Gandhi
(1947)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 189]
| |
Bijlage III
| |
[pagina 190]
| |
Toen de engelse regering na het einde van de eerste wereldoorlog enige onvermijdelijke hervormingen invoerde, had zij aan een kleine minderheid der vrouwen het kiesrecht verleend voor de provinciale raden. Enkele der hoogstaangeslagenen, zowel mannen als vrouwen, kregen het kiesrecht, ongeveer 17% der bevolking. Voor de gemeenteraden bezaten ook de vrouwen het kiesrecht sedert het begin der eeuw, en hun voorhoede nam ijverig deel aan de opvoeding der massa's tot de ongeweldddadige actie. Dit was in de eerste plaats het geval in het reusachtige district Bombay. De vrouwen, schrijft Fr. Standenrath, nemen op vaak verrassende wijze deel aan de ongeweiddadige vrijheidsbeweging. Gandhi's eigen vrouw, de energieke Kastoerbai, werkte met de meeste vrouwen en meisjes uit de Ashram zowel in de geheelonthoudingsbeweging der grote steden als bij de boycot van buitenlandse textielgoederen. Urenlang staan zij op post, om de leden der laagste klassen, vrijwel de enige die alcohol gebruiken, met vriendelijke woorden te waarschuwen voor het kwaad dat zij zichzelven berokkenen en te pogen hen er van terug te houden de drankhuizen binnen te gaan. Verder doen zij hun best er de vrouwen van af te houden, buitenlandse stoffen te kopen. Somtijds bleven er slechts enkele vrouwen in de Ashram, net genoeg om de kinderen te verzorgen. Onder hen was een veertigjarige engelse admiraalsdochter, Miss Slade, die de indische naam Mirabai had aangenomen en in de afdeling hygiëne werkte. Behalve Kastoerbai en Mirabai had de grijze Mohammedaanse vrouw Rohana of Roxane de leiding in de woestijn Thar, ergens in het binnenland, bij de overtreding van het zout-monopolie. Onder de 60.000 min | |
[pagina 191]
| |
of meer leidende Indiërs die in 1930 gevangen zaten, bevonden zich vele vrouwen, waarvan sommige door geheel India bekend waren. Dit was o.a. het geval met Anasuja Sarabhai, de zuster van een der rijkste indische fabrikanten Sheth Ambalal Sarabhai, een ware mensenvriend. Ook zijn echtgenote, Shri Saladelivi, een vrouw van uitnemende cultuur, die als voorzitster van het Congres in November 1930 gevangen genomen werd, werkte als vrijwillige strijdster in het millioenenleger van Gandhi. Het spreekt vanzelf dat de engelse regering met lede ogen aanzag hoe de vrouwen van de indische aristocratie en de deftigste burgerfamilies aan de beweging deelnamen. De enige vooraanstaande vrouw, die Mevrouw Standenrath tot haar leedwezen niet ontmoette, was Nandu, de ‘indische nachtegaal’. Juist op de dag dat de Standenrath's in India aankwamen, scheepte zij zich in naar Amerika, dat zij van West tot Oost doorkruiste. Haar reis werd een ware triomftocht. Onder de schandelijke lasterpraatjes die wijd en zijd over wat in India gebeurt, verspreid worden, zijn de fantastische overdrijvingen over de duizenden dieren, die jaarlijks aan de Kali-godheid ten offer gebracht worden, wel de walgelijkste. Het is waar dat dergelijke offers bij onbeschaafde en onwetende mensen in het binnenland nog wel voorkomen maar zij worden door alle ontwikkelden streng veroordeeld. Een Indiër beklaagde er zich bij de schrijfster over dat zijn landgenoten om de enkele dieren die geslacht worden, in het Westen voor wrede monsters worden uitgemaakt, terwijl in de slachthuizen van Europa en Amerika gehele catacomben van runderen, enz. aan den Moloch maag geofferd worden. Echter zo onschuldig als deze Indiër het voorstelt, is de | |
[pagina 192]
| |
zaak niet. De secretaris der Jeugdliga te Dharwend schreef vol afschuw aan Gandhi, om hem te verzoeken zijn gezag te doen gelden teneinde tegen de toenemende dierenoffers op te komen. ‘Het vorige jaar werden er 26 van die onschuldige dieren geslacht, dit jaar waren het er 24, wat in geen eeuw voorgekomen was.’ Het zijn de zogenaamde Brahmanen van Dharwend die na honderden jaren deze wrede zede weer in zwang gebracht hebben. En er zijn er onder hen, die een bijzonder aandeel aan de ‘non-coöperatiedagen’ nemen en in khakikleding rondlopen. Het ergste van alles is, dat de vrouwen en meisjes gedwongen worden het slachten der arme dieren, dat op ruwe en wrede, wijze geschiedt, bij te wonen. In zijn antwoord schreef Gandhi, dat, zo de voorstelling van den secretaris der Jeugdliga niet overdreven was, men niet betwijfelen kon of er viel een ernstige regressie naar het barbarisme te constateren. ‘Zo mijn veroordeling van deze offer-handelingen ook slechts een enkel dier van de slachting kan redden, zo wens ik dit met alle kracht die mij ter beschikking staat. Het schijnt in de laatste tijd mode te worden de mensen aan te moedigen tot dergelijke offers. Ik hoop dat de leden der jeugdliga's door geheel India in eensgezinde verontwaardiging tegen deze dierenoffers zullen opstaan en voldoende invloed op de openbare mening krijgen om dergelijke dingen te verhoeden.’ Gelukkig kwamen ook andere, betere berichten tot Mahatma Gandhi. Syt Gangadharrao schreef hem het volgende over het gebruik van dieren te off eren in Karnak. ‘Ik heb die offers zelf gezien en ofschoon ik toen nog niet geheel en al tot geweldloosheid bekeerd was, maakte de onmenselijke manier waarop de slachtingen voltrokken werden, diepe indruk op mij... Dierenoffers in naam van de gods- | |
[pagina 193]
| |
dienst zijn thans vrij algemeen op jaarmarkten. Maar gelukkig beleven wij heden een omkeer. Gij weet, dat een prediking van Ahimsa de verste dorpen bereikt en haar werking uitoefent. In mijn eigen dorp Hoedhi hebben de oudsten besloten om van de jaarlijkse slachting af te zien... Zeker kan de openbare mening in de door ons gewenste zin worden beïnvloed. Ik bid tot God, dat Hij U ook verder voldoende kracht verlene.’ Behalve op de medewerking der jeugd rekende Gandhi in de eerste plaats op die der vrouwen om de beweging voor Ahimsa energiek door te zetten, ofschoon zij lichamelijk zwak waren: de strenge opsluiting der hindoe-vrouwen - en bij de mohammedaanse vooral het dragen van de sluier - is, volgens de mening van Gandhi en van vele ter zake deskundigen voor de grote vrouwensterfte in de steden verantwoordelijk. De t.b.c. vindt een dankbaar veld onder de vrouwen en eveneens nog andere besmettelijke ziekten. De sterfte onder hen is zo hoog, dat in het algemeen op 1000 mannen 950 vrouwen komen. In de grote steden zijn deze cijfers 1000 en 850, wat op zichzelf reeds begrijpelijk maakt dat van polygamie geen sprake is. Door geheel India heerst, met uitzondering van bij een paar mohammedaanse vorsten, de monogamie, ofschoon de Koran aan den man veroorlooft, vier vrouwen te hebben. De Hindoe, die zijn vrouw verliest, heeft het recht om te hertrouwen, terwijl de vrouw, wier man komt te sterven, levenslang weduwe moet blijven; zelfs zo zij enkel verloofd was en pas vier of vijf jaar oud is wanneer haar verloofde sterft, behoort zij zich aan die regel te houden. Gandhi, die in vele opzichten de tradities hoog houdt, kant er zich fel tegen zodra deze leiden tot wreedheid. ‘Door de macht van een vloekwaardige gewoonte hebben zelfs de | |
[pagina 194]
| |
meest onwetende en onwaardigste mannen een voorrecht tegenover de vrouwen genoten, dat zij niet verdienen er niet behoren te bezitten.’ Twintig jaar geleden schreef hij in de ‘Social Reformer’: ‘Kleine meisjes te dwingen levenslang weduwe te blijven, is een ruwe misdaad, waarvoor wij Hindoes dagelijks boeten. Geen enkel indisch wetboek bevat een rechtvaardiging van die dwang. Een vrijwillige gelofte levenslang ongehuwd te blijven door een weduwe, die de liefde van haar levensgezel heeft ervaren, verleent aan het leven hogere innigheid en waardigheid, heiligt het huis en veredelt de godsdienst. Maar een door godsdienst of zede opgelegd weduwschap is een ondragelijk juk, dat het huis door geheime ondeugden ontheiligt en de religie verlaagt.’ Gelukkig komt door de verlichtingen, die Gandhi en andere sociale hervormers trachten te brengen bij de ontwikkelde Hindoes een snelle verandering tot stand. Maar het oude bijgeloof, dat de weduwe op de een of andere wijze schuldig moet zijn aan de dood van haar man of verloofde, al is het dan in een vroeger leven, is niet gemakkelijk uit te roeien. Immers, ook de hoogst-ontwikkelde Hindoe gelooft aan de wedergeboorte. En het is een van Gandhi's voornaamste verdiensten, dat hij, zonder zich om vijandige aanvallen te bekommeren, met onvermoeide energie poogt, in de ergerlijke positie der vrouw verbetering te brengen. Ook verzet hij zich tegen allerlei oordelen en gewoonten, somtijds door ernstige maningen en somtijds door spot en geestig sarcasme, naarmate hij dit voor wenselijk houdt. Het ijzige zwijgen, waarmee gewoonlijk de geboorte van een meisje wordt begroet, bestaat natuurlijk niet in de Ashram. Elk nieuw leven wordt er welkom geheten als een geschenk Gods. | |
[pagina 195]
| |
Gandhi doet alles om zijn landgenoten te overtuigen dat de vrouwen het beste en edelste deel der mensheid zijn, ‘de belichaming van opoffering en stilzwijgend lijden, deemoed, geloof en inzicht. Vaak is de intuïtie der vrouw treffender gebleken dan de aanmatiging van den man, en gebleken in geestelijk opzicht meerwaardig te zijn.’ De verandering, die de indische vrouw in korte tijd heeft doorgemaakt, is verbazingwekkend. ‘Welk een overgang: de vrouw van vroeger, stil en verdroomd binnenshuis zittend in haar lange gewaden en die van nu, in practische korte kleding, behulpzaam bij het overtreden van het zoutmonopolie, of bij het posten voor de drankhuizen en manufactuurwinkels. Zijn dat dezelfde vrouwen en meisjes, die wij konden bewonderen bij hun schilderachtige dansen, zoals de hogere klassen ze in de familiekring uitvoerden en die de prachtige plooienworp van de indische gewaden zo goed deden uitkomen?’ Waarlijk, de indische vrouwen mogen niets van de ruwheid der engelse suffragettes hebben, in ijver, hartstocht en onversaagdheid streven zij deze voorbij. | |
2. Indische gastvrijheidEen van de aantrekkelijkste eigenschappen van de Hindoes is - al schijnt dit met de ritus der dier-offers in tegenspraak te zijn - hun grote liefde voor dieren. Natuurlijk staat deze in verband zowel met hun geloof aan de zielsverhuizing, als met hun vegetarisme; in hun voedsel komt geen enkel bestanddeel van dode dierlichamen voor en ook spijzen, die de kiem van het leven bevatten, worden niet genuttigd. Deze liefde tot de dieren voert er onder anderen | |
[pagina 196]
| |
ook toe, dat de priesters en de leden der hoogste kasten van de Jainas voor hun gelaat aldoor een sluier dragen of een dun khaddargewaad, om niet door hun adem een of ander klein insect te doden. En de grond voor hun voeten slaan zij met hetzelfde doel zachtjes met palmbladen of struisvogelvederen of laten dit doen door den dienaar die hun voorafgaat. Dit lijkt den Europeaan misschien overdreven toe, maar het is de natuurlijke ontwikkeling van hun liefde tot dieren, die al vele eeuwen lang bestaat. India had voor duizenden jaren reeds wetten tot bescherming van dieren, zoals Europa ze misschien over een paar eeuwen zal hebben. Mevrouw Standenrath geeft echter toe, dat de Hindoes door de bittere ellende waarin zij leven niet overal op de hoogte van de humanitaire beschaving staan. In het algemeen echter is de behandeling der dieren uiterst zachtzinnig. De ‘heilige’ koe is het symbool van de eenheid des levens, die tot de grondbeginselen van de hindoese godsdienst behoort. Enkel de Europeanen, die reeds jaren lang vegetariër zijn, hebben toegang tot de hindoese families. Maar dan worden zij ook met de grootste gastvrijheid ontvangen. Zo de gastheer welgesteld is, zoals grote kooplieden en fabrieksbezitters gewoonlijk zijn, dan is die gastvrijheid eenvoudig onbeschrijfelijk, en het is verwonderlijk in hoe hoge mate de kleinste verlangens van de gast geraden worden. Het feit van maandenlang in Gandhi's Ashram te wonen, bezorgde ons een zo groot aantal uitnodigingen dat wij er veel meer kregen dan wij konden aannemen en men ons de poorten van heiligdommen en tempels opende. Het indische klimaat eist ruime en luchtige vertrekken, wat tot een zekere praal in de bouwtrant leidt. In de slaap- | |
[pagina 197]
| |
vertrekken der gezinnen en de logeerkamers heeft iedereen zijn eigen badkamer met een klein marmerbad. De indische tropenbedden zijn zo vervaardigd, dat zij een weinig heen en weer wiegen aan metalen stangen, wat de slapenden verkoeling brengt. Overal, aan de balkons, de galerijen en terrassen, vindt men het swastika-kruis in hout of steen, evenals het overal terugkeert in de meest-verschillende materialen: zelfs in het patroon der wand-tapijten geweven en in de versieringen van het vaatwerk en de sieraden aangebracht. Volgens de indische religie is het een oeroud arisch symbool van de stralende zon. Van huis uit koestert het gehele volk liefde voor pronk en pracht, niet slechts de aanzienlijken maar ook de geringen. En in die liefde tot schoonheid leeft overal een geestelijk element. In schrille tegenstelling tot de vaak waanzinnige luxe der rijken staat de armoede der arbeiders in de grote steden en der boeren op het platteland. In de steden leven de arbeiders doorgaans in vier- en vijf-verdiépingen hoge huurkazernes, waar van de straat uit slechts weinig licht binnenkomt. Deze woningen, die uit een grote en een kleine ruimte bestaan, - in dit laatste vertrekje heerst bijna volledige duisternis - worden ook bewoond door kleine beambten, onderwijzers en winkeliertjes, die geen eigen huis bezitten. Somtijds wonen bijna honderd families in zo'n huurhuis in de armelijkste omstandigheden. Welk een contrast met de prachtige paleizen der rijken, die ons een sprookje uit de duizend en één nacht toeschijnen. De maaltijden neemt men in de vertrekken op de begane grond, waar in een grote, vierkante hof een ruisende fontein vaak voor verfrissing zorgt. Wanneer de zon ondergegaan is en een violette schemering over de dakterrassen | |
[pagina 198]
| |
en loggia's ligt, is het effect nog wonderbaarlijker. De trappen in deze paleizen zijn bijna altijd aan de binnenkant van het huis zichtbaar; wegens de hitte zijn ze niet in een besloten ruimte ingebouwd, maar een sierlijke steunleuning vormt inplaats van de zijmuur de inlijsting naar het marmeren vierkant van het huis. Van deze trappen af zweeft de blik verrukt naar de met palmen begroeide binnenplaatsen tegenover de trappen, en zwerft van alle verdiepingen door de glansrijke woonvertrekken als door een glazen huis. Men heeft het gevoel in een feeënwoning te zijn. Van de ruime hal beneden met haar wonderbare antieke glasschilderingen tot aan de fijne ivoren en paarlemoeren ornamenten, waarmee de muren zijn ingelegd, de tere mozaïkvloeren, waar de vrouw des huizes ons begroette, tot aan de luchtige dakterrassen, bewondert men in elk detail een verfijnde smaak. En daarbij overal het streven om aan de gasten een of andere attentie te bewijzen. Personen, dingen en ruimten schijnen van dit streven vervuld. Hoe geraffineerd de aesthetische kant des levens is, kan men aan de volgende inrichting beoordelen. Met gekleurde poeders strooit men op de vloeren verschillende figuren van bloemenranken met takken of vruchten, die op de witte of kobaltblauwe ondergrond een verrukkelijk effect maken. Deze figuren ontstaan met onbegrijpelijke snelheid, als door toverij. De bloemen en ranken slingeren zich om oude, eerwaardige spreuken in het sanskriet; somtijds worden ook uit honderden gloeilampjes de namen der filmhelden uit het Westen gevormd. De verschillende volkstalen vond Franciska Standenrath, ofschoon zij tamelijk goed sanskriet kende, ontzettend moeilijk. Het percentage der analfabeten is in India dan ook vrij hoog, een ander deel kan zijn taal wel lezen, echter | |
[pagina 199]
| |
niet schrijven, daar de moeilijkheden te groot zijn. Vooral de schrijfletters van deze ‘prakrits’, zoals de volkstalen genoemd worden, zijn zelfs voor hen die de drukletters kennen, nog moeilijker dan bijv. het arabisch, dat toch ook van links naar rechts gelezen wordt. Wanneer de engelse druk eens is afgeschud, zal zonder twijfel het volksonderwijs grote vorderingen maken. Reeds thans vindt men onder de vooraanstaande nationalisten verwonderlijke talenkennis en belezenheid. De gastvrijheid der Indiërs is zó groot, dat men voor niets wat hun huis bevat zijn bewondering durft uit te spreken, daar de huisvrouw het u dan onmiddellijk ten geschenke wil geven. En wanneer men weigert, dan vindt men het plotseling terug tussen zijn bagage in de auto. Maar niet enkel door vrijgevigheid munt de indische gastvrijheid uit. Het meest bewonderenswaardige in haar is de buitengewone zorg, waarmee de vreemde gast wordt behandeld. Bij Mahatma Gandhi nam die gastvrijheid aandoenlijke vormen aan. Telkens vroeg hij aan Francisca Standenrath of zij tevreden was met de spijzen die haar en haar man werden voorgezet. Ondanks de ontzettende verantwoordelijkheid voor een vrijheidsbeweging, die juist gedurende het verblijf der oostenrijkse gasten met onstuimige golven tegen de engelse wereldheerschappij aanbeukte, vergat Gandhi nooit te informeren of men er wel aan gedacht had het weense brood, waaraan zij gewend waren, voor hen te bakken en hun mee te geven wanneer zij bij anderen te gast waren gevraagd. Op vierkante, tenauwernood decimeter-hoge bankjes zitten de etenden naar indische trant met gekruiste benen, vóór hen de blinkende metalen tali, somtijds zo groot als een wagenrad, dicht bezet met een aantal kommetjes van alle | |
[pagina 200]
| |
grootten. Overblijfselen worden nooit tot een volgende maaltijd bewaard; de ritus verbiedt het, wat zijn grond heeft in de tropische hitte. Men geeft de klieken dadelijk weg aan de armen of aan de hongerige honden, die in grote getale door de straten zwerven. Ook in de grote zaal van de Ashram-kolonie, waarvan de leden beurt om beurt het gezelschap bedienen, zitten de etenden op hun hurken in lange rijen tegenover elkaar. En Bâ, de echtgenote van Gandhi, die allen ‘moeder’ noemen, speurt naar alle kanten of alles in orde is en heeft voor allen een kleine attentie of een vriendelijk woord. | |
3. Gandhi's Ashram, als een voorbode van het Koninkrijk GodsTemidden van de algemene beroering in India, zelfs toen de burgerlijke ongehoorzaamheidscampagne haar hoogtepunt bereikte, was Gandhi's Ashram een paradijs van vrede. Welk een heilige rust kwam over de aanwezigen, wanneer Gandhi van zijn avondwandeling, die gewoonlijk bij het licht der sterren plaats vond, de avondaandacht hield, terwijl uit het hindoese dorp in de nabijheid gezang en klokkengelui klonk. Met begeleiding van indische strijkinstrumenten werden de mooiste hoofdstukken uit de Bhagavad-Gita voorgedragen. Daarna hield Gandhi een korte rede, hetzij over een fragment van de voorgelezen hymne, hetzij over een of ander christelijke of mohammedaanse tekst. ‘Wat altijd weer opnieuw trof, was zijn grote verdraagzaamheid tegen alle monotheïstische godsdiensten - een verdraagzaamheid, die hij ook van zijn aanhangers verlangde.’ Voor hem waren de verschillende belijdenissen alle | |
[pagina 201]
| |
wegen tot het ene doel; vandaar dat hij niet probeerde bekeerlingen te maken, maar een ieder aanraadde te proberen een beter aanhanger van zijn eigen godsdienst te worden. Na de gemeenschappelijke avond-aandacht placht Gandhi zich terug te trekken uit het gezelschap. Somtijds had hij dan nog een ziekenbezoek af te leggen - hij was de arts, zowel der lichamen als der zielen van de gehele buurt. Andere keren legde hij zich neer op zijn rustbed voor zijn bungalow en praatte nog een poosje met zijn volwassen zoons en intieme vrienden. Dan kwam een zijner secretarissen met een ontzaglijke bundel papieren en zijn nachtelijke arbeid begon. Hij gunde zich ten hoogste drie uur slaap om alles te kunnen doen wat hij nodig vond om de honger-districten te hulp te komen of maatregelen te beramen in het belang der paria's. De gewoonte bestaat in India, om europese vrienden die een indische levenswijze aannemen ook een indische naam te geven. In de Ashram wordt iedere vrouw door jongeren en vrouwen van gelijke leeftijd ‘zuster’ genaamd; door ouderen ‘dochter’. Mevrouw Standenrath had al enige malen aan den Mahatma gevraagd haar ook een indische naam te geven daar de kinderen moeite hadden met het uitspreken van haar europese naam. Op een avond kwam hij naar haar toe, legde zijn koele hand op haar hoofd en zeide vriendelijk dat hij haar ‘Savitri’ Ga naar voetnoot*) zou heten. | |
[pagina 202]
| |
De laatste avond die de Standenrath's bij Gandhi doorbrachten, hield deze zijn wekelijkse zwijgdag. Toen Francisca zich bewust werd dat zij van morgen af deze grote, zuivere ziel, die zo verwonderlijk goed paste bij het heroïsche landschap, niet meer zou zien, kwamen haar de tranen in de ogen. Zodra de Mahatma dit merkte, schreef hij op het notitiebloc dat hij op zijn zwijgdag altijd bij de hand had, met potlood de woorden: ‘schrei niet, blijf gezond, en kom net wanneer je wilt terug.’ Bij de poort van de gevangenis van Sabernati, bleef Gandhi die met andere vrienden zijn gasten uitgeleide had gedaan, plotseling staan, legde met een vast en plechtig gebaar zijn hand op Francisca's hoofd en gaf haar zijn zegen met een blik waarin alle goedheid der wereld lag. En met een laatste gebaar nam hij zwijgend afscheid. |
|