| |
II
De eerste invloeden inwerkend op den mensch nog voor zijne geboorte zijn de eigenaardigheden van geslacht en ras. Erfelijke aanleg dus in nauwer en wijder verband, de grenzen onzer persoonlijkheid als 't ware met stippellijnen aangevend door combinatie van eigenschappen, neigingen, fysieke en geestelijke gesteldheid: ziedaar in waarheid dester, waaronder ieder onzer wordt geboren. En deze ster stond voor Rossetti gunstig.
Gemengdheid van ras - zijn bloed was voor drie kwart italiaansch, voor een kwart engelsch - gaf aan zijn begaafdheid het rijke, aan zijn persoonlijkheid 't verrassende en aan- | |
| |
trekkelijke, door versmelting van angel-saksische stoerheid en vasthoudendheid met zuidelijke gratie en levendigheid van temperament. In zijn geslacht speelden reeds lang letterkundige neigingen en aspiraties, in beide ouders woonde een hooge, onwereldlijke zin. Rossetti's vader, bekend, behalve als patriotisch zanger, door diepzinnige beschouwingen over Dante, middeneeuwsche theologie en mystiek, was in de dagen der Bourbons uit het koninkrijk Napels verbannen en naar Londen gevlucht. Zijn haat tegen onderdrukking en tyrannie, zijn liefde voor politieke vrijheidsidealen, werden in den individualist Dante Gabriël herboren als ongeduld tegen alle tucht, allen druk van buiten. ‘Hij hield er van, schreef zijn broeder en biograaf William, geheel naar eigen wil te handelen, en zoo hij al deed wat een ander hem voorschreef, dan nog deed hij het zooveel mogelijk op zijn eigen manier.’
Minder diepzinnig van geest dan de vader, maar niet minder opmerkelijk door hoogheid van geest en gemoed, was Rossetti's moeder Frances Polidori. Een model van vrouwelijke deugden, prees haar zoon William haar, wijs, rechtvaardig, vriendelijk, vergevensgezind, bestendig, een rijpere en zachtere Portia.
Dante Gabriël groeide dus op in een milieu van hooge geestelijke kultuur en moreele voortreffelijkheid, vrij van vooroordeel en konventie. En hierbij kwam de invloed - voor een kind hoe gewichtig - van hen die verkeerden in zijn ouderlijk huis. Hier was het middenpunt van vele idealistische elementen: al wie als balling of uitgewekene om zijn beginselen vervolgd, verlangend Italië eenig en vrij te zien, trok door Londen of er zich vestigde, was welkom aan den ouden Rossetti en bezocht zijn huis. Zoo leerde Dante, een kind zijnde, hooge aspiraties, hartstochtelijk gevoel, ideale beginselen als de realiteit kennen die zijn leven omgaf. Geestelijke goederen: vrijheid, liefde voor recht, poëzie ook en wijsheid, hij hoorde ze geroemd als de hoogste, hij zag ze geschat als de beduidendste. Was dit niet de atmosfeer waarin een jong dichter en idealist kon groeien zonder belemmeringen? Niets prikkelde tot tegenstand; de keuze van zijn beroep, de hooge opvattingen van zijn kunstenaarschap, 't werd alles gedeeld en begrepen.
| |
| |
't Ontbreken van tegenstand, die misschien de kracht hooger doet spannen maar zeker haar gebruik vertraagt, als een ruw voorjaar 't uitbreken der bloemen, en 't gevoed worden van kind af met de schoonste en krachtigste poëzie, met Dante voornamelijk - deze twee omstandigheden verklaren den vroegen gemakkelijken groei van Rossetti's poëtisch talent. Hij barstte niet open voor zijn tijd, noch werd hij teruggehouden, maar hij ontplooide zich in de zon. In een zijner eerste gedichten, The blessed Damozel, bereikt hij in alle innerlijke kwaliteiten, in teederheid en diepte van gevoel en direktheid van uitdrukking reeds de grenzen zijner poëzie: het droomleven te gevoelen met een innigheid, en met een reëelheid van voorstelling te verbeelden, die het levend en als werkelijkheid ontroerend maakt. ‘In dit gedicht, schreef William Morris van de blessed Damozel, zijn vurig verlangen en schaamte over het bestaan, en wanhoop van scheiding en vergoding van liefde geweven tot een tastbaren droom, waarin de hemel die als ter wille van den geliefde bestaat even werkelijk is als de aardsche dingen om den minnaar henen, terwijl deze nauwelijks zijn minder vreemd of minder overvloeiend met een gevoel van zijn hartstocht, dan de dingen door zijn verbeelding gewekt.’
Er is geen fundamenteel verschil tusschen Rossetti's jeugdverzen en zijn latere. Zijn gevoel heeft zich niet veranderd, hij is niet, uitgaande als jongeling van de kennis van zijn eigen lichamelijke emotie en die verheerlijkend, gegroeid tot de kennis van wat andere lichamen en geesten bewoog, ander leven voelend als het zijne en daarmeê de mogelijkheid bereikend van epische of dramatische poëzie. Uiterlijk onderging zijne poëzie dezelfde veranderingen als zijn schilderkunst, de rytme werd zwaarder, de zinbouw gekompliceerder, in het volle en toch gedempte geluid kwam iets overrijps van klank. En 't innerlijke vervormde zich gelijk daaraan. Waar de gedachte, in de verzen van zijn jeugd, rustig zweeft in gedragene bewegingen, wiegelt zij in de latere heen en weer in smartelijke onrust, als een lijf, bevangen van pijn. De pijn en de onrust zijn 't die hij levend nieuw had gewonnen - ze zijn vreemd
| |
| |
aan de verzen van zijn jeugd, ook waar een enkel maal, zoo als in Jenny niet droom maar werkelijkheid, en zooals hier werkelijkheid aandoend met droefheid, de verbeelding heeft gewekt.
Het is natuurlijk dat een jong dichter weinig kent buiten zich zelven, en de aandoeningen van zijn lichaam. De sterkte van die aandoeningen, haar zachtheid en donzigheid in de jeugd, maken zijn verzen schoon en ontroerend. Het ontbreken van iets algemeeners en durenders komt hem meestal pas tot bewustzijn, wanneer de kracht der aandoening begint te verbleeken bij het scheiden der jeugd. Dan gaat hij zoeken naar iets anders en naar gelang hij dat vindt, zal hij in zijn verder leven een beter dichter zijn dan in zijn jeugd. Of hij het vindt hangt af, voor een deel van zijn eigen aanleg, voornamelijk van de hem omringende maatschappij.
Zoowel individueele aanleg als maatschappij beschikten Rossetti om ook in zijn verder leven aangewezen te blijven op zijn eigen lichamelijk gevoel. Verrijking door erkenning van wat daarbuiten lag was voor hem uitgesloten; verdieping restte hem en daartoe keerde hij zich: de mijn die zich hem had geopend, volgde hij dieper en dieper, aldoor ééne richting gaand. Juist wat een beperking en een zwakheid was in zijn aanleg, - want hoe geschikter een menschelijk lichaam is tot veel te voelen, een menschelijke geest tot veel gedachten te vormen, hoe krachtiger zulk een mensch is, hoe schooner dus ook zijne poëzie, hoe meer verschillende menschen door haar getroffen zullen worden - werd hem tot voordeel in een tijd, die het zeer hevige, intense naar een zijde bevordert en het gespecialiseerde voedt. Maar wanneer wij Rossetti in onze gedachten plaatsen naast een zeer groot dichter, b.v. naast Dante, is het juist deze beperktheid, dit verblijven bij zijn eigen gevoel, wat hem ver daarvan scheidt. Let op Dante, die de geheele wetenschap omvatte van zijn tijd niet alleen, maar ook op de toppen stond van het werkelijke leven: midden in den maatschappelijken strijd zijner dagen leefde hij, vandaar uit vormde hij zijn Goddelijke Komedie, de geheele abstractie zijner dagen
| |
| |
beheerschte hij, zijn geest was als 't ware toegerust met al haar kracht. Welk een verschil hiermee Rossetti, die zich verborg voor beiden: maatschappelijke realiteit en wetenschap. Eerst ontvluchtte hij met zijn gedachten, zijn verbeeldingen, zijn gevoel, het werkelijke leven - zoo kon ten slotte ook zijn lichaam het niet meer verdragen, en verviel hij tot een eenzelvig bestaan. De natuurwetenschap van zijn tijd weigerde hij te kennen: haat en verachting voelde hij voor haar, moest hij voor haar voelen, want in onwetendheid van haar lag zijn steun. Zijn kracht was 't en kracht moet 't vereischt hebben om zijn rug keerend tegen de zee die achter hem opkwam en als hoorde hij niet haar dreigen, aandachtig verzinkend in 't brok zieleleven dat hij alleen voelde als hem toebehoorend, daarvan te maken een schoon bewogen beeld. En komen wij tot den bodem van dit verschil. Dante werd door een machtige beweging gedragen: de opklaring der geesten in zijn tijd, die beginnende geweldige intellectueele stormloop ging samen met en was weerschijn van de komende omwenteling in maatschappelijke dingen: voor hem waren èn wetenschap, èn realiteitsleven aanwinst van kracht als uitingen eener machtig opstrevende klasse; door het volle leven te leven, de volle wetenschap te bezitten, verzamelde hij in zijn geest en zijn lichaam als 't ware het vermogen van duizenden.
Welke beweging droeg Rossetti? Welke klasse hief hem krachtig omhoog? Welke breede intellectueele stroom voerde hem, hem en zijn vrienden de pre-rafaëliten, naar dat begeerde land van een blijvende vernieuwing der kunst dat zij zich uitputten te bereiken, gedragen door hun eigen gevoel alleen? De maatschappij waarin hij leefde had juist dit eigenaardige, van ieder mensch terug te doen vallen op zichzelven, hem tot bewustzijn te brengen wat hem van anderen scheidde, niet wat hem aan anderen bond. Isolement, bovenmatig aankweeken van het individueele, bovenmatig sterk voelen er van, was voor den kunstenaar de eenig mogelijke grootheid.
Rossetti, zeide ik, werd door geen beweging gedragen: dat
| |
| |
is de wolk die zijn kunst en zijn leven verduisterd heeft. Vereenzaming van gedachten was levenslang zijn droevige gezel. Vereenzaming in den gewonen zin kende hij niet; vriend na vriend trok tot zijn beminnelijke en domineerende persoonlijkheid, vriend na vriend toonde voor geen offers te staan om zijn leven rijk te maken aan opwekkenden omgang; wat hem ontbrak was de geestelijke verbinding met de menigte, het gesteund worden door de gemeenschap. Vereenzaming als de zijne, was het lot van ieder dichter in dit stadium der maatschappij; velen zijn er aan onder gegaan. zij was hun te groot, dan dat zij haar konden dragen. Hoe fijner en meer gespannen hun natuur, hoe dieper zij er van leden; vandaar de melancholie hunner verzen. Velen zochten, om haar te ontvluchten, troost in een geloof dat vaste gemeenschap aanbood tusschen hen en iets algemeens, onpersoonlijks. De zwakken onder dezen of die door hun leven en opgedane ondervindingen sterk gedemoraliseerd waren, zooals b.v. Verlaine, gaven zich gevangen aan een pasklaar geloof en namen den troost, die hen geboden werd, zonder vorschen. Naturen van grooter merg en reiner in hun persoonlijke gevoelens, vormden zich een vaag subjectief geloof naar hunne behoeften, hulden er zich in als in een schoonen lichtenden nevel: zij namen aan wat hen paste, verwierpen wat hen bedreigen kon. Zoo ook Rossetti. Zijn leven lang, schreef een zijner warmste vrienden, Th. Watts, zijn leven lang voelde Rossetti slechts voor vier dingen belangstelling: verzen, kunst, middeneeuwsche mystiek en schoone vrouwen. Maar hoe diep en hartstochtelijk was dan ook zijn belangstelling in deze vier! Gedachten over mystiek en zintuigelijke schoonheid - verbeeld in kunst of belichaamd in menschen - waren dus zijne geliefkoosde gedachten, waren de elementen van zijn geestelijk leven en uit hen - want het is immers natuurlijk dat de poëzie, gelijk al het andere, zich schikt naar onze diepste gedachten - uit hen ontsprong zijne
poëzie. De tegenstrijdigheid van deze twee in hem heerschende neigingen: mysticisme en liefde voor zinnelijke schoonheid - verklaren het troublante, het trillende en onvaste in zijne
| |
| |
als in veel moderne poëzie. Maar zijn eigen aanleg viel hierin samen met neigingen die de maatschappij in hem ontwikkelde, vandaar zijn vrijheid en gratie en grooter kracht, in vergelijking met anderen. Hij is vrij van de zwakheden van wie na hem komend, van nature anders, als 't ware van anderen geestelijken bouw, door de macht der maatschappelijke invloeden gedrongen werden in 't zelfde spoor. Bij dezen voelt men de tegenstelling tusschen individueelen aanleg en tegenwerkende krachten schrijnend; bij Rossetti, waar de tegenstelling niet bestond, werd zijn gevoel in al zijn beperktheid en onrust, tot een ideale herschepping van wat daarbuiten de wereld bewoog. Zoo voelt men dan ook in zijne poëzie wat haar ontbreekt meer als een gemis, dan als positieve fouten. Noch gewilde duisternis als bij Mallarmé, gezochte naïefheid als bij Verlaine, onmanlijke sentimentaliteit als bij Maeterlinck ontsieren haar. Zij is een kasplant genaamd, maar als kasplant was zij gezond en haar adem mocht bedwelmend wezen, giftig was hij niet.
Over Rossetti's individueelen aanleg heb ik gesproken. In hoever nu bevorderde de maatschappij de eenzijdige ontwikkeling er van?
Hij vond in haar geen tegenwicht. Zij was 't die in hem versterkte het zich terugtrekken in zich zelven, het verblijven binnen de grenzen van zijn lichamelijke aandoening. Door haar rijpte de kiem van Italiaansch bijgeloof in zijn natuur tot een sterk geloof aan boven-natuurlijke inwerkingen. Het bijgeloof zat hem in 't bloed; de maatschappelijke oorzaken die hem en alle menschen deden zijn wat zij waren, kon hij niet doorgronden: zoo kreeg zijn verklaring van de wereld een supranaturalistische kleur.
De idealen die Shelley tot poëzie had herschapen, de idealen der Fransche omwenteling en der optredende burgerlijke klasse, waren in Rossetti's jeugd voor Engeland althans, reeds verbleekt. Geboren, naar men gemeend had, uit de vrijwording der rede en der menschelijke natuur van kunstmatige beletselen, hadden zij zich ontpopt als 't geestelijk gewaad, als de
| |
| |
ideologische schoonheid, waarmede de opstrevende klasse hare belangen omhing. En de heerschappij was gewonnen en de Engelsche bourgeoisie had gezegevierd, volkomener dan eenige andere, want zóó volkomen had zij de oude aristokratie overwonnen, dat deze gedwongen was geworden burgerlijk te worden in handel en wandel als zij. En niet alleen naar boven, ook naar beneden had zij hare vijanden verslagen: de eerste arbeidersbeweging - het Chartisme - had zij niet slechts gebroken, maar gemaakt tot een voorwerp van spot. Ja, nog meer had zij gedaan: zij had den arbeiders bewondering en eerbied ingeprent voor haar grootheid, zij had hen gemaakt tot haar volgelingen en politieke trawanten. Zij verscheen als de eer en de grootheid der natie, zij en Engeland waren vereenzelvigd tot ééne gedachte. Zoo heerschte zij dan alleen, er was niets buiten haar, niets buiten haar mogelijk. Maar de idealen van haar jeugd had zij verworpen, en ingewisseld voor 't eenige ideaal dat volgde uit haar aard en samenhing met haar streven en dat ideaal was: ekonomische macht. Zij was de krachtigste en meest konsekwente bourgeoisie die ooit bestaan heeft: zij was een monster van grootheid. Wie haar op dat tijdstip van haar bestaan niet wilde en niet bewonderde en zich niet gelijk gestemd voelde met haar - en welk dichter zou dat kunnen, daar immers hare gevoelens juist in tegenstelling waren met de zijnen en rechtstreeks indruischten tegen de ideale gezindheid, die de grond is van alle poëzie: zulk een liefde zou dus tegen de natuur zijn - die bezat niets dan zichzelven, want buiten haar was er niets. Ook kon zij niet in hem wekken de hoop op verandering: uit haar zelve kon die verandering niet geboren worden en een macht van buiten om haar eenigen stoot toe te brengen was niet te zien; zoo moest dus het gevoel wel ontstaan: niet alleen dat de kunstenaar thans als 't ware stond buiten de maatschappij, buiten haar lotgevallen zijn voedsel aan
schoonheid moest zoeken, maar ook, dat dit verschijnsel onveranderlijk was, dat het behoorde tot een eeuwige orde van zaken. Ziedaar dus de kunstenaar, gescheiden van de maatschappij, aangewezen op zichzelven, en voelend als of het een eeuwige
| |
| |
macht is, die hem tot een alleenstaand wezen maakt. Ziet ge nu het noodzakelijk verzinken van Rossetti in zijn eigen gevoel, zijn noodzakelijke eenzelvigheid, zijn noodzakelijk mysticisme in den zin van: het gelooven aan een onbegrepen macht? Ziet ge wat zijn mystiek tot iets geheel anders maakt dan die van Dante? Bij dezen was, daar het hoogste gedachte-leven, de meest volkomene waarheid in zijn tijd mystieke vormen aannam, de mystiek een vorm van zijn weten, bij Rossetti was zij een vorm van zijn maatschappelijke onwetendheid, van de verwarring waarin hij tastte. In Dante sloot zij aan bij de wetenschap van haar dagen, vormde daarmeê een geheel van synthetische wereldbeschouwing; in Rossetti was zij zoozeer daarmeê in strijd, dat hij zijn oogen moest sluiten om in haar huis te blijven wonen. Hij wist dat waar hij deze opende een zoekendonrustige blik hem wachtte, die hem voor goed daaruit zou hebben verjaagd.
Zoo heeft zijn mysticisme dan met het dantesque niet veel meer gemeen dan den naam. Gevoel van afhankelijkheid, geloof aan bovenzinnelijke ingrijping, sterke begeerte naar persoonlijk voortbestaan na den dood: ziedaar de faktoren er van. Alles bekentenis van zwakheid, van onwetendheid, en van het voelen van het persoonlijk gevoel als het alles beheerschende.
* * *
Het lot van den dichter in de kapitalistische samenleving is een hard lot. Niet voor niets gaan, in moderne tijden, melankolie, smart en zielestrijd voor zijn attributen door. Hoe vaak zal Rossetti den grond onder zich hebben voelen wankelen, bevend bij de gedachte dat zijn troost hem ontzonk. Hoe vaak zal hij geleden hebben door de geestelijke vereenzaming, die geen liefde van vriend of vrouw of moeder van hem nemen kon. Poëzie is van essence zoo anti-egoistisch, zij leeft zoo geheel van uitstorting en overgave, dat er geen zwaarder leed is voor den dichter dan de gemeenschap der menschen voor zich gesloten te vinden en de echo van zijn stem niet te hooren in de geluiden om hem heen. Dan rest hem slechts één vast bezit: zich zelven; en één vaste vreugde:
| |
| |
de schoonheid zijner aandoening; geen wonder, dat hij in de eerste plaats zoekt en liefheeft, wat hem die schoone aandoeningen verschaft: niet de relaties der menschen, waarin de schoonheid dikwijls ontbreekt of is verduisterd, maar de natuur, en de door den mensch gemaakte dingen, in 't kort alles, wat, door de zinnen benaderd, een schoon gevoel en schoone gedachten kan wekken in hem. Zoo komt hij er toe, aan de met de zinnen waarneembare schoonheid, de schoonheid van dingen of van menschen als dingen beschouwd, zich als aan de bron der poëzie te laven.
Maatschappelijke oorzaken, waarop ik hier niet nader in kan gaan, maar die een invloed van onbepaalde wijdte hebben gehad op der menschen gedachten en daden - doen in de poëzie van af het einde der middeneeuwen reeds, naast de lotgevallen en verhoudingen der menschen die haar oorspronkelijk en meest waardig onderwerp waren, opkomen de belangstelling voor louter zinnelijke schoonheid van levenlooze dingen. Hoe meer wij naderen tot onzen tijd, hoe grooter plaats de liefde voor de dingen inneemt. Daarnaast komt ook liefde voor de natuur en natuurbeschrijving - bij de grootste dichters nooit om haar zelfs wil naar voren tredend -, tot een eigen onafhankelijk leven in poëzie. Dit alles was reeds 't geval bij de engelsche dichters van 't begin der eeuw, maar 't geslacht waartoe Rossetti behoorde en waarvan hij de roemvolste is, ging nog een stap verder; niet slechts vierde en zocht het vreugd in de lichamelijke schoonheid der dingen, maar 't heeft haar als 't ware buiten hen geplaatst, haar verheven tot iets absoluuts, abstracts, tot den godheid van hunne gedachten, en is voor dien zelf-gemaakten God geknield. En de oorzaak hiervan is helder. Zoo als in het gevoel der klasse, waaraan Rossetti zijn voorstellingen ontleende, de poëzie een buitenmaat schappelijk verschijnsel was, zoo moest de blik een buitenmaatschappelijke zijn, waarmee de dichter menschen en dingen aanzag. Met andere woorden: een maatschappelijk gevoel, tot poëtische herschepping leidend, bestond niet meer. De burgerlijke maatschappij had geen idealen die steunden op haar wer- | |
| |
kelijkheid: de poëzie die deze toch had willen vieren, ware valsch en leeg van gevoel geweest. Het is een gevolg van Rossetti's streven naar oprechtheid van aandoening en naar waarheid, dat bij alle maatschappelijk gevoel omging. De schoonheid nemend als uitgangspunt, duchtte hem geen gevaar, zij lag als 't ware aan de andere zijde der dingen: de eenige zijde waarvan hij ze
benaderen en beheerschen kon.
Zoo Rossetti's hoofdtrekken volgend tot aan de bron waaruit ze ontspringen, vinden wij dat zijn mystiek en zijn liefde voor zinnelijke schoonheid van oorsprong nauw samenhangen. De ‘Lady Beauty’, die hij aanbad, verscheen hem even omsluierd als de overige wereld; het zinnelijke verscheen hem in wat hij meende te zijn bovenzinnelijk glanzen - wat inderdaad slechts maatschappelijke schemering was.
* * *
Zoo leefde en arbeidde Rossetti, aangewezen op eigen kracht, aan zijn levensopgaaf van de wereld rijker te maken aan schoone verzen en schoone kunst. Geen stroom droeg hem, geen golfslag van buiten voerde hem iets aan: zijn lichaam en geest werden verteerd in deze poging. Wat leefde in hem en hem bewoog, gelukte 't hem buiten zich te plaatsen in tot klank en beeld gestoltene aandoening - maar ten koste van welke titanische inspanning! Het scheppen, zeide hij zelf, was hem een marteling, hij werd als 't ware gefolterd. En zijn verzen verhalen ons de waarheid zijner woorden. Zijne muze heeft nimmer een rustigen blik van geluk, zij heeft de oogen van wie veel schreiden en haar stem trilt van ingehouden tranen. Haar onrust en spanning eindigt niet bij het leven, maar voert vragend naar gene zijde van den dood. Haar smart is brandend, en wordt door alles weer gewekt; haar vreugd is een roes: de korte verrukking der zinnelijke liefde; naar een andere wereld, om haar te vertroosten van deze, ziet zij niet met de blijde zekerheid der eenvoudigen, maar bevend, maar angstig, maar geslingerd en gepijnigd, uit.
Het huis van schoonheid en mystiek dat Rossetti zich bouwde, hoe ver 't staan mocht van de realiteit, was hem geen verblijf
| |
| |
van rust en vrede. Geluiden die hij niet begreep verschrikten hem, gezichten die hij niet kon duiden; hij wist de oorzaak niet van zijn onrust, hij wist niet dat hij moest lijden omdat de wereld leed, heftiger omdat het leed dieper in hem drong, maar niet anders dan vele, vele anderen. Deuren en vensters zijner ziel sloot hij tegen de werkelijkheid maar zij volgde hem en hij ademde haar in zooals een drukkende nevel ons volgt en zich spreidt door ons huis, schoon wij deuren en vensters sluiten. Schoonheid en zachte mystiek, zou men niet wanen dat hij die daarin geleefd had, vrede en rust der ziel en stille verrukkingen zou meedragen in zijn poëzie? Maar zoo was het niet: hij leed pijn, haar makend, en pijnlijk in hun schoonheid zijn zijne sonnetten en balladen geworden, deze ze bedekkend, als onder zwaar-geurende bloesem onder den sonoren stroom van hun sterk gelatiniseerd engelsch, gene ze nu en dan flikkerend uitbreken latend in de pragnante wendingen van het zuiver angel-saksisch - maar beide verradend een levenslang gedragen leed, zonder verbittering of zwakte, maar zonder mogelijkheid van verzoening.
In de sonnetten gaf hij zijn wezen het zuiverst. In zijn hoofdwerk ‘The house of Life’, een gedicht in sonnetten, domineert, boven alle modulatie van stemmingen, zijn geloof aan een bovenzinnelijke mysterieuse macht die zich hem openbaart in vrouwelijke schoonheid; liefde, niet tot ééne vrouw maar tot de verpersoonlijking der vrouw, maakt hij tot de spil van zijn geestelijke wereld. Hier vond het tegenovergestelde plaats als bij Dante: voor dezen groeide de vrouw die hij liefhad tot symbool van goddelijke deugd en kracht, op de herinnering der geliefde overdroeg hij zijn ideale verwachtingen. Rossetti, gemeenzaam bezeten ideale verwachtingen ontberend, zocht leniging van zijn dorst door persoonlijke fiktie, en bewees de abstraktie der vrouwelijke schoonheid een goddelijke eer. Men voelt de geweldige kloof tusschen beiden: bij Dante de geestelijke wereld, het ideaal, zoo helder, zoo gekend en bewust, dat zij de trekken aanneemt van een geliefd levend wezen. Rossetti, zoo arm aan bewuste idealen, dat de abstrakte gedachte aan
| |
| |
het vrouwelijk deel van het menschelijk geslacht hun plaats moet vervullen.
De oprechtheid van Rossetti's gevoel en zijn diepe kennis van dat gevoel zelve, maken de innerlijke waarde uit van zijne poëzie. De doordringende bekoring van zijn verzen volgt uit de juistheid, waarmede het woord de nuance der aandoening volgt: hier geen vage teruggave van 't vluchtig gegrepene: 't lichamelijk-gevoelde nà-gevoeld door reflektie en verbeelding wordt niet omschreven maar uitgedrukt, dat het staat voor ons in tastbare daadzakelijkheid. Als in een berglandschap voor den regen, verschijnen de verste toppen en landruggen der ziel in scherpe omtrekken belijnd.
Het is Rossetti's oprechtheid, die hem heeft bewaard te beproeven wat hij niet kon: zijn gevoel te stellen als iets buiten hem levends, in epische of dramatische poëzie. Zijn gemis aan algemeene kennis - kennis der natuur, kennis der maatschappij - maakte hem onmogelijk het buiten hem liggende te doorvoelen met de levendigheid en diepte die noodzakelijk zijn tot poëzie. De balladen die zijn naam in wijder kringen hebben bekend gemaakt zijn daarop geen uitzondering: de lotgevallen der menschen en het gebeur der wereld is hem slechts de draad waarmeê hij tafereelen stikt van hun afhankelijkheid van onkenbare machten, hun omgeven zijn door een woelende zee. Zij leven maar om de vreemdheid van alle leven te doen gevoelen; een andere grond van hun leven worden wij niet gewaar.
Zoowel als de fransche en duitsche romantiek, keerde de poëzie van Rossetti zich met voorliefde tot midden-eeuwsche toestanden en midden-eeuwsche opvattingen. Maar zijn dieper doordringen in den geest verheft hem boven de sentimentaliteit der duitsche en de retorika der fransche romantiek. Inderdaad is het engelsch prerafaëlitisme in verzen de meest zuivere wederopleving van midden-eeuwschen geest, zoo zuiver als eene bij mogelijkheid kon wezen. Zij heeft niet het harde, valsch-schetterende der fransche romantiek. Zij is in zoover navolging als iedere kunst dat moet zijn, die zich meer steunt
| |
| |
op iets anders dan op de werkelijkheid van haar tijd, maar zij bezit daarbij een echt gevoel dat haar waarde uitmaakt. Waar haar kunstenaars naar streefden, was minder nabootsing van den uiterlijken kant der feudale wereld, dan 't terugvinden van de midden-eeuwsche stemming. En dit is hun ten deele gelukt doordat er iets is in het zoeken naar oprechtheid en waarheid van onzen tijd, korrespondeerend met de onbevangenheid, den naïven blik der midden-eeuwers. Zij hadden hem van nature; wij zoeken hem terug te winnen door uiterste nauwgezetheid. Zoo zijn Rossetti's balladen slechts uiterlijk, door het gewilde archaïsme van taal, navolgingen van midden-eeuwsche verzen - in waarheid zijn ze direkte verbeeldingen, uitingen van zijn diepste gevoel over het leven en den dood. Het tragische in hen is verbeeld, naar diepste overtuiging van den dichter, door de weerloosheid van het individu tegen machten van boven-natuurlijke gesteldheid; en wat is dat anders dan de vorm waarin zich voor dezen wel tot de kennis van zich zelven maar niet tot kennis der wereld gedrongenen geest de macht openbaarde van het algemeene over de persoonlijkheid? Een macht waarvan hij leed zonder haar te kennen, waarvan hij gevoelde dat hij zich niet kòn bevrijden, en die hij daardoor als altijd als overmacht heeft verbeeld.
Wanneer de grootste dichters zijn zij, en de schoonste poëzie is, die ons verplaatst in een sfeer, zich openend naast de onze; een wereld, onze eigene niet, maar waarvan wij schenen te voelen dat zij daaraan grensde, - maar zelve vermochten wij haar niet te vinden omdat onze oogen te dof waren, onze harten te traag haar te ontdekken - een wereld wier gestalten meer werkelijkheid voor ons aannemen dan zij die ons lichaam kent - woont hun stem niet ten allen tijde bij ons en hoe vaak heeft hun zacht of toornig gebaar ons getroffen - wanneer dit zoo is, en ik meen dat het zoo is, dan telt Rossetti niet onder deze grootsten, want zijn poëzie behoort niet tot dit soort. Maar daar naast komen zij, die ons opnemen naar een wereld die wij voelen de hunne te zijn en die ons dwingen te stijgen met
| |
| |
hen, ons te verdiepen en voor een tijd als 't onze te gevoelen hun leven, die ons tot zich zelven maken door de overmacht van hun aandoening, en tot dezen behoort Rossetti. Ook zij zijn dichters, ook hunne poëzie is schoon, en meer het hem omringende dan hij zelf bepaalt voor den dichter of hij tot de eerste of tot de tweede soort behooren zal. Want zijn deze laatste niet de eenig mogelijke dichters in een tijd waarin den menschen hun gemeenschappelijke strijd tegen de overmacht der natuur verduisterd is door den strijd van elk tegen allen en zij de bokaal van het algemeen gevoel niet anders kennen dan als de scherven, waartoe de samenleving haar geslagen heeft?
En is het bewijs hiervan niet, dat deze poëzie, de lyrische, de subjectieve, de onmiddellijke uiting van lichamelijk gevoel, de schoonste is die onze tijd heeft voortgebracht? Want werden alle moderne dichters niet valscher van gevoel en armer aan waarheid, naarmate zij zich verder verwijderden van haar? Zij werden verhalend waar zij episch wilden zijn, en schreven dialogen waar zij drama's wilden. Zochten zij niet juist naar epos en drama wanhopig trachtend om die sfeer terug te winnen, die ‘andere wereld’ te openen, en zijn zij daarin niet allen gefaald? Tot eindelijk zelfs het trachten daarnaar verloren ging en een nieuw bereikbaarder doelwit voor de oogen werd opgehangen: niet meer die andere schooner wereld, de uiterlijke niet, en toch haar rakend, maar het beeld der uiterlijke wereld zelf. Het realisme verscheen in de kunst, maar hoeveel schoons het mocht brengen, de poëzie ging daaraan voorbij met omhoog geheven hoofd en vèr zoekende oogen, zij kon niet tevreden zijn met deze uiterlijke wereld, zij kon niet den schijn grijpen van het leven zooals het daar ligt in oppervlakkige toevalligheid, in plaats van het leven zelven boven dien schijn - want dan zou zij immers geen poëzie meer zijn.
Droefheid misschien is het gevoel dat boven komt - wanneer het niet op zijn beurt wordt verjaagd door de hoogere vreugd, van het doorzien der oorzaken - droefheid over een vorm der maatschappij waarin de grootheid voor den kunste- | |
| |
naar moet ontspringen uit vereenzaming, waarin poëzie en leed als tweelingen geboren worden. Droefheid ook, omdat de poëzie in zulk een samenleving noodzakelijk derft een faktor van kracht, die zij bezeten heeft in de tijden van waaruit haar volste tonen ons nog bereiken. Maar vreugde en niet droefheid betaamt ons om den dichter die wat hij doen kon deed zoo schoon hij kon, die weemoed en vereenzaming gemaakt heeft tot schoonheid, en 't eenig instrument dat hem gegeven was te bespelen - de kracht der individueele aandoening - gespannen heeft, zichzelven tot pijn, ons tot een blijvende vreugde, die zichzelven bespeeld heeft tot het speeltuig brak.
|
|