeten worden verhoogd of er zal bezuinigd moeten worden op sociale maatregelen, maar wat hindert dat? Groot en gedurig vertoon van geweld moet den arbeiders leeren, hoe sterk de tralies der kooi zijn, die hen gevangen houdt, hoe onmogelijk het ontkomen. Over het volksleger spreekt niemand meer: hoe zou de bourgeoisie er aan kunnen denken, de arbeiders te wapenen! Een leger met niet te korten diensttijd, altijd voorhanden, en ‘betrouwbaar’ van geest, dat is 't wat zij verlangt. Een leger dat, als de schaar die zich niet bekommert om wat zij knipt, niet vraagt wàt het geroepen is te beschermen. De Staat vergt van zijn soldaten soms zonderlinge diensten: niet enkel bescherming van onderkruipers, maar ook zelf voor onderkruiper te spelen bij staking en bij uitsluiting. Daarom gaat het niet zonder strenge tucht en mechanische discipline. Hoe kan in een leger, dat gebleken is te bestaan om den ‘binnenlandschen vijand’ ten onder te houden, het openlijk uitspreken van gevoelens van broederschap met dien vijand worden geduld? Hoe kunnen in het leger vereenigingen en bonden worden toegelaten, die met de vakvereenigingen hetzelfde doel: verbetering van toestanden, gemeen hebben en mindere militairen leeren zich te voelen als wat zij zijn: proletariërs in dienst van het kapitaal, wier arbeids- tot vechtkracht wordt omgezet? Hoe kan het openbaar maken van onrechtvaardige behandeling hùn worden vergund, die klaar moeten staan zonder nadenken en zonder oordeel het grofste onrecht te stutten? Recht van vereeniging, vrijheid van spreken en schrijven, zijn ze in het algemeen onvereenigbaar met het militairisme, wanneer de reaktie het leger gebruikt om de arbeiders met geweld ten onder te houden, dan meer dan ooit. Wat is er van het recht van vereeniging overgebleven bij onze marine? De Bond van Marine-matrozen, die naar minister Ellis genoodzaakt was te erkennen, op het zedelijk peil der leden zeer gunstig gewerkt heeft, moet worden in den grond geboord. Het is niet noodig daartoe wetten te maken en als voor de spoorwegarbelders het stakingsrecht, voor het marine-personeel recht van vereeniging en vrijheid van drukpers op te heffen. Het militairisme timmert liefst niet aan den openbaren weg. Het kent korter en gemakkelijker methoden: provoost, straf- | |
[pagina 14]
| |
klas en helpt dat niet, ontslag met het ‘roode paspoort’. Wie, dapperder dan zijn meerderen, anoniem klagen minacht en zijn grieven in het Bondsorgaan durft uiten, wie de bestuursfunkties, hem door zijn kameraden opgedragen, vervult: weg met hem! Weggejaagd wordt hij, staat zonder een penning op zak, zonder vakkennis, zonder relaties, in de burgerlijke maatschappij. Wat hij mee krijgt is het ‘roode paspoort’, het brandmerk van aanhoudend slecht gedrag, dat brave flinke kerels, wier eenige misdaad is hun liefde voor de organisatie, stempelt tot liederlijke individuen. Op zijn best doet de beteekenisvolle toevoeging aan het ontslag ‘wegens anti-militaire karakter-eigenschappen’ ieder werkgever een ‘ontevredene’, een ‘rooie’, kortom iets even ergs bijna als een ‘staker’ speuren. In de Kamer beroemt minister Ellis zich, dat door zijn maatregelen ‘de Bond al aardig aan 't verloopen is’. Geluk er mee, minister! De openlijke maakt plaats voor geheime propaganda en organisatie, de openlijk uitgesproken grieven voor gehuichelde onderwerping en heimelijk gemok. ‘'t Is natuurlijk logisch’, schrijft Het Anker van 13 Juli, ‘dat ook de marine-matroos, als hij door zijn superieuren verplicht wordt voor den Bond te bedanken, dit niet doet, maar in tijden van nood slechts zegt dat hij bedankt heeft.’ Zoo voedt onderdrukking op tot veinzerij en bedriegelijkheid. Geluk er mee, minister! Een kort geleden verschenen ministerieële aanschrijving ruimt het laatste onschuldige recht op, dat aan het marine-personeel nog overbleef: dat van petitie. De minister wil ‘het niet verbieden’ - o neen! hij verklaart alleen, dat ‘in 't algemeen, verzoeken van militairen, wanneer zij met den dienst in verband staan’ aan de militaire chefs behooren te worden gericht. Hij zelf wil geen deputaties van bonden of vereenigingen meer ontvangen. Op papier blijft het recht van petitie dus ‘in 't algemeen’ onaangetast (zooals ook dat van vereeniging en de vrijheid van drukpers nooit bij ukase zijn opgeheven), maar wie er ‘in 't bijzonder’ gebruik van maakt: men zal hem ‘zoeken’ en... vinden. Is onze justitie door de reaktie onbeïnvloed gebleven? Zijn wij ontkomen aan het politieke of tendenz-proces, dat loert op iederen regel schrift, op iedere onvoorbedachte uitlating, waarin het ooren en oogen, gescherpt door wantrouwen en haat, kan lukken iets strafbaars te ontdekken? Neen, we zijn er niet aan ontkomen. We hebben gehad het proces-Wessels, het proces-Van Oogen, het proces-Hugenholtz, het proces-Van der Goes. En, overbodig bewijs dat de militaire rechtsspraak - dat fossiel uit vroeger eeuwen, een schande | |
[pagina 15]
| |
van onzen tijd - reaktie in het quadraat beteekent: het proces-Kappetein. Nederlandsche rechters hebben tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld voor ‘opruiïng’ tot een feit waarop hoogstens acht dagen staat (zaak Wessels). Nederlandsche rechters hebben hun krasse onwetendheid van de sociaal-demokratische beginselen en taktiek bewezen, door geschoolde sociaaldemokraten te veroordeelen wegens ‘opruiïng’ tot individueele dienstweigering (zaak-Van der Goes en zaak-Hugenholtz) en dat op getuigenis van politie-speurhonden, enkel en alleen ter vergadering aanwezig om van daaruit te apporteeren het begeerde wild van ‘opruiende’ uitdrukkingen, doof voor de algemeene strekking van het gesprokene, de ooren gespitst naar een ‘strafbaar’ woord. Nederlandsche rechters hebben een vonnis opgesteld als dat der Amsterdamsche rechtbank in de zaak-Van der Goes, waarin de reaktionaire opvattingen der regeering met roerende volgzaamheid worden overgenomen. De regeerings-opvatting der spoorwegstaking als een ‘misdaad’ keert in het vonnis terug, dat haar betitelt ‘onwettigen aanslag op het verkeer’ en, als gold het militairen, spreekt van de ‘dienstweigering’ van arbeiders, in dienst bij publieke ondernemers. De reaktionaire zienswijze, die daden, door de arbeiders in den klassenstrijd begaan, misdaad noemt en strafbaar stelt, zoodra dergelijke daden de burgerlijke orde ernstig storen, de bourgeoisie belangrijke schade toebrengen en haar heerschappij een oogenblik doen wankelen, - deze zienswijze wordt, het is uit het vonnis duidelijk, door de justitie gedeeld. Zij doet dus zelfs geen poging een standpunt boven de klassen te vinden; zij spreekt onomwonden uit, dat wat te burgerlijke orde in stand houdt, goed, wat haar aanrandt, verkeerd - op de grens van misdadig - is; zij ontsluiert zichzelve als een instituut, gedreven door sympathieën voor de bezitters, hun orde, hun beginselen, hun maatschappij, van huis uit aan de strijdende arbeiders vijandig; geneigd hun woorden en daden in den strijd bevooroordeeld te beschouwen en ongunstig uit te leggen. De kapitalistische maatschappij behoeft, om haar orde te handhaven, betrekkelijk zelden de hulp van bruut geweld, zij is daartoe te sterk en te wel-bevestigd. Haar folterwerktuig is niet de knoet maar de hongerzweep; de boeien, waarin zij haar rebellische slaven bij voorkeur sluit, zijn onzichtbaar ofschoon niet onstoffelijk; haar straf bij uitnemendheid is het ontslag. Troelstra heeft in de Kamer aangetoond, hoe de regeering | |
[pagina 16]
| |
door haar houding in zake de spoorwegstaking de verantwoordelijkheid draagt voor de wreedheid van direkties en publiek. Maar niet de stakers alleen verdienen in de publieke opinie met honger te worden gestraft. Ook zij, die als leden van de S.D.A.P. aan het organiseeren en leiden der staking deelnamen - een plicht waaraan zij zich daar hunne organisatie bij het Comité van Verweer was aangesloten, niet mochten onttrekken - behooren met honger te worden gestraft. Zoo denkt de gemeente Arnhem er over, die den werkman Van Zelm en de gemeente Hilversum, die den onderwijzer Kroes en de onderwijzeres Sluyters ontsloeg.Ga naar voetnoot1) Door deze daden is de vrijheid van overtuiging voor dienaren der gemeente feitelijk opgeheven. Of bestaat deze hieruit, dat men binnenkamers een of andere richting mag toegedaan zijn, mits men er over zwijgt? Vrijheid van overtuiging is de vrijheid, niet er eene op na te houden, maar er naar te handelen, er voor te werken, het meest in tijden van heftige klassenstrijd, wanneer alle partijen hun volle kracht en de toewijding al hunner leden noodig hebben. Onderwijzers te ontslaan omdat zij deelnamen aan een beweging, die, zooals de Bond van Nederl. Onderwijzers in zijn verzoekschrift terecht zegt, ‘noch met eenige wet, verordening of reglement, noch met de algemeen geldende regelen van moraliteit in strijd was’, maar die voor de heerschende klasse lastig, onaangenaam en ongewenscht was, is de politieke overtuiging strafbaar stellen met broodsgebrek, zoodra zij de machthebbers te na komt. Neen, deelname aan of organisatie van de April-beweging was met geen enkelen ‘algemeen geldenden regel’ van moraliteit in strijd. Maar de reaktie stelt haar eigen, bijzondere regels van moraliteit op, verklaart tot misdadigers en oproermakers wie haar bestrijden; eischt van de gemeente-ambtenaren dat zoo zij andere politieke denkbeelden hebben dan de meerderheid van den raad, zij althans niet naar hun overtuiging zullen handelen. Men ziet het: alweer kweekt | |
[pagina 17]
| |
zij huichelaars, en moedigt veinzerij aan. Hoe kunnen de opvoeders der kinderen hun fierheid, zelfstandigheid van karakter inprenten, als zij die zelven niet mogen bezitten? Er bestaat nog een eenvoudiger methode dan onderwijzers te ontslaan om hun politieke overtuiging en het in praktijk brengen daarvan: ze niet aan te stellen. Ook dit preventief middel past de Hilversumsche gemeenteraad toe: sollicitanten voor de H.B.S. worden aan een onderzoek onderworpen omtrent hun godsdienstige en politieke gevoelens... zoo weert men de ‘rooden’, want de rooden liegen niet Zoo werken de reaktionaire begrippen door bij staat, gemeente en particulieren. Stakers en rooden zijn schuldigen en misdadigers, zij staan ‘buiten de gemeenschap der natie’, kunnen dus geen rechten doen gelden op menschelijke behandeling. De christelijke heeren der Haagsche kommissie voor de uitgeslotenen helpen ze, inplaats van aan werk en brood, aan standjes en schrobbeeringen. Burgemeester en gemeenteraad van Haarlem weigeren verlof tot een collecte. Dito de burgemeester van Amersfoort, die daarenboven met echt-christelijken zin uitgesloten spoormannen, die elders werk zoeken, het brandmerk ‘wegens staking ontslagen’ op hun verhuisbiljet tot reispenning meegeeft. Fabrikanten als Beynes in Haarlem straffen de ex-stakers, die zij edelmoedig terug namen, met uitsluiting van loonsverhooging. De H.IJ.S.M. neemt den ‘sterken arm’ te hulp, om uit te visschen of onder de nieuw-aangeworven spoorwegmannen de gehate roode kleur nog voorkomt en laat de ‘verdachten’ ondervragen op 't politie-bureau. De aller-christelijkste Standaard, tevreden maar niet voldaan, nu de socialistische onderwijzers de school uitvliegen, hitst de Kerk op tot maatregelen jegens socialistische predikanten. En de werkgevers ontslaan, waar zij kunnen, in het havenbedrijf te Amsterdam, in de sigarenfabrikage te Alkmaar, in de textiel-industrie te Leiden enz. enz., de voormannen of leden der organisatie, met of zonder voorwendsel, al naar 't hun past. De reaktie maakt niet halt voor één vorm van geestelijk leven. De vrijheid van spreken en schrijven in ons land is op 't oogenblik dood voor leeraren, onderwijzers, militairen, spoorwegarbeiders en talrijke anderen. Meent ge dat de vrijheid van lezen tenminste nog bestaat? Zooals rood zijn en rood handelen misdrijf is, zoo het lezen van roode boeken en kranten onbetamelijk. Er moet jong begonnen worden de gemoederen in de ‘goede richting’ op te voeden: de jongelui van tegenwoordig zijn zoo vroeg rijp. De regeering | |
[pagina 18]
| |
begint alvast den aankoop van boeken, die ‘schade kunnen doen aan de bestaande orde van zaken’, voor de bibliotheken der Rijks Hoogere Burgerscholen te verbieden. Wat zij van plan is op den nieuwen index te plaatsen van kunst en wetenschap, is nog verborgen; of met de ‘bestaande orde van zaken’ in 't algemeen de heilig-kapitalistische of in 't bijzonder de driewerf-heilige van Kuyper-Loeff-Bergansius gemeend wordt, zal nog moeten blijken, maar dat wat ‘rood’ is geweerd zal worden, staat wel vast. De H.IJ.S.M., bang dat het zorgvuldig geschifte personeel toch nog besmet zal worden, verbiedt Volk en Volksdagblad op werkplaatsen en kantoren (wanneer volgt verbod van het bezoeken van vergaderingen en omgang met rooden?). Maar ook het publiek wil de brave maatschappij van de besmetting vrijwaren: Het Volk wordt geweerd van de kiosken der stations. Als de boer, die zijn voet zette op den oorsprong van den Donau, roepend: ‘nu krijgt Weenen geen water’, denkt de Maatschappij door haar maatregel de verbreiding der sociaaldemokratie tegen te houden. De reaktie gebruikt nog andere wapenen. De Roomsch-Katholieke Volksbond te Zaandam verzoekt den Gemeenteraad, de ‘ergerlijke’ kolportage van sociaal-demokratische brochures en geschriften, die zelfs ‘den meest eerbaren aantasten,’ te willen verbieden; - deze giftige pijl wordt afgeschoten naar Volk en Voorpost. En de Minister van Justitie maakt zich belachelijk, door een stoot-in-de-lucht tegen de politieke spotprent, en tracht vruchteloos ons strafrecht met het nieuw ‘misdrijf’ van Kuyper-beleediging te verrijken. Zoo heeft zich in het laatste half jaar een reaktionaire omkeer in de openbare meening voltrokken, en het ongunstig resultaat voor de arbeiderspartij der gemeenteraadsverkiezingen, de nederlaag in Amsterdam III, de val van onze vertegenwoordigers in Rotterdam, Zwolle en Enschedé, zetten de kroon op het werk der duisternis. Het is niet dat wij zwakker geworden zijn, de arbeiders zich van ons hebben afgewend: de met een enkele uitzondering stijgende cijfers die wij over het land behaalden, bewijzen het tegendeel. De oorzaak is - ook het veld winnen der klerikale partijen in Amsterdam, Rotterdam, den Haag en Leiden toont dit aan - dat de reaktie sterker geworden is, dat regeering en openbare meening eensgezind en eenswillig zijn, dat de groote massa der burgerlijke en kleinburgerlijke klasse er voor is het stelsel van dwang en geweld op de arbeiders ook verder toe te passen. Wettelijk is de positie der arbeiders belangrijk slechter geworden. Het militairisme te water en te land is versterkt | |
[pagina 19]
| |
en treedt brutaler op. De gemeenten spelen tyrannetje, de patroons zijn overmoedig en uitdagend. In de meening van het publiek dat zelden aktief aan den klassenstrijd deelneemt, zijn half-overwonnen vooroordeelen weer tot bloeiend leven gekomen en oude gevoelens van de minderwaardigheid der arbeidersklasse opgewekt. De reaktie kan niet op den duur de maatschappelijke ontwikkeling tegenhouden, maar zij kan haar pijnlijker maken. Zij vermag ons niet voor goed te overwinnen, maar zij vermag talrijke offers te doen vallen in onze gelederen. En bovenal: zij dwingt ons wapenen op die ons tegenstaan en een strijdwijze die wij verachten. Zij noopt ons tot listen en lagen, zij kweekt huichelaars, zij bevordert wrok en haat jegens personen. Zij verlaagt het peil van den klassenstrijd: wij willen het verhoogen. Wij willen dat proletariaat en bourgeoisie worstelen in het volle licht eener demokratische maatschappij, met de wapenen des geestes. Wij willen dat de strijd aan het proletariaat zoo weinig offers als mogelijk is koste. Wij willen dat het proletariaat voortdurend meer rechten en vrijheden verovert, wij willen het geëerd en in aanzien ook bij zijn tegenstanders. Wij willen ons niet laten terugdringen en vluchten als het opgejaagde wild; wij willen onze overtuiging niet verbergen en door angstige schuwheid bij anderen de meening wekken als achten wij ons zelven schuldig. Wat doen, arbeiders? |
|