Erasmus herdacht
(1963)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 15]
| |
IV. Erasmus, in de spiegel van enige zijner brievenGa naar eindnoot6.Erasmus heeft, vanaf de morgen-schemering zijner vermaardheid tot aan zijn dood, bij vele der brieven die hij schreef, gedacht aan hun latere publikatie. Betekent dit nu ook dat zijn persoonlijkheid zich in die brieven minder onbevangen geeft dan die van een briefschrijver doet, die onder het schrijven enkel één bepaalden mens, degene waaraan zijn brief gericht is, voor ogen heeft? Ik geloof het niet. Ook in dit laatste geval kan de briefschrijver bewust of onbewust bepaalde facetten zijner persoonlijkheid scherp accentueren, andere in het donker laten. De, het moeilijkst uitroeibare menselijke neiging, de ijdelheid, werkt niet minder sterk, wanneer het er om gaat aan één enkelen mens, de gewenste kijk op ons te geven dan wanneer wij ons voor de openbaarheid trachten te rechtvaardigen en voor haar onze diepste roerselen (of wat wij daarvoor houden) open leggen. Vanuit deze overwegingen kunnen wij de uitgave van deze keuze uit zijn brieven van den groten humanist zeker beschouwen als een middel voor den lezer om een persoonlijkheid, die behalve rijk en boeiend, ook alles behalve gemakkelijk te doorzien is, dichter te benaderen. De lezer zal, aldus prof. Huizinga in zijn woord vooraf, in deze brieven Erasmus zien in de levendigheid van zijn geest, in de scherpte van zijn betoog, in de vrolijkheid van zijn scherts, in de ernst van zijn verontwaardiging, en tenslotte wellicht ook in de trekken, die ons somtijds beletten, Erasmus van ganser harte te bewonderen. Hij heeft zijn zwakkere zijden nooit verborgen. Dat is zó weinig het geval, dat naar mijn mening de sterkste kanten van Erasmus' karakter in zijn brieven al te weinig uitkomen. Als deze beschouw ik: zijn onwilligheid om zich te laten binden of daarheen te laten voeren, waar hij niet wilde | |
[pagina 16]
| |
zijn. Zijn harte-behoefte was vrij te oordelen en binnen de grenzen van het mogelijke de vorm te kiezen die hij aan zijn leven wilde geven. Deze trekken, ik ga er hier niet op in, in hoever zij stam-hoedanigheden zijn, in hoeverre een persoonlijke aanleg zich in hen openbaart, krijgen hun volle relief niet in het geschreven woord, maar in de handelingen van een persoon, het niet-handelen en weigeren te handelen natuurlijk daarbij inbegrepen. Het boekje van Dr. Noordenbos en Mej. van Leeuwen, - niet meer dan een handjevol aren, met zorg gekozen in de onafzienbare epistelaire oogst, die Erasmus naliet, heeft de deugd bijzonder overzichtelijk te zijn. Door een paar korte notities wordt tussen de afdelingen, waaruit dit bestaat, telkens het nodige verband gelegd, zodat ook de lezer, die niets of zeer weinig van Erasmus afweet, al lezend de tot goed begrip der brieven, onontbeerlijke inlichtingen krijgt over Erasmus' milieu - waarbij in de eerste plaats hier zijn, door geen grenzen beperkte, geestelijk milieu bedoeld wordt, - en van zijn breed levensveld. Wij zien hem om nogmaals prof. Huizinga aan te halen, ‘als dichterlijk jongeling in het klooster, als worstelend litteraat in Parijs, als nieuweling op het veld der godgeleerdheid, als onwillig medespeler in het drama der hervorming, als het licht, dat in Bazel onderging’. Van de verschillende afdelingen, waaruit dit boekje bestaat, komt mij die, getiteld ‘de tragedie Luther-Erasmus’, objektief de belangrijkste voor, - al interesseert mij persoonlijk vooral niet minder het hoofdstukje, met het bekende prachtige geschreven portret van Thomas More - omdat zij ons binnenleidt in de jaren waarin openbaar werd, wie Erasmus in zijn diepste wezen was, wat zijn kracht, wat zijn zwakheid, hoe de grote worsteling om geestelijke vernieuwing, die met Luthers optreden te Wittenberg een aanvang nam, op hem werkte en in vele opzichten het beeld bepaalde, dat latere tijden zich van hem hebben gevormd. | |
[pagina 17]
| |
In een der brieven aan zijn Engelsen vriend Colet, in dit boekje opgenomen, noemt Erasmus zich iemand van een zwak, ofschoon gaaf karakter. Is het die zwakheid, welke hem belet heeft zich in het strijdperk te werpen op een der beslissende momenten zoals de Rijksdag van Worms dat was, toen zijn vermaardheid en zijn reusachtig prestige hem waarschijnlijk in staat zouden hebben gesteld, om de loop der gebeurtenissen te beïnvloeden? Het komt mij voor dat zwakheid, d.i. gebrek aan de heroïsche impulsies, waardoor een mens op een gegeven ogenblik alles waagt, zonder naar de gevolgen te vragen hier zeker in 't spel is geweest. In dit opzicht was Luther in waarheid Erasmus' tegenvoeter. En deze laatste heeft met de zelfkennis die hem tot eer strekt, herhaaldelijk getuigd de roeping tot het martelaarschap niet in zich te voelenGa naar eindnoot7., alhoewel hij zich ook wel in anderen zin heeft uitgelaten. Behalve zwakheid in den zin van vrees voor het onherroepelijke zijn er, naar ik meen, voornamelijk nog twee andere factoren in het spel geweest inzake Erasmus' dubbelslachtige houding tegenover de hervorming. De ene was de onmogelijkheid, zijn wezen ingeplant, om in menselijke conflicten aan den enen kant enkel licht, aan den anderen enkel duisternis te zien wat niet te verwarren is met twijfelmoedigheid. Erasmus was géén twijfelaar, hij wist zeer goed wat hij verlangde, welke kerk, welke hervorming binnen die kerk. Maar zijn kritische blik ontwapende nooit, ook niet tegenover de personen of instellingen, die hij het hoogst vereerde. En die blik zag ook het goede in dat, wat anderen tot razernij bracht zoals Luthers leer en optreden. Onmacht tot moedwillige verblinding, tot kritiekloos aanvaarden of kritiekloos verwerpen, is allerminst zwakheid, al schijnt het bij velen in tijden, dat de geesten op hol slaan. Het lijkt mij, dat wij in Erasmus de nauwgezetheid van geweten en de onafhankelijkheid van denken behoren te eren, die er hem van weerhielden, zich als zovele anderen blindelings in de strijd der meningen te werpen. Zo hierin | |
[pagina 18]
| |
iets tragisch ligt, dan is het de gewone tragiek van de niet overtalrijke stervelingen, die, ook wanneer de dingen de spits toedrijven, geen fanatieke partijganger, willen of kunnen worden. Maar, betekende zich vóór Luther verklaren in de kritische jaren, dat alles in diens werk nog tendentie, kracht, mogelijkheid was - niets verstard, niets onherroepelijk - perse ook de verkeerdheid en de eenzijdigheden daarvan voor zijn rekening nemen? Mij dunkt van neen. Misschien kunnen wij ons een Erasmus voorstellen die, ondanks alles wat hem in Luthers geweldenarij tegen de borst stuitte, ondanks eigen zwakheid ook op een gegeven ogenblik niet afzijdig kon blijven, en al zijn krachten in de weegschaal wierp, om te trachten deze grootse religieuse volksbeweging, die de moderne tijden opent, te bewaren voor het extreme en onherroepelijke, die dat als zijn roeping gevoelde. Maar, en hier ligt m.i. de voornaamste reden van Erasmus zich afzijdig houden in die jaren rond 1520, daartoe had hij moeten voorvoelen de onmetelijke betekenis van het gebeuren, dat te Wittenberg een impulsie van meer dan gewone kracht ontving. Tot hem had moeten doordringen, dat dit gebeuren aan zich zelf overgelaten moest uitlopen op de rampzalige scheuring in de christenheid, die, eens geschied, als alle scheuringen de neiging zou hebben, zichzelf te bestendigen. Hier echter lagen Erasmus' grenzen, hier schoten zijn genialiteit en scherpte-van-blik jammerlijk te kort. De betekenis van wat om hem heen gebeurde, is niet tot hem doorgedrongen. Hij was daartoe niet onbevangen genoeg. Hij zag de beginnende worsteling, met haar onafzienbare consekwenties op geestelijk, politiek en sociaal gebied veel te klein en te oppervlakkig; hij zag de geweldige krachten van reactie, die zich in de roomse kerk aaneenschaarden en die zich later in de contra-reformatie zouden consolideren voornamelijk als de tegenstand van dommen, monniken en onwetende priesters tegen de bloem der ‘goede letteren’, als een strijd die zich | |
[pagina 19]
| |
feitelijk afspeelde binnen de perken van het literatendom. Mogen deze opmerkingen naar aanleiding van ‘Erasmus in de spiegel zijner brieven’ de lezer duidelijk maken, in hoe hoge mate zijn leven ook voor ons een spiegel vermag te zijn, - voor ons, als hij zelf levend in een kentering dichtend een breuk der tijden, en als hij zelf gevaar lopend, te kleven aan de vorm, aan het bijkomstige, en in het tumult en de verwarring de geboorteweeën van het nieuwe niet te verstaan. |
|