Gandhi
(1947)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 159]
| |
VIII
| |
[pagina 160]
| |
De Bergrede op de politiek toepassen, anders gezegd, het gebied der politiek drenken met de eeuwige geboden uit de sfeer van de geest, dat is niet een woord als ‘wanneer iemand u op de ene wang slaat, biedt hem dan de andere’ letterlijk willen toepassen. Ook behoeft men daartoe niet op politiek gebied twee mijl mee te lopen, wanneer iemand u vraagt, om één mijl met hem mede te gaan, dat wil zeggen, de meegaandheid niet tot het uiterste te drijven. Maar het betekent wel, om nogmaals Ragaz aan het woord te laten: ‘Ontmoet het kwade niet in zijn eigen sfeer, maar ontmoet het van boven af van het rijk van het goede. Ontmoet de gemeenheid niet met gemeenheid, de leugen met leugen, de haat met haat, de zelfzucht met zelfzucht, de gewelddadigheid met gewelddadigheid, maar beantwoordt de gemeenheid met adel, de leugen met waarheid, de haat met liefde, de zelfzucht met offervaardigheid, de gewelddadigheid met de waardigheid van de geest. Dàt is de geweldloosheid van de Bergrede’ Ga naar voetnoot*). Een politiek, die dit beginsel tot haar stelregel maakt, werkt mee, het Rijk van het Goede zich te helpen handhaven tegen het Rijk van het Kwaad. Zij stelt zich aan Gods kant in de eeuwige worsteling tussen beide rijken, helpt de Geest zich zegevierend door te zetten, vergenoegt zich niet met de verdediging, maar gaat op verovering uit. Door haar wordt de Bergrede verweven met de lagere sfeer en in het gebied der actuele gebeurtenissen opgenomen. Wanneer India aan de westerse wereld het wonder te zien gaf, dat een geheel volk van honderden millioenen mensen gedurende een kwart eeuw, ondanks de grootste provocaties, zich in het algemeen niet van de weg der on- en boven- | |
[pagina 161]
| |
gewelddadigheid liet afbrengen, - dan kan dit niet enkel een uitvloeisel zijn van Gandhi's haast grenzenloze invloed. Een Tolstoi, dien wij gerust als evenknie in genialiteit en overtuigingskracht Gandhi ter zijde mogen stellen, en die daarbij veel consequenter pacifist is, heeft, al won hij vele aanhangers onder de sectarische boeren, niet vermocht op de loop der gebeurtenissen in zijn eigen land noemenswaardige invloed uit te oefenen. De oorzaak hiervan is, dat de godsdienst in het leven van het russische volk geen levende kracht meer was, terwijl zij dit in het leven van het indische volk wel is. Zijn kracht is sterk genoeg, om zelfs de diepe verschillen, die tussen Hindoeisme en Mohammedanisme bestaan, een enkele maal te overbruggen, en de verharde wanden, die de kasten scheiden, te doen smelten. Het besef der eenheid van God en Wereld, met andere woorden het besef, dat in al het Zijnde een goddelijke kiem huist, die het leven heiligt, leeft in het indische volk. De gezindheid, die in de vijand ook de mens ziet en zien kan, omdat het Wezen van al het levende een en ondeelbaar is, vormt een oneindig krachtiger dam tegen gewelddadigheid en wreedheid dan het westerse begrip van humaniteit. In het Westen kan enkel de gezindheid, die ernstig streeft naar het volbrengen van het gebod ‘Heb uw naasten lief als u zelven’ de ontzettende kracht van een in het monsterachtige gegroeid nationalisme doorbreken en geweldloosheid op haar vaandel schrijven. Wij hebben gezien, dat Gandhi wel een bezield apostel, geenszins echter een fanatiek voorkamper van de idee der geweldloosheid was. Daarvoor is hij een te realistisch politicus, die altijd rekening hield met tijd, plaats en omstandigheden. In het onderscheid dat hij maakt tussen geweldloosheid uit religieus beginsel en als tactiek ligt zelfs een | |
[pagina 162]
| |
zeker opportunisme. Gandhi verlangt niet van de indische massa's, dat zij de ahimsagedachte tot leidraad hunner politieke handelingen zouden maken: dat stelde hij enkel als eis aan de Satyagraha. Wat hij verlangde was, dat zij door burgerlijke ongehoorzaamheid de kracht van het engelse regime zouden ondergraven en zich ondanks alle provocatie niet tot uitbarstingen van woede en wraakzucht laten verleiden. Daarmee bond hij de strijd aan tegen het monster der massale gewelddadigheid. Hij wist dat zo dit monster losbrak, een uitbarsting zou volgen, die, evenals de Sepoy-opstand van 1857, tot een aderlating op grote schaal zou voeren en aan de zaak der bevrijding voor tientallen jaren onmetelijke schade toebrengen. Een absoluut pacifist, voor wien de eis ‘Gij zult niet doden’ altijd onvoorwaardelijke geldigheid heeft, is Gandhi niet, althans enkel wat zijn eigen persoon betreft. Maar ofschoon hij gezegd heeft, zelf liever het schavot te bestijgen dan aan een oorlog deel te nemen, heeft hij toegegeven, dat zo India zelfbestuur had, gevallen zich konden voordoen, die hem zouden dwingen, voor de vrijwillige militaire dienstplicht te stemmen. ‘Immers niet allen zijn aanhangers van de idee der geweldloosheid, en het is niet mogelijk, de eenling of de groep tot geweldloosheid te dwingen.’ Men kan deze grenzenloze verdraagzaamheid van Gandhi laken en zien als gebrek aan consequentie, als halfslachtigheid. Aan wie dit doen zou Gandhi met zijn gewone nederigheid antwoorden, dat hij geen aanspraak maakt op onfeilbaarheid en niet anders dan een oprecht waarheidszoeker is. Men kan echter ook, zoals Frans Hodler in zijn opstel ‘Gandhi und die Friedensbewegung’ Ga naar voetnoot*) doet, in | |
[pagina 163]
| |
Gandhi ‘den nazaat der eerbiedwaardige Jain-asceten’ zien, die evenals zij de tragische tegenstellingen van het zijn aan het lijf belichaamt. In zijn antwoord aan De Ligt heeft Gandhi verteld van de moeilijkheden, waarvoor hij als medebestuurder van een landbouwkolonie stond, toen het nodig bleek, de apen te vervolgen die het gewas vernielden. ‘In angstige onrust, in deemoed en boetvaardigheid neem ik deel aan het onrecht, waaraan wij ons jegens de apen schuldig maken.’ Wie onzer heeft niet iets dergelijks gevoeld, als wij uit zelfbescherming een insect doodden, of geneesmiddelen gebruikten, die aan de vivisectie te danken waren? Hier kan enkel de stelregel van Schweitzer ons helpen, dat de mens zich moet handhaven met zo weinig wreedheid tegenover zijn medeschepselen als mogelijk is. Voor den gelovigen Hindoe of Boeddhist, wier levenshouding in hun gevoel der wezenlijke eenheid van al het levende wortelt, is de vraag van al of niet deelneming aan de oorlog geen kernvraagstuk, zoals zij dit voor den westersen aanhanger van het onvoorwaardelijk pacifisme is, omdat de eerste kosmisch denkt en voelt. Hierin ligt waarschijnlijk de sleutel tot de verklaring van Gandhi's schijnbare inconsequentie. De Mahatma heeft zijn vertrouwen, dat de indische massa's in 1919 rijp waren voor de geweldloze strijdwijze een ‘onmetelijke vergissing’ genoemd. Hoe verklaren wij deze misrekening bij een man, die zijn volk zo goed kende? Mij komt het voor, uitsluitend door zijn overmatig vertrouwen in de menselijke natuur. Zo Gandhi onder de opvattingen, die de Satyagraha zich moesten eigen maken, om de worsteling in de geest van de Ahimsa-gedachte te voeren, het vertrouwen in den tegenstander rekende, zo was dit bij hem geen abstracte theorie maar een uitvloeisel van zijn eigen | |
[pagina 164]
| |
wezen. En tot die Ahimsa-gedachte behoorde ook, in medeen tegenstanders vertrouwen te stellen, zo lang als dit mogelijk was en liever tien maal bedrogen te worden dan eenmaal door wantrouwen een mens onverdiend te krenken. Velen zullen zeggen: ‘maar dan trekt men altijd aan het kortste eind’. Dit is echter volstrekt niet zeker. Men moet de opvoedende werking van het vertrouwen niet onderschatten. Als voorbeeld noem ik Generaal Smuts, die begon met Gandhi om de tuin te leiden maar zozeer door zijn ridderlijkheid en hoffelijkheid getroffen werd, dat hij eindigde met hem warme genegenheid toe te dragen. En zo waren er vele. Waarlijk, Gandhi's stelregel ‘behandel uw vijanden zó, of zij eens uw vrienden zullen zijn’, is niet slechts uit zedelijk oogpunt te loven, maar ook geschikt om vijanden tot vrienden te maken, wat in het leven altijd wenselijk is. Ten slotte nog een antwoord op de vraag, of de on- en bovengewelddadige strijdwijze in India de vruchten gedragen heeft, die Gandhi er van verwachtte. Deze vraag moeten wij ontkennend beantwoorden, wat de onmiddellijke resultaten betreft. Gandhi heeft zich bij zijn verwachtingen van een snelle overwinning - hij sprak immers herhaaldelijk van Swaraj binnen één jaar - te veel laten beïnvloeden door de resultaten in Zuid-Afrika, zonder genoeg te letten op het grote verschil in de doeleinden van de strijd. In Zuid-Afrika waren voor het Britse Rijk geen vitale belangen in het spel. De door de regering ingevoerde wetten waren feitelijk onnodig; de eenvoudige registratie, zoals zij lange tijd reeds bestaan had, bood voldoende waarborg tegen het binnenkomen van ongewenste elementen. Die wetten waren zo onbillijk en krenkend, dat ook een aantal Europeanen en Zuid-Afrikaanders er tegen protesteerden | |
[pagina 165]
| |
uit rechtvaardigheidsgevoel. Er kwam bij, dat de gehele instelling van de contractarbeid feitelijk verouderd was, de afschaffing ervan lag in de lijn der sociale ontwikkeling, evengoed in Zuid-Afrika als in Indonesië. In India daarentegen gaat het om vitale belangen van het Britse Rijk. Een enorme vermindering van macht en prestige, het verlies van een aanzienlijke markt, van een onuitputtelijk beleggingsgebied voor het industriële en handelskapitaal zouden het gevolg zijn, zo Engeland India verloor. Daarbij zou voor de intellectuele middenstand het verlies komen van de mogelijkheid van eervolle, goedbetaalde ambten voor duizenden van haar zonen. Waarlijk, men kan de hardnekkigheid, waarmee Engeland zich tegen de indische eis eerst van zelfbestuur, later van onafhankelijkheid, verzet, betreuren, - zich over die hardnekkigheid verwonderen kan men niet. Gandhi's verwachting, dat de grenzenloze offervaardigheid van het indische volk zou eindigen met de harde korst om het geweten der engelse natie te doen smelten, onderschatte de rol die het belang speelt in het leven der volken zowel als der eenlingen. En zeker was dat belang voornamelijk kapitalistisch-imperialistisch, uitsluitend echter niet. Ook de textielarbeiders van Lancashire, ook de kleine engelse middenstand zijn bij het voortduren der exploitatie van India betrokken. Echter, de uitslag der worsteling kan niet twijfelachtig zijn: vroeger of later zal India haar onafhankelijkheid verwerven. Of Gandhi zijn volk nog zal leiden over de bergpas heen, die naar het beloofde land der nationale onafhankelijkheid, met nieuwe gevaren en worstelingen voert, of als een nieuwe Mozes dit land enkel in de verte aanschouwen, weten wij niet. Wat komt het er ten slotte op aan? Hij kan zijn ogen sluiten, in het bewustzijn, zijn taak vol- | |
[pagina 166]
| |
bracht te hebben. Hij maakte aan zijn volk diens nationale en culturele eenheid bewust, hij voerde het uit de donkere holen van ellende, vertwijfeling, dodelijke apathie, naar de lichte hoogten van strijdvaardigheid en daadwerkelijk idealisme, en wat zijn grootste heldendaad is: hij gaf aan het verwilderde westen het voorbeeld van een strijdwijze die niet verdierlijkt maar verheft en veredelt. ‘India’, schreef de grote neo-vedantist Aurobindo Ghose, ‘houdt in haar verleden de sleutel, een weinig verroest door het lange onbruik, van de vooruitgang der mensheid. Zij geeft het voorbeeld van de versmelting van het hoogste inzicht met de meest intensieve activiteit. ‘Dank zij haar wedergeboorte, zal een nieuw rationalisme, breder dan het oude maar zich van zijn grenzen bewust, zich verbinden met een nieuw intuïtionisme op steviger grondslagen. Het gemeenschappelijk streven van het Oosten en het Westen zal een nieuwe gedachte-orde scheppen. En zoals altijd het geval is, in tijden van volle ontplooiïng zal het onmiddellijke resultaat van deze innerlijke orde de toestroming van kracht en spoedig zelfvertrouwen zijn, de vlam van de daad die de geest aanblaast en voedt, een vernieuwing van het persoonlijke leven’ Ga naar voetnoot*). Zou Romain Rolland, de grote minnaar van het Oosten, ook in de huidige wereldstorm zijn optimisme behouden hebben? En zo ja, zal dit optimisme gerechtvaardigd blijken? Dit hangt er van af of het verwoeste, uitgeputte en verwilderde Europa tot zich zelf in zal keren, de volken zullen beseffen, wat zij elkander hebben aangedaan en hun gemeenschappelijke schuld erkennen. |
|