Gandhi
(1947)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 110]
| |
V
| |
[pagina 111]
| |
een bestand. Hierna schortte het Congres de actie van burgerlijke ongehoorzaamheid voorlopig op, terwijl het gouvernement de gevangenen in vrijheid stelde en de onderdrukkingsmaatregelen ophief. In het najaar kwam een definitieve overeenkomst tot stand tussen Gandhi en Lord Willingdon. Een Federatie-Verbond der verschillende staten van India, verantwoordelijke regering en een aantal waarborgen in het belang van India waren de voornaamste bepalingen van die overeenkomost. Het was echter gemakkelijker, deze dingen op papier te zetten dan ze uit te voeren. Weldra kwamen dan ook van beide kanten klachten over schendingen van het verdrag. Een half jaar later vond te Londen een Tweede Ronde Tafel Conferentie plaats, waaraan Gandhi als afgevaardigde van het Congres deelnam. De Arbeiderspartij was niet langer aan de regering. Zij had het veld moeten ruimen voor een kabinet van nationale concentratie. Van den beginne af aan was het duidelijk, dat de Conferentie niets wezenlijks zou bereiken. Gandhi had lang geaarzeld of hij op de uitnodiging der regering om aan de beraadslagingen deel te nemen zou ingaan; de linkervleugel van het Congres was daar fel tegen. Maar het was voor hem van groot belang de gelegenheid te krijgen met tal van vrienden van India overleg te plegen en de publieke opinie in Engeland te bewerken. Vóór zijn weggaan sprak hij zijn voornemen uit, niets ongedaan te laten teneinde een blijvende vrede te verzekeren. Het was echter moeilijk daarvoor te werken, nu het gouvernement in twee provincies weer met behulp van onwettige verordeningen regeerde. Persoonlijk was hij tegen een herhaling van de directe actie op dat tijdstip gekant. Alvorens naar India terug te keren, was Gandhi van plan | |
[pagina 112]
| |
geweest in geheel Zwitserland voordrachten te houden. Met het oog op de dreigende situatie in India vervroegde hij echter zijn vertrek en besloot zich tot enkele plaatsen te beperken. Was Gandhi te Londen overstroomd geweest met bezoeken, zodat hij vaak slechts een paar uur slaap kreeg, in Zwitserland, waar hij te Villeneuve de gastvrijheid van Romain Rolland genoot, was het niet anders. In een correspondentie van de N.R.C. van 11 December 1931 vinden wij de volgende schets zijner dagtaak: ‘Reeds van des morgens 5 uur af had hij te Villeneuve voortdurend mensen ontvangen. Des middags was hij naar Lausanne gereisd, waar hij des avonds in het Volksgebouw in het openbaar een voordracht hield, nadat hij om vier uur een meer intieme bijeenkomst had met een kleine groep genodigden, waarbij ook onzen landgenoot B. de Ligt gelegenheid tot meer diepgaande gedachtenwisseling geboden werd.’ Op de grote openbare bijeenkomst in de Victoria Hall te Genève, waar duizenden zich vóór het begin der vergadering ondanks het vochtig-kille winterweer verdrongen, bracht Gandhi de Europese crisis ter sprake. ‘Gij schijnt vermoeid te zijn van de militaire lasten, waaronder Europa gebukt gaat en van het vergieten van het bloed uwer broeders,’ sprak hij. Ook voor het Westen achtte hij de strijdwijze mogelijk, die India reeds halverwege tot de vrijheid gevoerd had. In een vertrouwelijke bijeenkomst met de radicale pacifisten kwam de vraag ook ter sprake, wat Gandhi's houding zou zijn, zo India na haar bevrijding oorlog zou voeren. Gandhi antwoordde overtuigd te zijn, dat zo India door de geweldloze actie vrij werd, het ook later geen oorlog zou voeren. Mocht dit echter toch het geval zijn, dan zou hij | |
[pagina 113]
| |
zich desnoods alleen met alle kracht tegen zijn regering verzetten. Aangaande het voorstel van Einstein om het aantal dienstweigeraars overal tot 2% der dienstplichtigen op te voeren, merkte Gandhi op, dat het hem ondoelmatig leek, de gehele last van de strijd op een zeer klein deel der bevolking te doen drukken, terwijl het gehele volk feitelijk voor oorlog en militairisme verantwoordelijk was. Ook ging een dergelijke strijdwijze niet diep genoeg. Men moest het gehele volk in de strijd voor de vrede betrekken, en dit kon enkel geschieden, door de beginselen van directe actie door oud en jong, dienstplichtigen en niet-dienstplichtigen, zo krachtig mogelijk te doen toepassen, al kon de wijze waarop niet eenvoudig een copie zijn van de beweging in India. Zij zou zich moeten aanpassen aan de toestanden der Europese landen. Maar om de dreigende uitbarsting te voorkomen, moest de gezindheid veranderen en de moderne maatschappij op nieuwe grondslagen gaan berusten. Immers van deze maatschappij was geweld een integrerend bestanddeel, zoals de koloniale volken dagelijks ondervonden. Tenslotte sprak Gandhi twijfel uit, of de westerse volken in staat zouden zijn, zich door de methoden der democratie van oorlog en geweld te bevrijden.
Het zou een wonder geweest zijn, zo na het bestand tussen den Onderkoning en Gandhi geen wrijvingen waren voorgekomen. Reeds vóór de Tweede Ronde Tafel Conferentie was het telkens tot moeilijkheden gekomen en beide partijen beweerden dat de andere zich niet hield aan de bepalingen van het verdrag. Echter, de samenwerking bleef voortbestaan; na herhaaldelijk uitstel en veelvuldige haken en ogen, vertrok Gandhi als vertegenwoordiger van het | |
[pagina 114]
| |
Congres. Maar terwijl de Ronde Tafel Conferentie nog aan de gang was, vaardigde de Onderkoning op 20 November de ‘Bengaalse verordening’ uit. Deze maatregel behandelde de bedrijvers van ernstige politieke aanslagen als misdadigers en maakte het mogelijk om verdachte personen, zonder dat hun iets bepaalds ten laste kon worden gelegd, in hechtenis te nemen. Tevens leidden slechte oogsten en vallende prijzen in een deel van India tot een acute agrarische crisis, met het gevolg, dat de belastingvermindering die de regering toestond, de boeren onvoldoende voorkwam en het District Congres Comité van Allahabad instructies gaf aan de boeren zomin pacht als grondbelasting te betalen. Toen de onderhandelingen met de regering tot niets leidden, vaardigde de Onderkoning een verordening uit, die het mogelijk maakte, de gebouwen in beslag te nemen, het vervoer te controleren, enz. en voor het opwekken tot belastingweigering de pers strafbaar stelde. 24 December vaardigde de Onderkoning eenzelfde verordening uit met betrekking tot de noordoostelijke provinciën. De dag daarop werden in het noordoosten de congresleider en oprichter van de vrijwilligersorganisatie der ‘Rode Handen’ Ga naar voetnoot1) met zijn broer gearresteerd en alle Congres-organisaties, waarbij die der Rode Handen, voor onwettig verklaard. Een dag later volgden de arrestaties van Jawaharal Nehroe en T.A. Si erwani, die op weg waren naar Bombay om Gandhi af te halen. Demonstraties in het noordoosten leidden tot nieuwe arrestaties; een vreedzame | |
[pagina 115]
| |
vergadering werd uit elkaar geschoten, waarbij gewonden en doden vielen. Zo kwam het tot een herhaling der situatie van 1929. De 28ste December kwam Gandhi te Bombay aan; de volgende dag richtte hij een telegram tot den Onderkoning om zijn verwondering uit te spreken over de verordeningen, de arrestaties en de gebeurtenissen en om een onderhoud te verzoeken, teneinde van den Onderkoning ‘leiding’ te krijgen. Het antwoord op dit telegram was uit de hoogte en in vijandige vorm gesteld. De Onderkoning zette kort uiteen, waarom hij de getroffen maatregelen noodzakelijk achtte en verklaarde zich bereid Gandhi te ontvangen, zo deze kwam om te vernemen, op welke wijze hij het best zijn invloed aan kon wenden ten einde de samenwerking met de regering en de geest van de Ronde Tafel Conferentie in stand te houden. Maar de Onderkoning was niet bereid om met den heer Gandhi de maatregelen, die hij, met de volslagen goedkeuring der engelse regering, genomen had en die gehandhaafd zouden blijven tot zij hun doel zouden hebben bereikt, te bespreken. De correspondentie eindigde met een uitvoerige brief van Gandhi, waarin hij de beweringen van den Onderkoning weerlegde en dezen aankondigde, dat de strijd hervat zou worden, maar door het Congres zonder geweld en boosaardigheid gevoerd. De 4de Januari werd Gandhi in alle vroegte gearresteerd en naar de Yerrawdagevangenis te Poena gebracht op grond van de bekende verordening van 1927 die het mogelijk maakt een persoon in hechtenis te nemen en gevangen te houden zonder aanklacht en verhoor. Enige weken later verschenen vier nieuwe ordonnanties, die op heel India betrekking hadden. Zij gaven aan de | |
[pagina 116]
| |
regering en de ambtenaren nieuwe volmachten, en breidden de sfeer van handelingen uit, die strafbaar waren. Onder deze ordonnantiën was het verder mogelijk, om alle grondeigenaars, locale ambtenaren, schoolmeesters, enz. te bevelen, deel te nemen aan de handhaving der orde, en brieven, telegrammen en telefonische berichten te onderschepen. Deze gebeurtenissen leidden tot de hervatting van de burgerlijke ongehoorzaamheid door heel India. Zoals in den regel wanneer de onderdrukking zeer zwaar is, leefde het terrorisme weer op. Het zogenaamde indische parlement, de Wetgevende Vergadering, kwam als gewoonlijk in Februari bijeen. De oppositie veroordeelde zowel het terrorisme als de burgerlijke, ongehoorzaamheid, maar verklaarde zich tegen de wijze, waarop de ordonnantiën uitgevaardigd en toegepast werden en eiste een herziening van de politiek. Noodwetten, die de ordonnantiën zouden vervangen, moesten door het Parlement worden goedgekeurd. Ten tweede eiste zij de instelling van een niet officiële commissie, door haar zelve te benoemen, ten einde een onderzoek in te stellen naar de algemene situatie en de klachten over wreedheden van de politie en slechte behandeling der gevangenen. Haar derde eis was, dat vóór de uitvaardiging ener nieuwe grondwet de samenwerking van het Congres, de Hindoes, Mohammedanen en Paria's tot stand moest zijn gekomen. Intussen had het Werk-comité uit het Congres op zijn samenkomst van 1 Januari '31 de wijze behandeld, waarop de burgerlijke ongehoorzaamheid ditmaal zou worden toegepast. Het comité besloot, dat, tegen het politieverbod in, meetings en optochten zouden plaats vinden. Men zou de britse banken en goederen boycotten, propaganda voeren | |
[pagina 117]
| |
voor de boycot van spoorwegen, trams, post en telegraaf, enz. en geen grondbelasting betalen. Ook zou men weer pogen om zout te maken en zo mogelijk de Congresgebouwen, die de politie wederrechtelijk gesloten had, weer in gebruik nemen. Het Congres zou in April bijeenkomen onder voorzitterschap van Pandit Malaviya. Maar deze werd gearresteerd en naar de centrale gevangenis gebracht. Ondanks het verbod en de waakzaamheid der politie, kwamen de gedelegeerden die zich nog in vrijheid bevonden, de 23ste April's morgens in alle vroegte bijeen. Zij hadden gedrukte resoluties bij zich, die door allen tezamen hardop voorgelezen werden. De zitting duurde slechts tien minuten. Eer de politielorries het Congresgebouw bereikten, was zij ten einde en hadden de gedelegeerden zich in de doodstille stad - er werd een hartal gehouden - naar alle richtingen verspreid. Degenen, die de politie op het spoor kwam, werden in hechtenis genomen, waarop andere afgevaardigden, die de Congreszaal niet hadden kunnen bereiken, zich zelven aanmeldden. De optochten in de stad werden door knuppelaanvallen uit elkaar gedreven en ruim 800 mensen gearresteerd. De meeste gedelegeerden werden, evenals de voorzitter Pandit Malaviya, na korte tijd weer in vrijheid gesteld. ‘In de jaren 1922-1932’, aldus het verslag der commissie, die ‘Indian League’ in dit laatste jaar uitzond om een onderzoek in te stellen naar de toestand in India’ Ga naar voetnoot*), ‘heeft het Congres een organisatie met organen voor de propaganda en het constructieve werk door het gehele land tot stand gebracht. Zijn arm bereikt honderdduizenden | |
[pagina 118]
| |
dorpen, zijn leden en sympathiserenden tellen millioenen. Elke man en vrouw kan van het achttiende jaar af lid van het Congres worden door de beginselverklaring te ondertekenen en hetzij een jaarlijkse contributie van vier anna's te betalen, of tweeduizend yard katoen te spinnen van door het Congres verstrekt materiaal. Dit betekent feitelijk algemeen kiesrecht. Het Congres heeft comité's door het gehele land, het telt leden van alle klassen en zijn invloed strekt zich over talloze millioenen uit. De administratie wordt gevoerd door de provinciale organen, het Al-Indische Congres Comité van 150 leden en een klein werkcomité, dat jaarlijks uit 't Al-Indische Comité gekozen wordt en vergeleken kan worden met het engelse ministerie.’ De Congres-organisatie, zoals Gandhi en zijn vrienden haar in het decennium 1922-1932 opbouwden, was een van de grootste politieke organisaties der gehele wereld. Het Ahimsa-beginsel maakte aanvankelijk elke geheime vereniging overbodig; alle maatregelen, die het Congres nam, werden in het openbaar besproken en al zijn geschriften en proclamaties openlijk verspreid. Gandhi's voortdurende vermaningen om geen enkele straf te vrezen, en in nog hogere mate zijn voorbeeld maakten de ondergrondse organisatie overbodig, die zo vaak de deur opent voor spionnage en verklikkerij. Natuurlijk werd het beginsel van openbaarheid niet tot het uiterste doorgezet; in tijden van scherpe vervolging was dit onmogelijk, zo men niet van elke actie afstand doen en de strijd staken wilde. Het Congres had een drieledig doel: propaganda, constructief werk en strijd voor de vrijheid. Dit laatste maakte het o.a. noodzakelijk, om een plaatsvervanger van den Congres-voorzitter te benoemen, die op zijn beurt, onmiddellijk na zijn verkiezing, twee of drie | |
[pagina 119]
| |
opvolgers benoemde, zodat er, ten spijt van alle verboden en arrestaties, altijd een stuurman aan het roer zou staan. Wanneer de voorzitter en de meeste leden van het werkcomité gevangen zaten, dan moèsten mannen, wier namen niet bekend gemaakt werden, het heft in handen nemen, opdat de actie voortgezet kon worden. De oorlogsverklaring van de regering aan een zo uitgestrekte, hechte en in de liefde van het volk gewortelde organisatie, met beproefde leiders aan het hoofd, en gedrenkt met Gandhi's bezielend idealisme, moest opnieuw een worsteling ontketenen op leven en dood. De 4e Januari 1932 vaardigde de regering een manifest aan de burgerij uit, waarin zij haar politiek verdedigde en een beroep deed ‘op allen wie de vrede en het geluk van het indische volk ter harte ging en die, de revolutionaire methode verwerpend, de weg van wettelijke vooruitgang naar bepaalde doeleinden wensen te volgen.’ Het uitvoerige manifest eindigde met de bewering, dat het Congres tweemaal de gelegenheid had gehad, het land behulpzaam te zijn op de weg van politieke vooruitgang en tweemaal die van afbraak had gekozen. De Onderkoning zou alles doen wat in zijn vermogen was om deze onwettige beweging te vernietigen en de politiek van Zijne Majesteits regering door te zetten. Het was na dit manifest duidelijk, dat de landvoogd besloten had de vijandelijkheden te openen op een wijze, die geen twijfel overliet omtrent de opvatting van wat haar plicht als indische regering was. Blijkbaar was zij reeds van plan geweest een krachtige onderdrukkingspolitiek te volgen, nog eer de Tweede Ronde Tafel Conferentie ten einde was Ga naar voetnoot*). Een aantal invloedrijke personen en organisaties, die in de | |
[pagina 120]
| |
regel de regering steunden, verzochten den Onderkoning zijn besluit te herroepen. Een deel van de vooruitstrevende Europese opinie te Bombay drong er bij hem op aan, dat hij Gandhi in elk geval zou ontvangen, wat ook diens houding in de toekomst zou zijn. Toen de regering zich onverzettelijk toonde, kwam de worsteling tussen beide partijen weldra in volle gang. Teneinde de grenslijn nogmaals met alle scherpte te trekken, had de Congres-resolutie van 1 Januari 1932 uitdrukkelijk verboden, dat enig dorp of taloeki met de burgerlijke ongehoorzaamheid zou beginnen, zo de inwoners niet ten volle de ongewelddadige natuur daarvan beseften en willig waren om leed te verdragen, met inbegrip van verlies van goed en bloed. De resolutie herinnerde aan het verbod van elke sociale boycot, die ten doel had ambtenaren, politieagenten of anti-nationalisten kwaad toe te voegen van welke aard ook. Daarentegen was de boycot van alle vreemde stoffen verplicht en van alle Congresleden werd verwacht, dat zij uitsluitend met de hand gesponnen en geweven stoffen zouden dragen; voor drankhuizen en winkels van vreemde stoffen moest krachtig gepost worden. Enkel zij, die bij demonstraties bereid waren stand te houden ondanks lathicharges of kogels, mochten daaraan deel nemen. Alle belangrijke bevelen, onder de ordonnantiën uitgevaardigd, mochten overschreden worden, evenals alle onzedelijke of voor het volk nadelige wetten. Onmiddellijk na het afbreken van de onderhandelingen en de gevangenneming van Gandhi, trad de Congresresolutie in werking. Behalve de bovengenoemde vormen van actie werd de ‘Nationale Week’, van 6 tot 13 April door heel India gevierd met grote meetings. Kort daarna vond de herdenking van andere belangrijke gebeurtenissen, zoals het | |
[pagina 121]
| |
bloedbad van Perhawar, plaats en werd de ‘Al-indische dag voor de gevangenen’ gehouden. Van weerskanten was de wil ontwaakt, om ditmaal door te vechten tot het bittere einde. In het engelse Lagerhuis vielen uitingen als ‘dat dit geen spel was volgens de regels en dat het er om ging, of het Congres zijn wil aan het gehele land zou opleggen’. De heer A.G. Thomas, lid der regering van Bombay, zeide, dat ‘de oorlog niet met handschoenen aan uitgevochten wordt.’ Algemeen werd de terminologie van de oorlog gebruikt; in sommige provincies noemden de Congresorganisaties zich oorlogsraden. ‘Het plan van algemene aanval, die het doel was der regeringen van Delhi en de provinciale hoofdsteden, werd met overdreven ijver ten uitvoering gebracht, zelfs met overschrijding van de grenzen der ordonnantiën’ Ga naar voetnoot*). Het ergst was de toestand aan de noordwestelijke grenzen, waar feitelijk, zij het ook niet in naam, de krijgswet heerste. Al de onderdrukkingsmethoden van 1928/29 werden weer zonder genade toegepast. Het gouvernement maakte er geen geheim van dat het de Congresorganisatie tegen de grond wilde slaan eer deze gelegenheid had, haar hulpmiddelen te mobiliseren. De grondslagen van haar politiek waren: de fondsen van het Congres te confiskeren, de leiders gevangen te zetten en de volkskracht te fnuiken door maatregelen die morele vernedering en fysiek lijden veroorzaakten. O.a. werd het vreedzame posten van jonge lieden gestraft met zweepslagen. Tevergeefs protesteerde de Bombayse afdeling der ‘Social Service League’ tegen deze barbaarse methoden. Iets later paste men de straf ook toe op volwassen vrijwilligers, die zich schuldig maakten | |
[pagina 122]
| |
aan het hijsen der Congres-vlag of het bedrijven van burgerlijke ongehoorzaamheid. Ik zal de lezer niet vermoeien met de uitvoerige beschrijving van de in 1932 bedreven wreedheden. Zij waren een herhaling in verergerde mate der wreedheden van twee jaar tevoren. Vrijwilligers, onder het voorwendsel dat zij het verkeer versperden, en vreedzame posters bij opiumkitten, die poogden te beletten dat deze na het wettelijk vastgestelde uur open bleven, werden tot bewusteloosheid toe geslagen en met stralen gekleurd water begoten, vrouwen, kinderen en ouden van dagen gebrutaliseerd en ernstig mishandeld. Aanranding van vrouwen in hun huis door politieagenten, het gebruik van vuurwapenen tegen ongewelddadige samenscholingen met het gevolg, dat tientallen gewond of gedood werden, huiszoekingen en inbeslagnemingen, het onthouden van voedsel aan gevangenen en het mishandelen van gevangenen in de cellen, zodat zelfs in enkele gevallen de dood volgde, aanvallen op doctoren en verplegers, die bezig waren de slachtoffers van de lathi-slagen te helpen, het sluiten van hospitalen waar behalve Congresleden ook anderen werden verpleegd, dit alles kwam dagelijks voor. De tactiek der autoriteiten was, geen grote aantallen swarajisten gevangen te nemen, maar ze door beestachtige mishandelingen te terroriseren en voor maanden buiten gevecht te stellen. Natuurlijk kwamen ook gevallen van uitgesproken sadisme voor, zoals het in brand steken van het hoofdhaar van een gevangene, na dit met petroleum begoten te hebben Ga naar voetnoot*), of het neergooien van mensen van steile hellingen naar een diepte, waar zij in cactushagen terecht kwamen. | |
[pagina 123]
| |
Ondanks de poging om het aantal gearresteerden laag te houden, bleken de gevangenissen toch weer te klein. Reeds in Maart herbergde de gevangenis van het Belgamoedistrict, die plaats bood aan duizend gevangenen, er 1500. Afgekeurde gevangenissen werden weer in gebruik genomen. In sommige plaatsen stelden de autoriteiten misdadigers in vrijheid, eer zij hun straf uitgezeten hadden, om ruimte te maken voor politieke gevangenen. Het gebruik van misdadigers als bewakers opende de deur voor misbruiken, waarvan de politieke gevangenen het slachtoffer werden. Een vaak voorkomende arbeid in de gevangenissen was het bedienen van de persen, waaruit olie geperst werd. Dit werk is zeer zwaar en in de regel wordt het enkel aan misdadigers opgelegd. Voor de vele intellectuelen in de vrijheidsbeweging, die dergelijke zware handenarbeid niet gewoon waren, was het heel ongeschikt, vooral wanneer de werkuren lang waren. In de Wetgevende Raad van de noordwestelijke provinces vertelde een der Muzelmannen, hoe hij op een dag naar de gevangenis geroepen werd om te zien wat daar gebeurde. ‘Ik zag drie mannen, allen intellectuelen, bewusteloos in hun cel liggen, als ossen in het juk voor de oliepers gespannen’ Ga naar voetnoot*). De straffen in de gevangenissen waren vaak onmenselijk hard; gevangenen wier zaak nog onderzocht werd, kregen in sommige gevallen de handboeien aan, zowel overdag als's nachts. Jongens van achttien jaar moesten slapen als galeiboeven met hun twintigen aan elkaar geketend. In bijna alle gevangenissen werd, tegen de wet, overmatig gestookt. Het was geen wonder, dat onder de gevangenen gevallen van zelfmoord voorkwamen. | |
[pagina 124]
| |
En evenmin is het verwonderlijk, dat in de loop van het jaar hier en daar tekenen van afmatting en moedeloosheid onder de massa's vielen op te merken. Men bedenke, dat het de derde keer was binnen twaalf jaren, dat deze de ijzeren vuist van het britse gezag op zich voelden neerdalen. Velen die hadden deelgenomen aan de worsteling, waren door de lathislagen verminkt of voorgoed in hun gezondheid geknakt, anderen zuchtten in de gevangenissen. Naar het oordeel der samenstellers van de ‘Condition of India’ hadden minder leden van de studerende jeugd ditmaal aan de beweging deelgenomen dan in 1930. De ongeduldige, vurige karakters begonnen hun vertrouwen in de geweldloze actie te verliezen. Vooral in Bengalen, met zijn tradities van opstandigheid en terrorisme, groeide het aantal van hen, die van andere strijdmiddelen dan de ongewelddadige droomden en tot terreur wilden overgaan. De nagedachtenis van een revolutionairen leider, die tot straf voor een aanslag opgehangen was, werd in stilte als een heilige vereerd. Men bedenke dat Gandhi bijna het hele jaar gevangen zat evenals de twee andere voornaamste leiders. Daarbij bedroeg het aantal werklozen op zijn minst veertig millioen, zodat stakingen geen effect gehad zouden hebben, daar de plaatsen der stakers onmiddellijk door anderen ingenomen zouden zijn. Dit alles tezamen maakt het begrijpelijk, dat een krachtsontwikkeling als die van 1921 en '30 ditmaal achterwege bleef. Het leek, als ging Indië een tijdperk tegemoet waarin de regering de vrije hand zou hebben, om tronend boven de gedeemoedigde en verslagen massa's de hervormingen door te zetten, die zij in haar eigen belang raadzaam achtte. Echter ook ditmaal gebeurde het onverwachte. De apathie | |
[pagina 125]
| |
werd afgeschud, de boeien van een duizendjarig verleden werden verbroken en het geweld der vreemde heersers sloeg te pletter op het graniet van de zielekracht. Haast twintig jaar lang had Gandhi de ellendige toestand der ‘onaanraakbaren’ gevoeld als een smet op het indische volk. Hij had alles gedaan wat in zijn macht was, om dezen te bevrijden van de vloek waarmee ze beladen waren, hun begrippen van reinheid, welvoegelijkheid en hygiëne bij te brengen. Tezamen met zijn geestverwanten en leerlingen had hij, waar de gelegenheid zich voordeed, het werk van het vegen der vloeren, het schoonhouden der marktpleinen en dergelijke ter hand genomen, wat gewoonlijk door paria's verricht werd, om door het voorbeeld de Indiërs van de hogere kasten duidelijk te maken, dat in dit werk niets verachtelijks school. Bij talloze gelegenheden had hij zijn overtuiging uitgesproken, dat India niet rijp was voor onafhankelijkheid, eer de onaanraakbaarheid, de achterstelling der vrouw, het kinderhuwelijk en het gebruik van vreemde stoffen, overwonnen waren. En tenslotte had hij het voorbeeld gegeven, door met onaanraakbaren samen te eten, hen op te nemen in zijn Ashram en een van hun kinderen aan te nemen in zijn gezin. En nu dat alles, ondanks oneindige moeilijkheden, wortel begon te schieten, wilde de engelse premier een kieswet invoeren, die de oude afscheiding tussen de onaanraakbaren en de leden van andere kasten sanctioneerde en bestendigde. Immers, die wet bepaalde dat de onaanraakbaren als afzonderlijke categorie zouden deelnemen aan de verkiezingen. Toen Gandhi dit in de gevangenis hoorde, twijfelde hij geen ogenblik wat zijn plicht was. Een dergelijke poging om de indische gemeenschap nog wijder uiteen te rukken, | |
[pagina 126]
| |
de kloof tussen haar verschillende bestanddelen nog meer te verdiepen, moest hij desnoods met zijn leven weerstaan. Vanuit de gevangenis te Jerrawda gaf hij aan zijn vrienden kennis van zijn besluit om tot stervens toe te vasten, zo deze clausule in de kieswet niet werd opgeheven. Als op de vleugelen van de wind verspreidde dit bericht zich niet alleen door geheel India, maar door de gehele wereld. In alle landen bracht het grote beroering. De bulletins der geneesheren over Gandhi's gezondheidstoestand werden met kloppende harten gelezen. Millioenen voelden, dat hier een drama plaats vond, zoals misschien éénmaal in een eeuw voorkomt: het drama van den eenzamen martelaar, die zijn leven opoffert om de macht van het kwade te weerstaan. Hier nam een mens blijmoedig de schuld der mensheid op zich; hier werd het mysterie opgevoerd van het plaatsvervangend lijden, misschien het diepste wat de wereld kent. En hoe duidelijker het werd dat Gandhi zijn gelofte zou nakomen, des te hoger steeg de vloed van het schuldgevoel, des te brandender werd de pijn en des te sterker werd het algemene besef dat het onherstelbare niet mocht geschieden. En toen geschiedde het wonder. Poorten in de harten, die eeuwenlang dichtgegrendeld geweest waren, sprongen open en toen volgden de poorten der tempels. Scharen van paria's, die nimmer tot de godsdienstoefening toegelaten waren, stroomden met tekenen van onuitsprekelijke blijdschap naar binnen. In één week maakte de zaak van de opheffing der onaanraakbaarheid groter vorderingen dan in het twintigjarig tijdperk daarvóór. Reeds eer de wet ingetrokken werd, had de Mahatma feitelijk overwonnen; immers, tegen de volkswil in, kon hij niet gehandhaafd blijven. | |
[pagina 127]
| |
In het wetsontwerp was echter een clausule opgenomen, die het mogelijk maakte, dat de verschillende kasten van het indische volk de bepaling over de paria's door een overeenkomst zouden kunnen wijzigen. Deze clausule legde aan de kaste-Hindoes en de onaanraakbaren de plicht op, een weg te vinden, die het leven van den Mahatma zou redden. De beroering onder het volk en het besef, dat elk uitstel noodlottig kon wezen, dwongen de leiders de totstandkoming van een overeenkomst te verhaasten. Door het gehele land vonden dag aan dag demonstraties, optochten en openbare gebeden plaats, waar alle lagen van het indische volk broederlijk aan deelnamen. De leiders, die te Poena bijeengekomen waren om gezamenlijk de voorbereidingen tot een overeenkomst te treffen, voorzagen de mogelijkheid, dat maatregelen van engelse kant het leven van Gandhi in gevaar zouden brengen. In dat geval zou de burgerlijke ongehoorzaamheidscampagne met alle kracht worden hervat. ‘In de gesprekken te Poena moesten heel wat moeilijkheden overwonnen worden, en de onderhandelingen leken vaak op het dode punt te komen, maar tenslotte gelukte het een oplossing te vinden, die door beide partijen en hun leiders ondertekend werd. De autoriteiten te Bombay werden ingelicht over de termen der overeenkomst, die zij aan de engelse regering telegrafeerden. Het britse kabinet handelde met bekwame spoed en de overeenkomst werd aangenomen, in afwijking van het oorspronkelijk ontwerp, voor zover dit betrekking had op de paria's’ Ga naar voetnoot*). Er zijn in het leven van alle volken onvergetelijke dagen. Zulk een dag was die in het leven van het indische volk, toen het hoorde, dat de onderhandelingen geslaagd waren | |
[pagina 128]
| |
en de Mahatma enig voedsel tot zich genomen had. Geen wonder dat de vreugde grenzenloos was, immers men wist dat zijn leven gedurende de laatste week aan een zijden draad had gehangen. Overal vonden verbroederingsmaaltijden met de paria's plaats en de Hindoese leiders legden op een grote meeting te Bombay onder voorzitterschap van Pandit Malaviya de gelofte af, zich van nu af aan te zullen wijden aan de afschaffing der onaanraakbaarheid. Het pact van Poena gaf het sein tot een grote beweging voor Al-indische eenheid en sociale hervorming. Deze eenheidsbeweging had tot resultaat een verkiezingsovereenkomst tussen Hindoes, Mohammedanen en Sikhs. Malaviya, die meer dan wie ook had bijgedragen tot het welslagen der onderhandelingen te Poena, richtte een oproep tot Mohammedanen en Hindoe's, de rijen te sluiten en Maulana Sjaukat Ali antwoordde op verzoenende toon. Nadat bij een gesprek tussen hem en de Pandit een hoge mate van eensgezindheid was gebleken, riep de moslemse leider eerst een conferentie bij elkaar, die alle schakeringen van de Mohammedaanse inzichten omvatte. Daarna werd een Al-indische Conferentie bijeengeroepen, aan welke het gelukte, het Hindoe-Moslemse vraagstuk voorlopig tot oplossing te brengen Ga naar voetnoot*). ‘De overeenkomst van Allahabad droeg het merk van constructieve politiek en bewonderenswaardige vaardigheid.’ Ga naar voetnoot**). Zo had Gandhi's ziele-adel en trouw aan zijn beginsel tot in de dood tot resultaten geleid, die hij in de verste verte niet voorzien had. In die dagen bereikte de spiraalvormige beweging, waarlangs India omhoog klimt, een hoger punt | |
[pagina 129]
| |
dan ooit tevoren. Zoals een grote, heilige vreugde in het hart van een mens een spoor grift, dat nooit meer geheel uitgewist wordt, zoo griften deze dagen in de ziel van het indische volk een besef zijner eenheid, dat door het stof van het dagelijks leven wel bedekt kon worden, maar nooit meer verloren ging. ‘Allahabad’, aldus het Rapport der Commissie, uitgezonden door de ‘Indian League’, ‘en wat daarna gebeurde, heeft aangetoond dat enkel door de inspanning van het indische volk en zijn initiatief en oordeel de eenheid van India een feit kan worden. Onze discussies met zowel nationale als provinciale leiders lieten bij ons de indruk achter, dat deze mannen en vrouwen staan in een beweging van directe actie om het recht te veroveren, voor hun landgenoten te spreken, hun solidariteit te demonstreren en te protesteren tegen toestanden die zij als vernederend en onduldbaar beschouwen en zich tevens bekommeren om de vraagstukken van de vrede en een blijvende oplossing.’ Ga naar voetnoot*). |
|