Gandhi
(1947)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 130]
| |
VI
| |
[pagina 131]
| |
men revolutionaire en radicale stromingen toe. Hoe kon dit anders, daar het programma van hervormingen, op grond waarvan de Congrespartij aan de verkiezingen had deelgenomen, niet verwezenlijkt kon worden zolang de britse heerschappij voortduurde? Daarbij voerde de economische ontwikkeling van India tot toenemende klassetegenstellingen, die de homogeniteit van het Congres in gevaar brachten. Weliswaar bleven de boeren en arbeiders de Congrespartij trouw; zij merkten echter weldra dat daarvan niet langer, als in de jaren 1918 en 1932, een radicale actie te verwachten was. Beide klassen verzelfstandigden zich min of meer en zochten naar nieuwe wegen om hun economische belangen door te zetten. In die jaren begon de communistische partij vat op de massa's te krijgen. Zij was zuiver marxistisch, doctrinair in hoge mate en kreeg haar slagwoorden en leuzen uit Sovjet-Rusland. Volgens haar was het Congres een middenstandsorganisatie, die de opkomende bourgeoisie vertegenwoordigde, - een oordeel, dat schromelijk eenzijdig was. De socialistische partij daarentegen werkte in het Congres. Zij was in 1933 opgericht door schrandere jonge intellectuelen, die in Europa hadden gestudeerd, waar zij de nieuwe opvattingen van een breder en veelzijdiger socialisme dan het marxistische leerden kennen. Hun leider was Jawaharal Nehroe. Ofschoon hun doeleinden in hoge mate van die van Gandhi verschilden, erkenden zij in hem den genialen leider, den enigen die de politieke, nationale en sociale verschillen in het indische volk overbruggen kon. Door hun bekwaamheid kregen de socialisten in het Congres een invloed, die hun aantal verre te boven ging. De enige massa-partij echter buiten het Congres was die der boeren, de Kizan Sabha. Zij telde in 1939 vier millioen | |
[pagina 132]
| |
leden. Vooral daar waar de Congrespartij voornamelijk op de industriearbeiders of het klein-grondbezit steunde, trad zij op de voorgrond. Haar radicalisme ontsproot rechtstreeks uit de nood der boerenklasse, die terecht voelde, dat enkel een sociale omwenteling aan haar hemeltergende ellende een einde maken kon. In haar leuzen ‘Leve de revolutie’ en ‘Alle macht aan de arbeiders en boeren’ bracht zij dit gevoel tot uitdrukking. Op haar scholen kregen de studenten college in de marxistische economie en maakten zij militaire oefeningen. Het ideaal van nationale opvoeding der Kizan Sabha was wel zeer verschillend van het ideaal, dat Gandhi voorstond Ga naar voetnoot*). Het kon niet anders of deze moest de Kizan Sabha niet wèlgezind zijn, zowel omdat zij naar zijn mening de nationale eenheid in gevaar bracht als wegens haar neiging om ook geweld te gebruiken. Echter was het gevaar gering, dat het tot een breuk tussen den Mahatma en de boeren zou komen; daarvoor wisten zij te goed, dat hij de man was, die het eerst onder de politieke leiders het zwaartepunt van de strijd had verplaatst naar het platteland, waar driehonderd millioen mensen in afzichtelijke armoede vegeteerden. Hij was het geweest, die de boeren het revolutionair-ongewelddadige wapen der belastingweigering had leren hanteren, die hen in de zoutcampagne had aangevoerd en hun de strijd had leren voeren met geestelijke en tactische wapenen, die bij hun beste tradities aansloten. De verscherping der economische tegenstellingen en het opkomen ener generatie van theoretisch geschoolde leiders hadden tot gevolg, dat India zich in de wereldoorlog van | |
[pagina 133]
| |
1939 niet opnieuw voor de zegewagen van het britse imperialisme liet spannen. Ook in de oorlogsjaren werd de worsteling voor onafhankelijkheid voortgezet. Het Congres van 1939 sprak opnieuw de eis uit, dat de Engelsen zich uit India zouden terugtrekken en verwierp elk compromis, dat aan deze eis niet voldeed. Gandhi formuleerde de tegenstelling tussen het Congres en den Onderkoning in de volgende woorden: ‘Het essentiële verschil tussen de eis van het Congres en het aanbod van den Onderkoning schuilt in het feit, dat dit aanbod het lot van India door de britse regering bepaald wil zien, terwijl het Congres een tegenovergestelde mening heeft, en wel deze: het bewijs van werkelijke vrijheid is gelegen in de vaststelling van haar eigen toekomstig lot door de indische bevolking zelve, zonder inmenging van buitenaf. Ik zie geen vreedzame en eervolle regeling met Engeland, tenzij dit uit de weg geruimd wordt en Engeland het juiste standpunt inneemt, dat de tijd gekomen is om India verlof te geven, zijn eigen constitutie en status vast te stellen’ Ga naar voetnoot*). De Onderkoning verschool zijn onwil om aan deze eis te voldoen onder het voorwendsel, dat zo India zelfstandig werd en zonder inmenging haar Constitutie vaststelde, een ondragelijke overheersing der minderheden hiervan het gevolg zou zijn. Hoe doorzichtig dit voorwendsel was, blijkt wel uit het feit, dat het Congres de Constituerende Vergadering wilde laten kiezen krachtens algemeen kiesrecht, waarin alle groepen der bevolking volgens hun aantal vertegenwoordigd zouden zijn. Ook was het bereid, volledige garantie aan de minderheden te geven. ‘Het probleem van de ‘Communal question’ (de tegen- | |
[pagina 134]
| |
stelling tussen Hindoes en Mohammedanen) is geen godsdienstig maar een sociaal probleem,’ sprak Jawaharal Nehroe op een te Londen gehouden conferentie. Weliswaar bestaat er een achtergrond van godsdienstige vijandigheid Ga naar voetnoot*), die de Engelsen voor hun ‘verdeel- en heerspolitiek’ exploiteren, maar deze vijandigheid wordt door sociale oorzaken gevoed. De twee voornaamste minderheden, die tegen het Congres uitgespeeld werden, waren de Mohammedaanse Liga en de vierhonderdzestig onafhankelijke vorsten, die over tachtig millioen mensen heersen. Op enkele uitzonderingen na zijn zij reactionair. De ‘Indian Moslem League’ vertegenwoordigt bij lange na niet alle Mohammedanen. Abdoel Ghaffar Khan b.v., de ‘Gandhi van de noordwestelijke provinciën’ neemt, ofschoon hij Mohammedaan is, een hoge plaats in het Uitvoerend Comité van het Congres in en is persoonlijk met Gandhi bevriend. India had sedert 1939 genoeg van een politieke voogdij, welke het mogelijk maakte, dat in geval van botsingen de grondwet buiten werking gesteld werd en de regering door ordonnantiën regeerde. Het wilde niet meer in een slachting geworpen worden zonder voorkennis van de vertegenwoordigende organen. Al waren zijn sympathieën aan de kant van de geallieerden - waar Gandhi en Nehroe geen heil van gemaakt hadden - zo wilde het bewijzen, dat ‘de strijd voor de democratie’ die Engeland zei te willen voeren, die britse regering werkelijk ernst was. Ook in dit geval, dat zich helaas niet heeft voorgedaan, was er geen sprake van, dat India opnieuw als in 1914 aan de oorlog | |
[pagina 135]
| |
zou deelnemen door militaire en geldelijke steun. Het enige wat het zou doen, schreef Gandhi in de ‘Harban’ van 2 December 1939, zou zijn als onafhankelijke staat zijn morele invloed in de schaal te werpen ten gunste van de vrede. Volgens H. Kuysten, aan wiens artikel in ‘Bevrijding’ wij deze bijzonderheden ontlenen, verwachtte Gandhi in die tijd dat Engeland binnen enkele maanden zou toegeven. Die verwachting werd echter niet vervuld en ofschoon de grote leider de tijd voor een nieuwe beweging van burgerlijke ongehoorzaamheid niet gekomen achtte zolang de inwendige spanningen niet opgelost waren, bleek deze onvermijdelijk. Van de jaren 1940 tot heden weten wij weinig. Sedert September 1939 zijn volken en landen door een nevelgordijn gescheiden, waardoor slechts nu en dan een lichtflits dringt Ga naar voetnoot*). Echter twee dingen weten wij zeker: dat Gandhi en Nehroe de beweging voor de vrijheid van India hebben voortgezet, - al zal de eerste met zijn gewone ridderlijkheid de moeilijkheden van het britse rijk gedurende de eerste oorlogsjaren niet gebruikt hebben - èn dat Engeland volhardt in zijn politiek van onderdrukking. Dit blijkt uit de schaarse berichten, die ons van tijd tot tijd bereiken. Zo behelst een der laatste nummers van ‘Vrij Nederland’ een zeer interessant artikel, ontleend aan mededelingen van het Y.M.C.A. Student Hotel te Nagpoer, waaruit ik het volgende overneem: ‘Het jaar 1942 is voor ons hier het meest opwindende van de oorlog geweest, vanwege de Japanse aanval. De ongere- | |
[pagina 136]
| |
geldheden van Augustus 1942 hebben opgehouden, de rust is grotendeels hersteld en de laatste twaalf maanden bleven merkwaardig rustig, al is iedereen zich bewust van een dreigende onderstroom van bitterheid en ressentiment.’ ‘Sinds de hongerstaking van drie weken van Gandhi in Februari 1943 is de vrede in India niet verbroken. In tijden van mogelijke crisis, zoals b.v. de herdenking van de arrestatie van de Congresleiders (Augustus 1943) worden aanzienlijke contingenten politie en militairen op de belangrijke punten geconcentreerd en dit is gebleken doeltreffend te zijn voor het bewaren van de orde. Maar van een beter begrip tussen Gouvernement en volk is geen sprake en de afgetreden vice-koning, Lord Linlithgow, heeft dit in zijn afscheidsrede ook toegegeven. In de laatste tijd heeft men er van verschillende kanten bij het Gouvernement op aangedrongen (Indiërs, Zending en van overzee) om de een of andere nieuwe stap te doen teneinde over het dode punt heen te komen. Het is echter mogelijk dat het Gouvernement niet van mening is, dat een ‘Settlement’ met de indische nationalistische leiders werkelijk nuttig zou zijn voor de oorlogsinspanning van de geallieerde naties. Want zoals de zaken nu staan hebben het Gouvernement en de militaire autoriteiten de handen vrij om hun oorlogspolitiek door te zetten zonder tussenkomst van, of samenwerking met het indische volk als geheel.’ ‘Grotere samenwerking kan waarschijnlijk alleen maar bereikt worden tegen de prijs van meer rechten voor het volk om mee te spreken en het Gouvernement vindt deze prijs blijkbaar te hoog.’ ‘Ondertussen is de algemene stemming in indische nationalistische kringen er een van desillusie en vertwijfeling. In Augustus 1943 waren er werkelijk velen, die hoopten dat | |
[pagina 137]
| |
de wijdverspreide en goed-georganiseerde botsingen het Gouvernement zouden doen bakzeil halen en voor duizend jaren de indische onafhankelijkheid zouden vestigen. Nu realiseren zij zich dat de macht der regering groter was dan zij dachten en dat zij niet de macht hebben die te breken. Nooit zijn er zoveel britse troepen in India geweest als thans en ook het indische leger is groter van omvang dan ooit.’ ‘Er is soms betoogd dat het ontzaglijke aantal Indiërs dat dienst genomen heeft, een bewijs was voor de loyaliteit van het brits-indische volk. Maar er moet aan herinnerd worden, dat de grote massa van de indische boeren maar even boven het niveau van de hongerdood leeft en de soldij, die zij als soldaten krijgen, betekent een rijkdom waarvan zijn nooit gedroomd hebben.’ ‘Ten aanzien van de persoonlijke relaties tussen britse soldaten en Indiërs moeten we ons hoeden voor generaliseren. De voornaamste aanrakingspunten zijn de overvolle treinen, waar hoffelijkheid en verdraagzaamheid zeer moeilijke deugden zijn, zelfs voor de koelste temperamenten. Het zou dwaasheid zijn, te ontkennen dat er in die treinen veel botsingen tussen de soldaten en het publiek voorkomen. Deze botsingen zijn echter niet een gevolg van het verschil in ras, maar vóór alles van het feit dat er 500 mensen in een trein voor 300 personen gestuwd moeten worden.’ ‘Naast de vele voorbeelden van wrijving staan er evenveel van vriendschap. Het nieuwe type van den engelsen soldaat is gemakkelijker bereid de Indiërs vriendschappelijk tegemoet te treden dan de leden van de ‘Old Army’, in wier ogen de Indiërs ‘just niggers’ waren. Vele soldaten met wie ik sprak, hebben openlijk hun sympathie voor het onafhankelijkheidsstreven der Indiërs uitgesproken: ‘Tenslotte, | |
[pagina 138]
| |
meneer, is het hetzelfde wat wij zouden wensen, zo we in hun plaats waren.’ Het grootste deel van de oorlogsjaren heeft Gandhi in de gevangenis doorgebracht, zoals bleek uit de enkele berichten, die af en toe in de bladen verschenen. In het voorjaar van 1944 moest hij wegens ziekte vrijgelaten worden, maar hij bleef onder politie-toezicht en kon niet vrij met zijn vrienden corresponderen. In een voor publicatie vrijgegeven brief aan den leider van de ‘partijlozen’ schreef Gandhi, volgens de engelse berichtendienst uit Bombay, het voor waarschijnlijk te houden, dat hij opnieuw gevangen gezet zou worden, zodra de artsen verklaarden, dat hij in staat was de gevangenis te verdragen. ‘Wat vermag ik te doen,’ vervolgt de brief, ‘zo ze mij niet opsluiten? Ik kan de resolutie, aangenomen door het congres van Augustus 1943, niet herroepen, die de Engelsen uitnodigde het land te verlaten.’ Het laatste bericht over Gandhi, dat de N.R.C. bracht, vermeldt dat hij vergunning kreeg van de regering om met 50 congresleden, behorend tot verschillende schakeringen, over de politieke toestand te overleggen. Op die bijeenkomst zeide de Mahatma, dat er geen reden was voor pessimisme of ontmoediging; de geweldloze actie zou op den duur de overwinning behalen.
Wanneer wij pogen ons Gandhi's leven voor te stellen in de jaren voor de laatste wereldoorlog, moeten wij elke gedachte laten varen aan den bezielden agitator, die honderdduizenden en millioenen oproept tot bovengewelddadig verzet. Gandhi wijdde zich in die jaren, dat de beweging een diepe ebbe doormaakte, in hoofdzaak aan het werk voor hervormingen, die uit de verte misschien onbe- | |
[pagina 139]
| |
langrijk leken, maar voor het volk van het hoogste belang waren. ‘Wie niet gereed is voor kleine hervormingen, zal het. nooit zijn voor grote,’ schreef hij in die tijd. ‘Men moet de politieke doeleinden een poos lang vergeten om hervormingen door te zetten. Dit is waarom ik levendig belangstel in discussies over vitaminen, bladgroenten en ongepolijste rijst. Dit is, waarom de vraag, hoe onze latrinen het best schoon te maken, een zaak van uitnemend belang voor mij geworden is... Ik ben overtuigd, dat het werk dat ik zelf doe en aan de massa's vraag te doen, gedaan kan worden door millioenen mensen, terwijl het werk van de politiek onzer heersers critiseren hun krachten te boven gaat... Ik zal niet bestrijden dat dit de zaak is van enkelen. Maar waarom zouden, tot de leiders grote dingen tot stand kunnen brengen, millioenen. zoals ik de gaven niet gebruiken, die God hun geschonken heeft voor het welzijn van allen? Waarom zouden zij van hun lichamen geen beter werktuigen maken, geschikter om te dienen en op hun eigen erven niet het vuil verwijderen? Waarom moeten zij altijd ten prooi zijn aan ziekten, niet in staat zichzelven of anderen te helpen?’ Gulden woorden en ook voor ons in deze jaren, waarin wij omringd zijn door reusachtige vraagstukken, die wij beseffen niet te kunnen oplossen. Er is altijd genoeg te doen, er groeit genoeg onkruid vlak voor onze voeten, en als wij geen schof fel hebben, kunnen wij het met onze handen proberen uit te trekken. Gandhi had de Ashram te Sabernati opgegeven en de gebouwen laten inrichten voor een school voor kinderen van paria's. Hijzelf vestigde zich met de zijnen in het dorpje Wardha en leidde daar geheel het leven van de arme boeren in de buurt. Een student die hem vroeg hoe hij over kunst | |
[pagina 140]
| |
dacht, antwoordde hij tevreden te zijn met zijn vier muren. ‘Ik heb ternauwernood een dak boven mijn hoofd: wanneer ik opzie naar de sterrenhemel en diens oneindige pracht in mij opneem, betekent dit meer voor mij dan alle kunstwerken.’ Gandhi had weinig aesthetische behoeften, behalve wat muziek en religieuze poëzie betreft. De heilige hymnen der Hindoes vormden een vast bestanddeel van de morgendienst, die lang voor de dageraad in zijn huisgezin werd gehouden en die alle leden van de Ashram verplicht waren bij te wonen. Hoe vaak heeft hij in dagen van beproeving of terwijl hij vastte, troost en kracht gevonden in het luisteren naar de bekende verzen, wier grootse wijsheid hem ophief boven de beproevingen des levens. Voor de eerste keer kwam het Congres van 1936 in een dorp bij elkaar, een bewijs dat de partij der nationale bevrijding al diep wortel had geschoten in de massa's. En dit was voor het overgrote deel te danken aan Gandhi. Zijn zwerftochten door heel India voerden hem ook naar Travancare. Drie jaar daarvoor, in 1937, had hij daar een meeting toegesproken in de schaduw der muren van de indrukwekkende tempel van Tiruwattar. ‘De tempelpoorten zijn nu nog voor ons gesloten,’ had hij gezegd, ‘maar met God's hulp zullen zij spoedig geopend worden.’ De voorspelling was uitgekomen en Gandhi kon in zijn rede God dank brengen. Immers, ‘de zonden van het verleden waren als door een pennestreek uitgewist en de leden der hoge kasten, Brahmanen en anderen, waren ‘vrijwillige Harigans tussen de Harigans’, dienaars van God geworden. Zijn reizen brachten Gandhi veel voldoening. Vooral die in de grens-provincies van het noord-westen. Het optreden van Ghaffar Khan, den Gandhi van het | |
[pagina 141]
| |
Noorden, had onverwachte vruchten gedragen. De prachtige eigenschappen van het krijgshaftige bergvolk der Sikhs maakten dit even heroïsch in de ongewelddadige weerstand als het vroeger geweest was in de gewelddadige opstand. Maar die zomer lag een zware wolk over Gandhi's geestelijk leven. Al dichter werd de duisternis die hem omcirkelde, het gevoel van weldra te zullen sterven al sterker in hem. Hij geloofde op zijn hoogst nog een jaar te zullen leven. In geen halve eeuw, bekende hij, was hij afgedaald in zulk een ravijn van vertwijfeling. Het scheen of God hem verlaten had. Toen kwam München, die ‘eerloze vrede’, zoals Gandhi het noemde. Door de schok veerde hij weer op. Zijn levenskracht keerde terug en hij zag zijn weg duidelijk voor zich. Zijn werkzaamheid in India maakte hem niet blind voor de catastrofe die Europa bedreigde. Reeds gedurende zijn verblijf in het noordwesten had hij een tweetal moedige artikelen over de tsjechische kwestie geschreven, waarin hij de Tsjechen opwekte, hun vrijheid te verdedigen door gemeenschappelijk ongewelddadig verzet. De schaduw over Europa werd dieper en dieper. In Duitsland waren de Jodenvervolgingen begonnen; de Sovjetrepubliek voerde haar bewapening steeds hoger op; het visioen van de naderende slachting doemde voor Gandhi's geestelijke horizon al dreigender op. Duivelse machten stonden op het punt losgelaten te worden op aarde en de harten krompen ineen, machteloos tegen de geweldige vuist van het kwaad. Ook over de Joden, ‘deze onaanraakbaren van het Christendom’, wier vervolgingen in Duitsland zonder weerga waren in de geschiedenis, schreef Gandhi. Hij voorzag de mogelijkheid van een algemene slachting der Joden in het | |
[pagina 142]
| |
begin van de oorlog en wekte hen op tot geweldloze weerstand, steunende op de granieten fundamenten van hun godsgeloof. Zoals hij in zijn idealisme gehoopt had door vrijwillig lijden der indische massa's de britse regering te vermurwen, zo hoopte hij dit nu van Hitler en Mussolini. Het jaar 1939 bracht en plotselinge opleving der beweging. Er braken weer onlusten uit in verschillende provincies. Gandhi leed al een poos aan hoge bloeddruk, de dokters vonden de zwelling der voeten een slecht teken. Zij verboden de dagelijkse wandelingen, die zijn enige ontspanning waren en schreven lichamelijke en geestelijke rust voor. De eerste te nemen viel den overwerkten man niet moeilijk. Maar hoe geestelijke rust te genieten toen zijn eigen vrouw gearresteerd werd, omdat zij de staat Raykot, waar zij geboren was en thuis hoorde, tegen het verbod in was binnengekomen. Haar arrestatie voerde tot talrijke andere. Eind Februari kwam Gandhi zelf naar Raykot; hij bezocht de gevangenen en overtuigde zich dat de onderdrukkingsmaatregelen der regering even onverdedigbaar waren als altijd. Hij poogde tot een overeenkomst te komen met den engelsen president en dien over te halen zich aan de afspraak met Patèl te houden, die hervormingen in de grondwet mogelijk maakten. Begin Maart verklaarde hij te zullen vasten tot de dood volgde, zo de president zich niet aan de afspraak hield. Zijn vrienden verkeerden in grote ongerustheid, maar evenals de vorige keren zegevierde zijn ijzeren vastberadenheid. ‘Ge behoort U te verheugen dat God mij een gelegenheid. zendt om Zijn wil te doen,’ zei hij tot zijn vrienden. Echter verdroeg hij het vasten oneindig slechter dan vroeger en hij gaf toe erg te lijden onder de rusteloosheid en | |
[pagina 143]
| |
misselijkheid die ermee gepaard gingen. Na enige dagen kon hij zelfs geen water meer slikken. Gelukkig bood Sir Maurice Gwijer, rechter aan het Opperste Gerechtshof in India, aan om tussen partijen te arbitreren, zodat Gandhi zijn vasten na tien dagen kon afbreken. Maar ondanks de arbitrage rezen er steeds weer nieuwe moeilijkheden en het einde was dat Gandhi toegaf, dat in zijn vasten een factor van dwang was geweest en hij misschien beter had gedaan het voort te zetten tot de dood volgde. De gebeurtenissen in Raykot beschouwde hij als een teken dat de tijd voor hervatting der burgerlijke ongehoorzaamheid voor de massa's nog niet gekomen was. Wel echter voor individuele actie van gedisciplineerde en door en door ongewelddadig gezinde Satyagraha; deze zou grote invloed kunnen hebben. In Gandhi's plaats was Subhas Bose, die tot gewelddadige actie neigde, tot president van het Congres gekozen, maar na een langdurige conferentie met Gandhi legde hij het voorzitterschap neer en vormde een nieuw links blok in het Congres. Dit verklaarde zich in een resolutie tegen de gehele buitenlandse politiek van Groot-Brittannië, dat is zowel tegen de vrede van München als de engels-italiaanse alliantie en de erkenning van Franco. In de resolutie verklaarde het Congres verder zich volslagen los te maken van de engelse buitenlandse politiek, die consequent fascistische landen te hulp is gekomen en meegewerkt heeft aan de vernietiging van democratische staten. In September 1939 decreteerde de Onderkoning zonder een der inheemse leiders te raadplegen, dat India zich in oorlogstoestand bevond. Gandhi stond, menselijk gesproken, met heel zijn hart aan de kant der Polen, die tegen de nati- | |
[pagina 144]
| |
onaal-socialistische overrompeling hun vrijheid verdedigden. Maar zijn houding en die van het Congres bleef absoluut afwijzend tegen het gebruik van India's hulpmiddelen voor imperialistische doeleinden. Ofschoon de Onderkoning, Lord Linlithgow, in het verloop van de winter van 1939/40 ruggespraak nam met meer dan 58 indische leiders, was het duidelijk dat hij niet van zins was de minste verandering te brengen in de houding der regering tegenover het indische volk. Congres en regering stonden vijandiger tegenover elkaar dan ooit. De wens naar een hervatting der burgerlijke ongehoorzaamheid kwam weer krachtig naar boven. Gandhi wilde er echter niet van horen, niet zozeer omdat hij de uiterlijke moeilijkheden vreesde, als wel omdat hij inwendige zwakheden bespeurde in de beweging. De verovering der macht in de parlementen had twee jaar geleden geleid tot het toestromen van elementen, die het om persoonlijke voordelen te doen was. ‘Mensen,’ sprak Gandhi, op het Congres van Ramgarh, ‘die er vroeger niet aan gedacht zouden hebben tot het Congres toe te treden, hebben het nu gedaan en dit heeft tot corruptie geleid. Wij zijn een democratische organisatie en kunnen niemand beletten om lid te worden. En we missen de strenge discipline en de kracht ener zuivere openbare mening, die zulke elementen zou dwingen buiten het Congres te blijven.’ De militaire catastrofe in Europa werkte onmiddellijk terug op de politiek van het Congres. Een deel der leiding wilde de benardheid van het imperium gebruiken om pressie uit te oefenen ten gunste van India's onafhankelijkheid. Gandhi verklaarde echter beslist: ‘wij zoeken onze onafhankelijkheid niet te verwerven ten koste van Engelands ineenstorting.’ | |
[pagina 145]
| |
Uit latere verklaringen van den Onderkoning bleek, dat hij zich toch zwak voelde. Althans, die scheen men te kunnen opmaken uit de woorden: ‘de engelse regering is het eens met het verlangen der Indiërs, dat het indische volk voor de Constitutie in hoofdzaak zelf verantwoordelijk zou zijn.’ Deze verklaring was echter weinig in overeenstemming met de werkelijkheid. Voor een deel niet, omdat de indische vorsten op enkele gunstige uitzonderingen na gehoorzame werktuigen waren van het engelse imperialisme. En voor een ander deel, omdat de ‘Mohammedaanse Liga’ onder voorzitterschap van het bekwame, maar weinig betrouwbare, sterk vereuropaniseerde Congreslid Jinnah elke gedachte aan Hindoe-Mohammedaanse eenheid had opgegeven. Hij werkte voor de afscheiding aller Mohammedanen en de verdeling van India. Het extremisme won snel veld onder de Mohammedanen, zodat zij elk onbetekenend voorval opbliezen, om het vuur van het wantrouwen tegen de Hindoes op te stoken. Vandaar dat het Augustus-aanbod volslagen onaanvaardbaar was voor het Congres en door het Werk-comité ‘een rechtstreekse aanmoediging van wanorde en burgeroorlog’ werd genoemd. Hoe dichtbij had de verwerkelijking der eenheid soms geschenen! Maar ook deze hoop was ineengestort. In Juli deed Gandhi een beroep op Engeland om af te zien van de verplettering van Duitsland en te pogen tot een vergelijk te komen... ‘Geen zaak, hoe rechtvaardig ook, kan de voortzetting van eindeloze moorden in den blinde rechtvaardigen.’ Dit beroep bevat merkwaardige dingen. O.a. geeft Gandhi daarin toe, dat de beweging voor non-coöperatie niet ge- | |
[pagina 146]
| |
heel vrij van geweld, haat en wrok was geweest. ‘Was dat wel het geval geweest, en alle non-coöperatieve actie een toonbeeld van goede wil, dan durf ik zeggen als mijn mening, dat gij, die de meesters van India zijt geworden, met veel grotere waardigheid dan wij dit wapen zoudt hebben geslepen en de bedreiging der duitse en italiaanse bondgenoten hiermee beantwoord had.’ Gandhi, wel verre van ontmoedigd te zijn door het uitblijven van de resultaten die hij verwacht had, spreekt als zijn overtuiging uit, dat het falen der beweging aan innerlijke zwakte is te wijten, dat wil zeggen, hij neemt niet slechts een deel der schuld daarvan op zich, maar tevens ook die van de verovering der macht door de nazi's en hun onmenselijke wreedheden. Voor hem is het aan geen twijfel onderhevig dat de absolute ongewelddadige weerstand de macht van het kwade kan breken. Echter de wijze van toepassing daarvan hangt af van de omstandigheden. Gandhi was van mening, dat hij, zolang de oorlog van het britse rijk een ontzaggelijke krachtsinspanning eiste, de moeilijkheden der regering niet mocht vergroten. Daarom beperkte hij ditmaal de burgerlijke ongehoorzaamheid tot bepaalde, door hem zelf aangewezen personen. Deze moesten enkel de leuze aanheffen: ‘Het is verkeerd de Engelsen te helpen met mensen of geld. De enige juiste weg is de weerstand tegen de oorlog met ongewelddadige middelen.’ Achtereenvolgens werden twee der leiders na het aanheffen van die leuze gevangen genomen en tot van drie tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld. Maar waren deze eerste drie stemmen ook tot zwijgen gebracht, spoedig namen honderden anderen de waarschuwing over. En toen deze vijfhonderd protesterenden wer- | |
[pagina 147]
| |
den ingerekend, klonk het weldra in koor uit vijfduizend kelen: ‘De enig waardige daad is zich tegen deze oorlog te verzetten door ongewelddadig verzet.’ Luider en luider werd dit koor door geheel India. Vóór het einde van de zomer waren 20.000 strijders gearresteerd; het aantal zou veel groter geweest zijn, zo Gandhi het gevechtsterrein niet zeer beperkt had. ‘Wij nemen een proefneming,’ had hij te Ramgarh gezegd, ‘die voor de gehele wereld van belang is, n.l. de poging van een organisatie, om de vrijheid van 350 millioen mensen te veroveren door absoluut ongewelddadige actie.’ In 1941 had Gandhi zijn toegewijden vriend C.F. Andrews verloren. Het jaar daarop trof hem een nog pijnlijker verlies, dat van Rabindranath Tagore. Niet altijd waren de twee grote gestalten, die door de uitstraling van hun innerlijk licht de honderden millioenen Indiërs omhoogtrokken uit onwetendheid en degradatie, één van inzicht geweest. Gandhi was een mens van het religieus-ascetische, Tagore van het religieus-artistieke type, zodat zij elkaar op wonderbaarlijke wijze aanvulden. Een paar keer was het tussen hen gekomen tot scherp verschil van mening. Toen op Gandhi's bevel een grote hoeveelheid engelse stoffen, waaronder zeer kostbare, verbrand werden, sprak Tagore onomwonden zijn afkeuring uit over dit fanatisme. ‘Hij is onze grote schildwacht,’ zei Gandhi met een glimlach. Met Tagore stierf de enige figuur van Gandhi's generatie, wiens geest zich evenals de zijne op arendsvleugelen boven het dagelijkse leven verhief en wiens hart toch in één rythme klopte met het grote hart van India. In Maart 1941 vonden opnieuw onderhandelingen plaats tussen Sir Stafford Cripps, daartoe expresselijk uit Engeland overgekomen, en Gandhi; Cripps' aanbod was van dien | |
[pagina 148]
| |
aard, dat Gandhi na het gelezen te hebben, enkel zeide: ‘Als dit alles is wat U mij kunt aanbieden, raad ik U aan het eerste het beste vliegtuig terug te nemen.’ Na de teleurstelling van het mislukken der onderhandelingen werd Gandhi opnieuw voorzitter van het Congres. In die tijd kwam de ingeving ener nieuwe leuze, beslister en radicaler dan de vorige. ‘Laat de Engelsen India verlaten.’ Intussen waren de Japanners de grenzen van India genaderd; algemeen werd geloofd, dat zij weldra zouden overgaan tot een inval. De Algemene Raad van het Congres nam daar tegenover de houding aan dat een dergelijke inval beantwoord moest worden door algemeen ongewelddadige tegenstand te bieden en de invallende macht in geen enkel opzicht te helpen. Nadat bij de onderhandelingen over het ‘Voorstel Cripps’ gebleken was, dat daarin een paar voor het Congres onaanneembare clausules waren opgenomen, sloeg de stemming der massa's, die zeer optimistisch geweest was, snel om. Het opportunisme had afgedaan, Gandhi's inzicht was juist gebleken en zijn gezag was groter dan ooit, nu al dat loven en bieden op niets uitliep. Zijn nieuwe leuze ‘Gaat heen uit India’ betekende het eisen van volledige onafhankelijkheid zonder verder uitstel. De Congres-resolutie die als het ware een parafrase van deze leuze was, herinnerde eraan, hoe het Congres tot dusver gedurende de oorlog de non-coöperatie zóó had toegepast, dat daaruit geen moeilijkheden voor Engeland ontstonden. En dit ondanks het feit dat de engelse politiek in India er voortdurend op. gericht was geweest, tweedracht te zaaien en allerlei minderwaardige elementen te bevoordelen. Zo de Engelsen zich terugtrokken uit India, kon het land een voorlopige regering benoemen, die met de engelse regering overleg zou | |
[pagina 149]
| |
plegen over de toekomstige verhouding der beide rijken. Nam Engeland dit voorstel niet aan, dan zou het Congres opnieuw de massa's tot ongewelddadige tegenstand oproepen ‘met al de kracht die het sedert 1920 verzameld had.’ Voor de derde maal werd Gandhi opgeroepen om de aanval der massa's voor de bevrijding aan te voeren. ‘Ik neem deze taak op mij, niet als uw bevelvoerder maar als de nederige dienaar van u allen en hij, die het beste dient, zal de ware leider tussen u zijn.’ Gandhi begreep, wat hem wachtte: de inwendige stem bedroog hem ook ditmaal niet. Op 8 Augustus werd hij met het Werkcomité gevangen genomen. Een der laatste dingen die hij zei in antwoord op de vraag of hij de vrede wenste, was: ‘Vrede wens ik tussen alle mensen, maar geen vrede ten koste van alles en zeker geen vrede die den aanvaller bevredigt of oneervol is.’ Ditmaal werd Gandhi niet naar de gevangenis gebracht, maar naar het weelderig paleis van den Aga Khan te Poena. Aga Khan was de rijkste man uit India en men kan zich voorstellen dat Gandhi zich tussen de kale wanden van een cel oneindig behagelijker voelde dan in deze hyperluxueuse omgeving. De arrestatie van Gandhi en de andere voornaamste leiders voerde tot ernstige onlusten in een groot deel van India, met de gewone gevolgen van arrestaties op grote schaal, het uiteenjagen van vreedzame betogers door met lathis gewapende politie of vuurwapenen en veroordelingen. In December verklaarde Gandhi na het onbevredigend einde van een nieuwe briefwisseling met den Onderkoning, geen ander middel te zien om over het dode punt heen te komen dan opnieuw ‘het vlees te kruisigen door te vasten’. De 9de Februari 1943 voerde hij zijn voornemen uit en be- | |
[pagina 150]
| |
gon hij een vastentijd van 21 dagen. Daar hij niet wenste zich dood te vasten, liet hij een weinig citroensap door zijn water mengen: het enige middel waardoor zijn maag het verdroeg. Daarom noemden zijn tegenstanders dit ‘humbug’. Daar de indische regering niets zozeer vreesde dan dat Gandhi in gevangenschap zou sterven, liet zij hem het voorstel doen, hem voor het begin van zijn vastentijd in vrijheid te stellen tot aan het einde daarvan. Gandhi antwoordde dit niet te verlangen en ‘het laatste vasten’, waarvan hij sinds lang wist dat het hem wachtte, begon in het turkoiskleurige paleis te Poena. Na acht dagen was Gandhi echter zó zwak, dat de dood nabij scheen. Zijn pols was ternauwernood voelbaar. Door heel India waren de fabrieken gesloten, overal vonden processies en bidstonden plaats. In de regering kwam het tot zulke onenigheden, dat de Raad van India collectief ontslag nam. Ook ditmaal zegevierde de geest over het lichaam: tot de vreugdevolle verbazing zijner vrienden, bracht Gandhi er het leven af. Als zo vaak scheen het offer vruchteloos: er was niets in de situatie veranderd en hij bleef gevangene in een gouden kooi. De Onderkoning had gezegevierd. In de regel is het kwade in de uitwendige wereld machtiger dan het goede. Maar niet in de harten. In de siberische wildernissen, waarheen Tolstoi's aanhangers verbannen waren - in de duitse concentratiekampen, waar de martelaars van alle naties voor de idee der gerechtigheid de langzame hongerdood stierven - in de gevangenis waar engelse dienstweigeraars opgesloten zaten en overal waar mensen het innerlijk licht boven gehoorzaamheid aan regering en autoriteiten stelden - klonk soms opeens een | |
[pagina 151]
| |
heldere stem, met rustige beslistheid herhalend: ‘De enige wijze om de oorlog te weerstaan die waarde heeft is de ongewelddadige weerstand.’ Al dezen vroegen niet naar de overwinning van den Onderkoning; zij wisten dat de strijd gestreden moest worden tot in lengte van dagen en hadden daar vrede mee. In een ziekenhuis in een engels dorp lag een jonge hollandse zeeman; zijn schip was getorpedeerd, hij was een der weinigen die er het leven hadden afgebracht. In een ander zaaltje lag een landgenote, een jonge vrouw, die eveneens met haar man op het getorpedeerde schip was geweest. Haar man was, evenals haast alle opvarenden, verdronken - zij zelf was in haar voet geraakt en voor haar verdere leven invalide. In de lange maanden van pijn en eenzaamheid streed zij met alle kracht tegen de haat en verbittering die haar gemoed verduisterden. Zij en de zeeman schreven elkaar briefjes - in de zijne keerden geregeld dezelfde gouden woorden terug: ‘Wij mogen niet haten; als wij haten, heeft Hitler gewonnen.’ Had deze jonge man ooit van Gandhi gehoord en zijn waarschuwing gelezen? Christus was in hem opgestaan, dat is zeker. De indische massa's leefden sedert vele jaren op de rand van de hongersnood. In Juni 1943 had Gandhi de ‘Home Department’ der indische regering bezworen om hun tijdig te hulp te komen. Maar pas in November, toen in Bengalen alleen anderhalf millioen mensen van honger waren gestorven, vond in het Lagerhuis een debat over de hongersnood in India plaats. ‘Er kan pas geholpen worden wanneer de oorlog ten einde is,’ was de conclusie. Gandhi bood den Onderkoning aan de leiding te nemen in de strijd tegen de honger in Bengalen. Hij was de enige | |
[pagina 152]
| |
man in India die dit vermocht. Maar het aanbod werd geweigerd. De regering wenste hem niet te ontslaan uit zijn gevangenschap. In het begin daarvan was een van Gandhi's zonen gestorven. In Februari 1944 ontsliep ook zijn vrouw. Zijn eigen gezondheid ging die winter zeer achteruit. Zijn kracht scheen op het punt te bezwijken. In het voorjaar stelde Lord Wavell, de nieuwe Onderkoning, hem onvoorwaardelijk in vrijheid. Hij werd weer naar Juhen vervoerd en kwam daar langzaam bij, zodat hij einde Juni in staat was, tot een groep werkers voor het Congres te spreken. Hij kon hun niets nieuws zeggen: ‘Ervaring heeft mij geleid tot de onwankelbare overtuiging, dat ons succes in mathematische verhouding geweest is tot de maté waarin wij trouw waren aan de waarheid en het ongewelddadig verzet.’ Het wonderbaarlijke ontwaken der massa's gedurende de laatste kwarteeuw is uitsluitend te danken geweest aan de zuiverheid onzer middelen. Maar,’ voegde hij eraan toe, ‘ik weiger de daden van anderen te beoordelen.’ Gedurende het laatste oorlogsjaar was Gandhi een hulpeloos getuige van toenemende corruptie, onderdrukking en leugen. Alle boze machten vochten om het hardst door de gehele wereld ten koste van de zwakken en weerlozen. ‘De gedachte daaraan,’ schreef een zijner vrienden, ‘benauwt Gandhi tot stikkens toe. Hij wacht tot God hem een teken zendt.’ Daarop wachtten altijd alle profeten. Maar het was een dadenrijk wachten en het is dit tot heden toe. |
|