Erasmus herdacht
(1963)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 10]
| |
III. Levensgang: hoogtepunt en neergangWanneer Erasmus Engeland in 1514 verlaat, om er nog slechts ééns voor korte tijd terug te keren, is zijn geestelijke ontwikkeling feitelijk afgesloten. Nog meer dan twintig levensjaren liggen vóór hem, jaren van rusteloze letterkundige arbeid, van groeiende vermaardheid, ja van wereldroem - maar ook jaren van langdurige tweestrijd, van veel verdriet om miskenning en verguizing, van toenemende eenzaamheid. Tussen 1516 en 1518 ligt, volgens Huizinga, het hoogtepunt van zijn loopbaan. Vorsten vragen hem om raad, pausen nemen hem in hun vertrouwen. De wereld leeft in afwachting: er gaat iets gróóts gebeuren. Na een eeuw van voorbereiding en groeiende geestelijke onrust zijn de geesten ontwaakt; de oude vormen van godsdienst, zoals zij gehandhaafd worden door een bedorven kerk, schijnen ten dode gedoemd. Wie zal het nieuwe woord spreken? Wie anders dan deze man, deze Erasmus, wiens vlijmscherpe geest reeds sinds lang het bederf heeft aangetoond, en die óók het redmiddel vond in zuivering, hervorming, terugkeer tot een gelouterd Christendom, alles zonder de lijn der kontinuïteit te verbreken. Als dan het grote komt: Luther's woord, Luther's daad te Wittenberg, en duizendvoudige weerklank wekt en weldra nóg stouter vormen van denken en streven oproept - de Wederdopers, die de uiterste linkervleugel der Hervorming zullen zijn, - dan deinzen allen terug, die niets zozeer vrezen, als een breuk in de tijden en vóór alles op de bodem van het bestaande willen blijven staan. Onder hen is Erasmus. Hoe zou het anders kunnen zijn? In de structuur van zijn wezen ligt immers het maken van voorbehoud. | |
[pagina 11]
| |
En hoe zij trekken en rukken aan hem, - immers Hervormers en Anti-hervormers begeren om 't zeerst zijn steun; elke partij beschouwt hem als de beste troef in haar handen, - hij blijft staan op zijn eigen grond: die van het voorbehoud. ‘Schrijf vóór Luther en heel Duitsland valt u te voet,’ smeken de enen; ‘schrijf tegen Luther en de kardinaalshoed valt u ten deel,’ vleien de anderen. Is het zwakheid van Erasmus, dat hij tot het uiterste probeert, tussen of liever boven de strijdende partijen een critisch-neutraal standpunt in te nemen? Of is het wijsheid, zelfkennis, het consequent volgen van de enige gedragslijn, die met zijn aard en wezen strookt? Wanneer hij telkens getuigt over Luther's geschriften geen oordeel te kunnen vellen, omdat hij ‘ze niet heeft gelezen,’ dan hebben wij moeite hem te geloven en wanneer hij, uitgenodigd op de Rijksdag te Worms te verschijnen, rustig te Leuven blijft, wèl goede raad geeft aan beide partijen: ‘matigt u; verzoent u’, maar niet zijn persoonlijkheid in de weegschaal werpt, dan voelen wij, dat deze man nooit kon geven dat, waar de noden van de tijd om riepen, niet kón zijn de man, waarnaar zij uitzagen. Een poos lang lukt het hem zich ‘au dessus de la mêlée’ (boven het strijdgewoel) in evenwicht te houden. Als hij, tenslotte, niet meer laten kan tegen Luther te schrijven, - meer uit angst, uit drang-naar-beveiliging dan uit overtuiging - blijft zijn strijdschrift, dat gaat over de quaestie van de vrije wil, zo gematigd, dat de katholieken teleurgesteld zijn. Later zal hij felle pamfletten vol venijn tegen Luther in 't licht geven, maar dit geschiedt pas, nadat de grote Hervormer hem met zijn gewone grofheid persoonlijk heeft aangepakt. De grote Duitse Boerenopstand brengt Erasmus, - als Luther zelf, als allen die zich niet met het verdrukte landvolk vereenzelvigen - voorgoed aan de kant der sociale reactie. Meer en meer krijgt de geleerde filoloog in hem de overhand. Maar dit betekent niet, dat zijn taak is afgelopen. | |
[pagina 12]
| |
Zijn scherpzinnigheid, zijn critische blik, zijn door noeste vlijt verworven geschooldheid, komen hem wonderwel te pas bij het werk van tekstcritiek en vertaling, eerst van het Nieuwe Testament, later van andere christelijke geschriften uit de oudheid, dat hij tot zijn dood zal voortzetten. Door zijn waarheidsdrang geleid, ontgroeit hij aan de dogma's van het katholicisme en komt tot een vrijere opvatting van het Christendom, zijn strijd dáárvoor, voor wat hij ‘de filosofie van Christus’ noemde, is het grote doel geweest, dat zijn leven geadeld heeft en daaraan eenheid gegeven.Ga naar eindnoot5. De arbeid, die zijn leven vulde, blijft de troost van een ouderdom, die door chronisch lichamelijk lijden tot een zware last wordt gemaakt. Al blijft hij een der meest beroemde geleerden van zijn tijd, zo valt toch om hem, in de laatste vijftien jaar van zijn leven, een leegte. Hij leeft ter zijde van de bruisende stroom van vernietiging en vernieuwing, die West-Europa doorraast. Geestelijke, politieke, sociale vernietiging en vernieuwing. De daadmensen hebben het roer in handen genomen. Het extremisme, rechts en links, zet zich door. De tijd is voorbij voor al datgene, waar Erasmus zijn hart aan had verpand. Zuivering der kerk, hervorming binnen haar wanden, verdraagzaamheid in dogmatische zaken, eenheid in een innig, door de rede gelouterd geloof. Alles scheurt uiteen; de mensen, de kerken, allen verbijten zij zich in een brokstuk der waarheid en noemen dat: God. Wat een verdriet voor een idealist als Erasmus op zijn ouden dag te moeten erkennen dat hij niets bereikt had, van wat hem het allerdierbaarst was! De vrede was weg, de eenheid verloren. En toen hij jong was scheen het of de Gouden Eeuw komen ging... Het was een ontgoochelde mens, een moe-gestreden strijder, die de 12e Juli 1536 te Bazel uit het aardse leven schreed. Hoe lang had de dood hem verschrikt! Hoe vaak was hij | |
[pagina 13]
| |
voor de pest gevloden! Nu bad hij, verlost te worden van de last des levens. En op zijn sterfbed brak de wand, die een aangenomen geesteshouding sedert lange jaren tussen hem en zijn moedertaal had opgericht. Die bij hem waren hoorden hem zuchten: ‘lieve God, lieve God’. Het is of zijn gevoel, in dat laatste ogenblik, uitstromend in volkomen vrijheid, eindelijk de weg terugvond tot de taal, waarin hij ‘moeder’ had leren zeggen. Zou er verband zijn tussen het feit, van Erasmus' gebruik van het latijn ook in de dagelijkse omgang, persoonlijken schriftelijk, met zijn meest vertrouwde vrienden, en een zekere kilheid van hart, een gebrek aan spontaneïteit dat ons in hem treft. Ik durf het niet beslissen, maar geloof zeker van ja. Erasmus was een eenzame, niet alléén door zijn denken, maar in de eerste plaats omdat het hem ontbrak aan natuurlijk gemeenschapsgevoel. Hij kon zich niet geheel geven, hij hield altijd iets terug. Hij was altijd vervuld met zich zelf, en de dingen die met dat zelf verband hielden. Hij streefde altijd naar beveiliging van dit zelf, en naar bevrediging zijner wensen. Hij was ijdel als een kind en vol kleine en grote boosaardigheden... Neen, Erasmus was geen koninklijke schenker. Er was in zijn hart een kram, zegt Huizinga van hem, die de vrije uitstroming van het gevoel verhinderde. Ach! Wij kennen het alles slechts al te goed. Wij zien in hem den modernen, egocentrischen intellectueel, die naar overgave hunkert, maar haar nooit volkomen bereikt. Maar, wij zien óók in hem den modernen intellectueel, die met alle krachten van geest en gemoed de terugweg zoekt naar het verloren Paradijs der gemeenschap, zonder de persoonlijkheid te willen prijsgeven. Is dit de betekenis niet van zijn, oprecht en krachtig, pacifisme, van zijn inzicht dat de vrouw en het kind bevrijd moesten worden van de banden, waarin bijgeloof, sleur, machtswil ze gebonden hielden? | |
[pagina 14]
| |
Hier ontsluierde zijn christelijk humanisme hem vormen van ideaal gemeenschapsleven om welker verwerkelijking wij heden nog worstelen. Ondoorgrondelijk diep, onuitputtelijk rijk in zijn harmonieën en tegenstellingen was deze Erasmus. Ondoorgrondelijk diep en onuitputtelijk rijk is elke mens. |
|