Communisme en moraal
(1925)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 161]
| |
VIII. Moraal en psychologieDe ethische theorieën, waartegen wij in den loop van ons betoog, - voornamelijk in den vorm, waarin zij door communistische sociologen als Boecharin en Preobraschenski worden verkondigd, - onze kritiek richtten, die theorieën staan niet op zich zelf, maar houden verband met een bepaalde interpretatie van het marxisme, door ons herhaaldelijk als mechanisch en ultra-rationalistisch gekenschetst. Het is onze overtuiging, dat deze interpretatie voor den huidigen stand der fysische, biologische en psychologische wetenschappen niet meer kan bestaan. Historisch heeft de mechanisch-rationalistische opvatting der ethika groote verdienste. Zij leverde den vorm, waarin een voorhoede der arbeidersklasse zich op dit gebied aan den geestelijken invloed der bourgeoisie ontworstelde. Een algemeene burgerlijke wetenschap der moraal bestaat niet. De ethische opvattingen der bourgeoisie hebben zich herhaaldelijk onder den invloed van ekonomische en historische faktoren gewijzigd. Ook de natuurwetenschap is een kracht tot hun vervorming geweest. Zoowel tegen de christelijk-kantiaansche opvatting der ethika als tegen de burgerlijk-evolutionistische heeft het marxisme zijn spits gekeerd, beide heeft het overwonnen. De christelijk-kantiaansche ethika beschouwde de zedelijke geboden als ingegeven door een stem-in-ons-binnenste, waaraan zij bovennatuurlijken, goddelijken oorsprong toekende. Die geboden droegen voor haar een absoluut, onvoorwaardelijk en algemeen karakter, onafhankelijk van de empirische historische werkelijkheid. Haar zedelijke normen konden slechts zuiver formeel zijn, zij hielden geen verband met die werkelijkheid, zij hadden geen konkreten inhoud en konden op zeer verschillende wijze worden uitgelegd. | |
[pagina 162]
| |
De burgerlijke evolutionisten in de moraal, in de eerste plaats Spencer, deden ongetwijfeld een stap vooruit door het verband aan te toonen tusschen de zedelijke normen en het levensproces. Echter leidde de mechanische toepassing der darwinistische beginselen (natuurlijke teeltkeuze en evolutie der soort door den strijd om het bestaan) op de menschelijke samenleving tot waarlijk onzinnige gevolgtrekkingen. Het marxistisch-geschoolde denken doorzag zoowel de vergissingen van de kantiaansche als van de darwinistische theorie der moraal. Tegenover de eerste bewees zij de gebondenheid zelfs der hoogste vormen van ons geestelijk leven aan de zoogenaamd ‘materieele’, dat zijn de ekonomisch-sociale processenGa naar voetnoot1) en toonde zij aan, dat ook de moraal een historisch, beperkt en betrekkelijk karakter draagt. Het marxisme bewees, welk een voorname faktor der maatschappelijke evolutie de klasseverhoudingen en de klassenstrijd zijn en hoe ook de evolutie op zedelijk gebied gebonden is aan de ontwikkeling der produktiekrachten; het vernietigde den dwazen waan als zou de moraal in den loop der tijden door het ‘overleven der besten’ geëvolueerd zijn. Het gaf niet enkel een verklaring van de wisseling der zedelijke geboden in verschillende tijdperken, maar ook van de tegenstrijdigheden, die in de zedelijke normen van een zelfde tijdperk voorkomen en van de afwisselende kracht, waarmee de sociale gevoelens in verschillende sociale groepen werken. Door aan te toonen, hoe elke klasse altijd geneigd was goed te noemen, wat aan haar zelfhandhaving en machtsverneerdering bevorderlijk was, hoe elke sociale ideologie en elk sociaal ideaal in zijn vorming den invloed onderging van wenschen, begeerten, behoeften en belangen, direkt opkomend uit de konkrete werkelijkheid, verspreidde het marxisme een helder licht | |
[pagina 163]
| |
over gebieden, die sedert de mensch begon zich rekenschap te geven van zijn geestelijk leven in nevelen gehuld waren geweest. Maar al schakelde het marxisme geenszins den geest uit, - zooals een domme of boosaardige kritiek geregeld beweerde en heden ten dage nog beweert, - al stelden integendeel de beste marxistische geschiedschrijvers en sociologen het aandeel van den geest en dat van de groote persoonlijkheid aan belangrijke historische gebeurtenissen vaak op schitterende wijze in het licht, - zoo was het marxisme toch in hoofdzaak gericht op de uiterlijke wereld, de wereld der maatschappelijke feiten en verschijnselen. Dit moest het er toe doen overhellen, de spontane werkzaamheid van het bewustzijn te onderschatten en de uitingen daarvan méér als ‘gevolgen’ of ‘produkten’ van ekonomisch-sociale faktoren dan als werkende oorzaken op te vatten. Het marxisme kon onmogelijk al zijn kracht besteden aan het onderzoek der uiterlijke, maatschappelijke faktoren en tegerlijkertijd zijn volle aandacht wijden aan de verschijnselen van het innerlijke leven. Alle krachtsontwikkeling heeft tot voorwaarde het richten der energie op een bepaald punt en dit weer veronderstelt zekere eenzijdigheid. Hun inzicht in de dialektische natuur van het maatschappelijk-geestelijke proces kon de marxistische sociologen in de praktijk niet volkomen bewaren voor deze eenzijdigheid, die bovendien in de hand werd gewerkt door het overheerschen eener min of meer ‘fatalistische’ richting in het marxisme gedurende het tijdvak, dat met den wereldoorlog tot een einde kwam. Het marxisme is de eerste filosofie die er in geslaagd is, de gebondenheid der zedelijke voorstellingen en oordeelen aan ekonomisch-sociale processen aan te toonen. Maar hóe die gebondenheid precies werkte, dat is, op welke wijze de ekonomische faktoren tot moreele krachten werden omgezet, - wat de innerlijke voorwaarden waren, waaronder die omzetting geschiedde, - dat | |
[pagina 164]
| |
heeft het nimmer tot een speciaal onderwerp van studie gemaakt. Wil het marxisme waarlijk datgene worden, wat het in de oogen van vele marxisten reeds is, namelijk een nieuwe wereld- en levensbeschouwing, die de geestelijke behoeften der massa's gedurende het overgangstijdperk van de kapitalistische naar de socialistische maatschappij in hun vollen omvang kan bevredigen, dan zal het een eigen filosofie moeten scheppen, die zich van elke vroegere onderscheidt door de opvatting van het materieele en geestelijke zijn als een dialektisch proces en door eene van elke vroegere filosofie radikaal verschillende vraagstelling, die op het konkrete, materieele geheel van het erkenbare gericht is.Ga naar voetnoot1) Om een dergelijk wijsgeerig systeem te kunnen scheppen, zou het proletariaat feitelijk de geheele burgerlijke wetenschap, het geheele wetenschappelijke erfdeel van het verleden met behulp zijner eigen dialektische denkmethode kritisch moeten verwerken. Immers enkel door dit te doen kan het de wetenschap als geheel zuiveren van den geest der burgerlijke klasse, van de partijdige en onzuivere strekkingen, die in de klassemaatschappij elke wetenschap onvermijdelijk verontreinigen.Ga naar voetnoot2) Ook op wetenschappelijk gebied heeft de arbeidersklasse een grootsche taak te vervullen, de taak nl. een nieuwe synthese te brengen. Dat zij die taak in zijn vollen omvang zal kunnen volbrengen, nog eer de fundamenten der nieuwe maatschappelijke orde zijn gelegd en de omtrekken der nieuwe levensvormen verrijzen is niet waarschijnlijk. Maar daarom behoeft het proletariaat elke poging in deze richting nog niet uit te stellen tot den dag dat het in de voornaamste landen de macht der bourgeoisie gebroken en zijn eigen heerschappij gevestigd | |
[pagina 165]
| |
zal hebben. Juist zooals de arbeidersklasse reeds heden, ondanks den druk van het kapitaal, de vormen van organisatie schept die in het tijdperk der diktatuur tot volle ontwikkeling zullen komen en een nieuwe funktie zullen krijgen, - zooals het reeds nu de marxistische wetenschap gebruikt om zich te bevrijden van geestelijke afhankelijkheid op het gebied der geschiedenis en der sociologie, - zoo kan het ook nu beginnen, de marxistische dialektiek toe te passen op het gebied der kennisleer en der methodologie in het algemeen. De pogingen die enkelen in deze richting ondernamen behooren systematisch te worden voortgezet. Het marxisme moet zich orienteeren op elk gebied van menschelijke wetenschap, het moet rusteloos streven naar steeds grootere volmaking zijner methoden en steeds grooter uitbreiding van zijn gebied, tot het, tenslotte, in de samenleving der toekomst ‘van een eenzijdig werktuig in den politieken strijd tot het gewichtigst instrument der geheele geestelijke kultuur zal worden.’Ga naar voetnoot1) Echter, zoo het marxisme dit waarlijk wil worden, dan zal het meer dan het tot dusver deed, rekening moeten houden met den vooruitgang zoowel van de natuurwetenschappen (fysika, chemie en biologie) als van de experimenteele en ontledende psychologie in de laatste halve eeuw. Het deed dit tot heden niet, althans lang niet in voldoende mate. Het steunt in zijn algemeene ideologie nog op wetenschappelijke voorstellingen, die in de jaren 1860 tot 1890 recht van bestaan hadden, maar die heden overwonnen en verouderd zijn, zooals dit bv. het geval is met de materialistische evolutieleer van Darwin. Het heeft zich nog zoo goed als geen rekenschap gegeven van de beteekenis der nieuwe richting in de psychologie (analytische of diepte-psychologie) en daardoor niet bemerkt, dat die richting in zeker opzicht voor de innerlijke krachten en | |
[pagina 166]
| |
processen iets analoogs poogt te doen aan datgene, wat het zelf voor de maatschappelijke deed en doet. De moraal is meer dan enkel ‘weerspiegeling’ of ‘produkt’ van maatschappelijke verhoudingen en omstandigheden. Zij wortelt ook in ons zelven, in onze lichamelijkgeestelijke gesteldheid. Inzicht in den aard en de bewegingswetten dier gesteldheid is even noodig om het wezen der moraal te begrijpen, als inzicht in den aard en de bewegingswetten der maatschappij. De mensch is van nature een sociaal wezen: in en door de gemeenschap is hij ‘bewust’ geworden, hij bezit geen enkele gedachte, geen enkele voorstelling, waar niet haar voorstelling en de gedachte aan haar in vervlochten is: zijn ‘zelfbewustzijn’ kon zich enkel van zijn sociaal bewustzijn uit ontwikkelen. Niet enkel de stoffelijke hulp der gemeenschap heeft de eenling van mode: in even hooge mate behoeft hij haar geestelijken steun. De eenling vermag zonder zijn ‘medemenschen’ niet te leven, ja hij vermag zich geen leven voor te stellen dat niet voortdurend verband houdt met dat van anderen. Ter wille van zich zelven zoo goed als ter wille van die anderen is hij genoodzaakt zijn zelfzuchtige neigingen te beteugelen. Immers liet hij deze neigingen den vrijen loop, dan zou elk gemeenschappelijk leven onmogelijk zijn. De zedewet die den mensch de beteugeling der zelfzuchtige aandriften tot plicht stelt is dus geen wet hem door dwang van buiten opgelegd: zij ligt in zijn eigen wezen besloten; zij is de dam die de primitief heeft opgericht om zich zelven als deel der gemeenschap tegen zijn eigen bandelooze en tuchtelooze neigingen te beschermen. Wanneer geslachtsdrift en wil-tot-de-macht, toorn en wraakzucht zich onbeteugeld uitleven, dan wordt niets slechts het maatschappelijke en daarmee het menschelijke leven onmogelijk, maar de mensch vervalt tot rampzaligheid en wanhoop. Alles kan hij beter verdragen dan zich zelf in de | |
[pagina 167]
| |
onbegrensdheid zijner begeerten te verliezen en door den wervelstorm zijner lusten te worden meegesleept. Het hoogste goed wat de mensch te allen tijde heeft nagejaagd: het gevoel van innerlijken vrede en van harmonie met zijn omgeving, de volkomen aanpassing van het ik aan de omstandigheden, de eenling vermag ze slechts te bereiken door matiging, zelfbeheersching en zelfbeteugeling. Matiging is niets anders dan gehoorzaamheid aan de wetten, die de natuurlijke beweging der zielskrachten beheerschen. Die beweging heeft, zooals elke andere, van nature een rythmisch verloop. Zij voltrekt zich als een opeenvolging van ontsluiting en sluiting, van expansie naar de buitenwereld en inkeer tot zichzelf. ‘Deze wet te volgen geeft vreugde en geeft de onmisbare begrenzing, zonder welke het leven zijn hoogte-punt niet bereiken kan.’Ga naar voetnoot1) De zedelijke normen hebben dus niet enkel hun oorsprong in krachten en omstandigheden der uiterlijke wereld: zij worden in den natuurlijken loop van het leven ook van binnen uit gevormd. De drang, zich zelven een breidel aan te leggen, is den mensch even zeer ingeschapen als die, zijn zelfzuchtige begeerten uit te vieren. Hoe sterker die begeerten zijn, des te meer voelt hij staketsels en begrenzingen noodig te hebben. Vandaar, dat de ongeschreven zedewet der primitieve de geschrevene der beschaafde menschheid op enkele punten - zooals ten opzichte van het verkeer tusschen de geslachten en van gewelddadigheid binnen de grenzen der gemeenschap - in gestrengheid verre overtreft. Het immanente doel der sociale normen is de temming van de psychische energie, van het vermogen tot begeeren en liefhebben, - het in steeds meerdere mate voor de doeleinden der menschelijke kultuur beschikbaar stellen van krachten, die, wanneer zij uitsluitend aan de sexueele be- | |
[pagina 168]
| |
geerten of den wil-tot-de-macht dienstbaar werden gemaakt, het menschelijke leven zouden ontwrichten en verwoesten. Bepaalde uiterlijke omstandigheden, zooals de produktie-wijze en de sociale verhoudingen, bepalen het bijzondere karakter dier normen: anders gezegd: zij bepalen in welke richting de dammen zullen verloopen, door middel waarvan de mensch den machtigen stroom zijner energie kanaliseert. Maar het algemeene feit van de kanalisatie is onafhankelijk van den vorm der samenleving, het is even oorspronkelijk als deze laatste: - immers, pas het indijken der energie maakt de samenleving mogelijk, pas door haar komen zielskrachten, psychische vermogens beschikbaar voor socialen arbeid. In dezen zin zijn de moreele geboden ‘eeuwig’ - zij berusten op eeuwige natuurwetten. Het menschelijke begeeren stroomt van nature uit tot de dingen buiten hem zelfGa naar voetnoot1), het stort zich op hen om ze in zijn macht te brengen en tot zijn bezit te maken. Is de mensch niet in staat zichzelf te matigen, dat is iets van zijn diepste kracht te verzamelen en te bewaren, dan wordt hij afhankelijk van de dingen dier buitenwereld, hij gaat geheel in hen op en verliest zich in hen. Sexueele hartstocht, genotzucht, eerzucht en geldzucht zijn verschillende uitingen van de instinktmatige begeerlijkheid die, zoo zij niet beteugeld en beheerscht wordt, den mensch tot de slaaf maakt der uiterlijke wereld. De vormen die deze uitingen aannemen, de kracht, waarmee zij als sociale verschijnselen werken, dit alles wordt in hoofdzaak door de produktiewijze en de produktie-verhoudingen bepaald. Een der belangrijkste funkties van den godsdienst is in alle tijden geweest, den mensch uit overmatige gebondenheid aan de dingen te bevrijden en terug te geven aan zich | |
[pagina 169]
| |
zelf. Om het even welke verschillen tusschen de godsdiensten op het punt van dogma's en mythologische voorstellingen bestonden, allen hebben zij in den grond der zaak dezelfde methode gevolgd bij het weder-verzamelen der aan de dingen geketende en in de dingen verstrooide psychische energie. Die methode was: het koncentreeren van de aandacht op de sfeer van het innerlijke leven en het afsnijden der banden, die de zielskracht aan de dingen der uiterlijke wereld gebonden hielden, door offer en askese. De tucht, die alle religieuze stelsels den mensch oplegden, de zelfbeheersching en zelfbeperking, waaraan zij hem gewenden zijn van onschatbare waarde geweest voor den groei der kultuur. Immers pas door die tucht en die zelfbeteugeling werd de mensch van een slaaf zijner bandelooze driften tot een heerscher over de krachten zijner ziel, - werd hij in staat, die krachten op andere dan persoonlijke doeleinden te richten. Zonder zelfbeperking, dat is zonder gehoorzaamheid aan de sociale normen, zou de menschheid nooit het ontzaggelijke kwantum geestelijke energie hebben kunnen ‘vrijmaken’, dat voor het scheppen van de maatschappelijke en staatkundige organisatie, voor de ontwikkeling van den godsdienst, de wetenschap, de techniek en de kunst noodig is geweest. Zooals van zelf spreekt verliep ook dit proces in dialektische vormen: godsdienst, wetenschap en kunst zijn zoowel zelven gebonden aan de beteugeling en beheersching der driften, als dat zij deze zelfbeteugeling en zelfbeheersching hebben bevorderd en gediend. Dit alles heeft natuurlijk betrekking niet enkel op het individueele maar ook op het kollektieve leven. Alle groote historische veranderingen die de massa volbracht door haar scheppingskracht, haar kracht tot vernieuwing-des-levens, zij zijn slechts mogelijk geworden, doordat die massa haar gebondenheid aan oude levensvormen afwierp, afstand deed van de dingen der uiterlijke wereld, waar | |
[pagina 170]
| |
haar hart ‘aan gehangen had’, - dat is door offer en askese, - en doordat zij de herwonnen krachten-der-ziel op nieuwe doeleinden richtte. Om de proletarisch-sociale revolutie te volbrengen behoeft de massa kracht-tot-vernietiging, maar in niet mindere mate behoeft zij scheppende kracht. Zij kan de revolutie niet doorzetten zonder de oude gebondenheden af te snijden, dat is zonder zich zelven te bevrijden uit de banden van een verouderd geloof, van overgeleverde mythologische voorstellingen, van nationale en dynastieke gevoelens; zonder het ‘terughalen’ van de zielskracht uit idealen en symbolen, die langen tijd het bewuste en onbewuste denken in beslag hebben genomen. Maar evenmin kan zij de revolutie volbrengen zonder haar lusten te beteugelen, haar begeerte naar prikkels zooals alkoholische dranken te overwinnen, haar neiging tot losbandigheid te breidelen, afstand te doen van stoffelijke genietingen en zelfs van de bevrediging van primaire materieele behoeften, dat is dus ook weer door de askese en het offer. In het heldentijdperk der russische revolutie komt dit alles duidelijk aan het licht. De voorbereiding tot de revolutie, opgevat als een psychisch proces, een innerlijk gebeuren, bestaat voor een groot deel uit het afsnijden der oude bindingen, het ‘terughalen’ der liefdeskracht uit bepaalde dingen en bepaalde symbolen; de revolutie zelve is het kanaliseeren der vrijgekomen energie in een nieuwe bedding. Uit het wezen der menschelijke psyche valt het geluksgevoel te verklaren, dat in tijden van revolutionairen omkeer het bewustzijn der strijders voor de nieuwe samenleving krachtig doorstroomt. Omringd en voortdurend bedreigd door gevaren van allerlei aard, gedwongen alles te ontberen wat in gewone tijden onmisbaar schijnt tot het leven, gevoelen zij zich niet verarmd, niet bedrukt of beangstigd. Integendeel: zij ervaren een innerlijke verlossing, een groote verrijking van hun innerlijk bestaan; zij worden | |
[pagina 171]
| |
gedragen door een zekerheid en gesteund door een kracht, die zij nimmer tevoren in die mate bezaten. Welke bronnen zijn het, waar dit geluks- en dit krachtsgevoel aan ontwellen? Wat stelt menschelijke wezens in staat, om maanden, ja jarenlang onder een verhoogde spanning te leven, een arbeidsdruk uit te houden, die het vermogen van den mensch vele malen schijnt te overtreffen, ontberingen te doorstaan, die het sterkste lichaam in korten tijd schijnen te moeten sloopen? Wat mag dan toch die bron zijn, dezelfde die somtijds ook den kunstenaar of den uitvinder laaft met haar wonderbaarlijke wateren, zoo dat hij arm en hongerig, toch fier en gelukkig als een koning der legende door zijn dagen schrijdt? Het gewone antwoord op deze vragen luidt, dat de bronnen waaruit aan de revolutionaire massa evenals aan het scheppingskrachtige individu een schier onuitputtelijke stroom van kracht toevloeit, de liefde zijn voor hun idealen en het vertrouwen daarin. En zeker is dit antwoord op zich zelf juist, maar over de innerlijke processen die daarbij plaats vinden leert het ons niets. Wij willen pogen, die processen van dichterbij te beschouwen. Wanneer de massa of de eenling zich hebben bevrijd uit den greep van oude goden, wanneer zij de psychische energie, die in de-dingen-der-wereld was opgegaan, daaraan onttrokken hebben en weer verzameld, en wanneer die energie dan, één en onverdeeld, in een nieuwe bedding nieuwen doeleinden toestroomt, - dan voelen zij zich sterk omdat geen atoom van hun kracht verloren gaat door innerlijke wrijving, door disharmonie tusschen het bewuste en het onbewuste willen, en voelen zij zich gelukkig, omdat het rythme van hun eigen innerlijk leven met het rythme van het Alleven overeenstemt. Wanneer de zielekracht geen belemmeringen ontmoet op haar eigen gebied, geen stuwing kent door inwendige dammen, geen innerlijke klippen behoedzaam moet omgaan, maar zonder aarzeling recht op | |
[pagina 172]
| |
het doel af kan stevenen, dan telt de mensch de moeilijkheden in de uiterlijke wereld niet zwaar. Hij wordt gedragen door een gevoel ‘of het vanzelf gaat’, zijn kracht stroomt uit hem als water stroomt, zij zeilt gelijk wolken zeilen, zij schiet op haar doel toe, gelijk de levenwekkende regenstraal toeschiet op de aarde. Niet gespleten te zijn van binnen, niet tastend te zoeken naar den weg, maar dien vóór zich uit te zien liggen in den helderen dag en op hem voorwaarts gedreven te worden door een drang, die één schijnt met den levensdrang zelf, geen vijand van zijn bewusten wil te herbergen in zijn eigen binnenste, maar tot in de verste schuilhoeken van het hart éénig te zijn met zichzelven, - ziedaar het geheim van het geluksgevoel, het geheim van de verjonging en de wedergeboorte, die de vernieuwing der doelstellingen van het menschelijk liefdesvermogen voor den mensch beteekent. De aldus wedergeboren eenling kent geen vrees, hij voelt zich in staat bergen te verzetten. Het is of niets ter wereld meer macht heeft, hem te beletten de nieuwe doeleinden te bereiken. ‘Alles verwarmend en doorgloeiend met haar stralende blijdschap stroomt de zielekracht naar die doeleinden uit.’ (Jung) En dit is even toepasselijk op de sociale groep die de maatschappij wil vernieuwen, op de revolutionaire klasse, als op het verjongde en wedergeboren individu. Groote historische oogenblikken in het leven van klassen en naties plegen altijd dergelijke gevoelens van geluk en vreugde, van innerlijke bevrijding en verhoogde kracht op te wekken. Het begin van iederen grooten oorlog die door een volk, terecht of ten onrechte, als de aanvang van een nieuw levenstijdperk wordt gevoeld, beteekent zulk een vernieuwing zijner doelstellingen. De eerste stadiën van iedere groote volksbeweging en van ieder revolutionair tijdperk brengen dit aanzwellen der diepe wateren van het hart, deze plotselinge, heerlijke intensifikatie van gevoel, gedachte en verbeelding, die den inhoud-des-levens ver- | |
[pagina 173]
| |
duizendvoudigt en elke minuut tot een onvergetelijke ervaring maakt. Elke revolutie is, op ontzaggelijke schaal, een slaking van oude gebondenheden, een afsnijding van verbruikte waarden, een gericht-worden van groote stroomen vrijgekomen zielsenergie op nieuwe objekten. De russische omwenteling van 1917 gaf aan de verbaasde wereld het schouwspel te zien eener schijnbaar plotselinge, in waarheid natuurlijk lang voorbereide vernieuwing van de psychische ingesteldheid van meer dan honderd millioen menschen, van een totalen omkeer in de onderlinge verhoudingen hunner gevoelswaarden en in de richting van hun gevoel. Onderworpenheid en vrees voor het gezag waren als bij tooverslag verdwenen: in de plaats van lijdelijke berusting kwam vrijheidsverlangen, in die van slaafsche onderdanigheid kwamen zelfbewustzijn, gevoel van eigenwaarde en overmoed. Geen deemoedige menschen knielden meer in den schemer der kerken neer voor de eerwaardige beelden der apostelen en heiligen. De oude symbolen hadden hun tooverkracht verloren, zij spraken niet langer tot de verbeelding, zij deden niets meer trillen in het hart. De warmte van het gemoed, de met gevoel verzadigde psychische kracht die zoolang God, den Heiligen en den Tzaar, gods spiegelbeeld op aarde, was toegestroomd, - die kracht had zich losgemaakt van het oude; zij was beschikbaar om nieuwe velden te bevruchten, uit te stroomen tot nieuwe objekten, zich aan nieuwe belichamingen van het ideaal vast te hechten. Een deel van haar stroomde uit als broederlijke liefde, liefde der menschgenooten en strijdmakkers voor elkaar, liefde voor kinderen en liefde voor de verdrukten der geheele aarde. Een ander deel werd omgezet in heldenvereering, in diepe hartstochtelijke genegenheid, somtijds zweemend naar aanbidding, voor de groote leiders der revolutie in Rusland zelf en haar groote martelaren in andere landen. Nog een ander deel werd als liefde voor de socialistische idealen | |
[pagina 174]
| |
dienstbaar gemaakt aan de verdediging en den opbouw van de Sowjet-Republiek. Begeerte naar nieuwe beelden kwam op, honger naar nieuwe symbolen, waarin de hunkeringen, de aspiraties, de verwachtingen van millioenen menschen vorm konden krijgen en zich konden kristalliseeren. De revolutie als innerlijk proces beteekende dat de psychische energie van een reusachtig volk, een schier grenzelooze stroom van kracht, haar oude bedding had verlaten. Voor dien stroom een nieuwe bedding te graven, zijn bruisende, klotsende vloeden in te dammen, zijn kracht dienstbaar te maken aan de schepping van een nieuwen staatsvorm, van een nieuwe sociale orde en een nieuwe geestelijke kultuur, - dat was de ontzaggelijke taak, waarvoor in November 1917 de russische communistische partij en haar leiders stonden. Faalden zij in het vervullen van die taak, dan kon het niet anders of die kracht zou, psychologisch geformuleerd, zichzelf in woeste ongebondenheid en orgiastische excessen verteren, wat, in de taal van het politieke en sociale leven vertolkt, beteekent dat de massa tot anarchie vervallen zou. De vijanden der bolsjewiki, door klassenhaat verblind, beschuldigen hen de bandelooze driften, de woeste begeerlijkheid der russische volksmassaa's ontketend te hebben. De geschiedschrijver der toekomst zal die beschuldiging als ongerijmd afwijzen. Latere geslachten zullen het juist aan de bolsjewiki als hooge verdienste aanrekenen, dat zij door hun intuïtie, hun sociologisch inzicht, hun vastberadenheid, hun koelbloedigheid en hun enorme energie, er in zijn geslaagd den stroom der psychische massa-kracht in de dagen direkt volgend op de November-overwinning voor het grootste deel te kanaliseeren. Slechts een klein deel daarvan ging, gelijk onvermijdelijk was, in wilde uitspattingen verloren. Het russische communisme volbracht in die dagen, wat geen leer en geen geloof ooit te voren op aarde volbracht: een nieuwe bedding graven voor de vrijgekomen ziels- | |
[pagina 175]
| |
vermogens van vele millioenen menschen en die vermogens gebruiken om de fundamenten te leggen eener hoogere kultuur. Het communisme richtte voor de massa's het symbool op van den elkaar kruisenden sikkel en hamer, het wierp in de massa's de groote ideeën van sociale gelijkheid en gelijkheid der geslachten, van internationale proletarische verbroedering en verbroedering tusschen Oost en West; het schonk hun in Lenin en Trotzky, in Rosa Luxemburg en Liebknecht gestalten die zij konden vereeren en die in hun harten de plaatsen konden innemen, leeg geworden door den val van den hemelschen en die van den aardschen Tzaar. Het communisme deed met één slag (voor zoover dit met één slag kàn geschieden) de ingesteldheid van het kollektieve bewustzijn, die was als van deemoedig gezinde zoons, bukkend voor een gestrengen vader, verkeeren in die van broeders, frank en vrij hun medebroeders in de oogen ziende.Ga naar voetnoot1) De bourgeoisie heeft voor alle excessen, alle bandelooze uitingen van haat, van wraakzucht en begeerlijkheid, die in den eersten tijd der revolutie voorkwamen, voor alle moorden, brandstichtingen en plunderingen, de bolsjewiki verantwoordelijk gemaakt. Zij gaat voort dit te doen, ofschoon zij kan weten, dat de bolsjewiki juist dergelijke excessen zooveel mogelijk hebben beteugeld. Zij wil of kan | |
[pagina 176]
| |
niet begrijpen, dat een groote revolutionaire beweging zonder excessen psychologisch onmogelijk is. Een revolutie voltrekt zich door het in beweging komen van elementaire krachten. Zij is te vergelijken bij het een of ander grootsch natuurgebeuren, zooals een vulkanische uitbarsting of het woedende geweld van een breede rivier in het voorjaar, wanneer het ijsdek, tot hooge wallen opgestapeld, door de opgestuwde wateren uit elkaar wordt gebeukt. Het uitbreken eener revolutie bewijst dat groote hoeveelheden psychische energie gedurende lange tijden verhinderd werden hun natuurlijken loop te volgen, zoodat het tot gevaarlijke stuwingen en persingen kwam; het bewijst dat reusachtige weerstanden in de uiterlijke wereld overwonnen moeten worden, eer een nieuwe evenwichtstoestand kan ontstaan. De zelfbevrijding der menschheid van verouderde, onduldbaar-knellende levensvormen is in het verleden onmogelijk geweest zonder revolutionaire uitbarstingen, dat is zonder katastrofen, die een groote vernietiging van waarden, op psychisch even goed als op materieel gebied, meebrachten. Zachter en rustiger vormen zal die zelfbevrijding pas kunnen aannemen in een samenleving, waarin de stroom der psychische energie haar aanpassing vermag te veranderen, nog eer het tot dergelijke gevaarlijke stuwingen komt. De eerste voorwaarde hiertoe is: de overwinning der tegenstellingen tusschen rassen, klassen en naties. Het communisme moet in onzen tijd de sociaal-paedagogische funkties, in het verleden door den godsdienst uitgeoefend, voor een groot deel overnemen. Om die funkties goed te kunnen vervullen heeft het niet genoeg aan ekonomisch en politiek inzicht, het behoeft daarenboven een wél overwogen en uitgewerkt stelsel van sociale paedagogie. Dat stelsel moet er op gericht zijn, de massa's nog vóór de revolutie zoo op te voeden, dat zij in de revolutie haar psychische energie op de beste, dat is de meest ekonomische wijze gebruiken. Het moet haar voorbereiden op den | |
[pagina 177]
| |
schok, op de breuk met het verleden, die de revolutie voor haar innerlijk zoowel als voor haar uiterlijk leven beteekent. Het vermogen om zich zelf weer in de hand te nemen, zoodra men de banden der gehoorzaamheid aan een murw en voos geworden gezag heeft doorgescheurd, zijn mateloos verlangen te temmen en zijn grenzenlooze begeerlijkheid te betoomen op het oogenblik zelf, dat de mogelijkheid zijn begeerten voor het eerst uit te leven als een vlam opslaat voor de verbeelding, - niets anders dan dit vermogen moet de geestelijke kern der ‘discipline’ zijn, waartoe de communistische partijen in de eerste plaats haar eigen leden, maar óók zooveel mogelijk de breede massa's moeten opvoeden. Wordt de communistische dicipline niet in dezen zin - dat wil zeggen als ontwikkeling door bewustwording en oefening van het vermogen tot zelfbeheersching en zelfbeperking der massa begrepen en toegepast, wordt zij in tegendeel opgevat als iets vormelijks, uitwendigs en mechanisch, iets van boven af opgelegd naar analogie van de militaire- en van de fabrieksdiscipline, heerschend in den kapitalistischen staat, dan zal zij in het uur der beproeving wis en zeker falen. Zij zal in de stormen der revolutie versplinteren, zooals een stalen kling in den strijd versplintert, wanneer het metaal niet verhit en afgekoeld werd gelijk het behoort. Inzicht in het wezen en het mechanisme van het bewustzijn, dat wil zeggen in het wetmatig karakter zijner gedragingen, is voor de leiders van het communisme even noodig, als inzicht in de ekonomische, sociale en politieke processen. Wil de communistische organisatie de massa's stelselmatig opvoeden tot dit allermoeilijkste: zelfmatiging en zelfbeheersching óók in de momenten, dat de lang opgestuwde stroom hunner psychische energie zich eindelijk een uitweg heeft gebaand, dat is tot zedelijke autonomie, zooals zij hen tot politieke autonomie wil opvoeden, dan moeten zijn leiders beschikken over een groote mate van, wijsgeerig zoowel als biologisch gefundeerd, psychologisch | |
[pagina 178]
| |
inzicht en de partijen over beproefde sociaal-paedagogische methoden. Het communisme kan natuurlijk de opvoedingsmethoden niet overnemen van gedachtestelsels en instellingen, die te allen tijde de bestendiging der voorrechten eener heerschende minderheid tot doel hadden. Het kan b.v. evenmin de sociaal-paedagogische opvoedingsmethoden der katholieke kerk overnemen, als het proletariaat zijn eigen staat zou kunnen opbouwen met behulp van de politieke instellingen der bourgeoisie. De opvoedingsmethoden der communistische beweging moeten in overeenstemming worden gebracht met haar karakter, zij moeten haar motieven weerspiegelen en aan haar doeleinden aangepast zijn. Anders gezegd: die methoden moeten middelen zijn, met hulp waarvan de massa's zich innerlijk, geestelijk, van elk vreemd gezag bevrijden, zooals zij zich door politieke methoden bevrijden van het gezag der kapitalistische klasse en der burgerlijke staatsmacht. Opvoeding der massa's in zedelijk-wijsgeerig opzicht, dat is in innerlijke zelfbevrijding, is even noodzakelijk als opvoeding tot den revolutionairen strijd om de macht. De overgang van de eerste tot de tweede fase der proletarische revolutie, van de verovering der macht tot den opbouw van nieuwen staatkundige, ekonomische en sociale vormen, die overgang maakt een snelle, plotselinge verandering in de ingesteldheid der psyche noodig. Men spreekt in de Kommunistische Internationale veel over de noodzakelijkheid de massa's politiek te leeren ‘manoeuvreeren’, dat is hun te leeren om, wanneer dat noodig is, plotseling vooruit te stormen en even plotseling terug te trekken. Ook voor dit politieke manoeuvreeren is de zedelijke kracht, die wij hier bedoelen, noodig, de kracht tot beteugeling en beheersching van het zelf. Die kracht is ook in het huidige stadium van den strijd onmisbaar, en van deze onmisbaarheid moet het communisme de massa's thans reeds doordringen. Het moet hun de psychische moeilijkheden tot besef brengen, die het proletariaat in den aanvang der | |
[pagina 179]
| |
diktatuur wachten. Het moet hen voorbereiden op de problemen niet enkel in de uiterlijke, maar ook in de innerlijke wereld, die zij dan zullen hebben op te lossen, - problemen, zooals geen enkele klasse in het verleden, wanneer zij tot de macht kwam, nog op te lossen behoefde, omdat geen enkele de macht wilde gebruiken om aan elke heerschappij en einde te maken en een broederlijke gemeenschap, een samenleving van sociale gelijkheid voor te bereiden. Het probleem van de ‘verandering in de psychologische ingesteldheid’ en van de moeilijkheden, die daaraan verbonden zijn, is tot dusver van communistische zijde ternauwernood onder de oogen gezien. Ook Preobraschenski gaat er in zijn geschrift over de ‘klassenormen’ vrij wel aan voorbij. Wél behandelt hij daarin de verschillende moreele normen naar welke het proletariaat in het eerste en het tweede stadium van de revolutie moet handelen, maar hij schijnt niet bemerkt te hebben, dat tusschen die normen een zekere tegenstelling bestaat, of althans niet begrepen, dat hierin de grootste psychische moeilijkheid der revolutie ligt. Gedurende het eerste stadium der revolutie, dat is tot aan de verovering der politieke macht, moet de communistische partij, aangenomen dat zij de leiding der beweging in handen heeft, aan de zelfzuchtige instinkten, de verwoestende, negativistische krachten in den mensch min of meer den vrijen loop laten. Hun absoluut dien loop laten zal zij niet, integendeel zal zij pogen de massa's in de hand te houden om te voorkomen, dat de lang-opgestuwde stroom der psychische energie zijn kracht in onvruchtbare uitspattingen verteert. Maar zij weet, dat de revolutie haar doel niet kan bereiken, zonder elementaire uitstortingen van woede en haat, zonder hartstochtelijke begeerlijkheid en razend verlangen. Zij weet, dat die uitstortingen noodig zijn, niet enkel om de wanden van het oude gezag in elkaar te beuken, dat is om uiterlijke levensvormen te vernietigen, maar ook | |
[pagina 180]
| |
om het innerlijke levensvormen te doen, dat is het bewustzijn der strijders te vernieuwen, om in hun hart het ontzag voor de oude heerschers en de gehechtheid aan de oude symbolen uit te roeien, door de dragers van dat gezag te vernederen, die symbolen te vertrappen. Immers enkel daardoor wordt de slaaf overtuigd, dat hij zijn vrijheid waarlijk heeft bevochten. Daarom moet het communisme de oplaaing der anti-sociale instinkten somtijds aanwakkeren; het moet den haat en de toorn tegen de verdrukkers opwekken in de harten, die pantseren tegen zachtmoedigheid en meededoogen. Het moet de gewoonte van den arbeid, het sterkste bolwerk dat een bestaande ‘orde’ beschermt, ondergraven en vernietigen; immers zoolang de arbeiders geketend zijn aan den arbeid ten behoeve hunner meesters, blijven zij steeds nieuwe schakels smeden aan den keten hunner dienstbaarheid. Het moet den leugen tot een kunst maken en het bedrog zorgvuldig organiseeren, - immers slechts achter het schild van den leugen en met behulp van het bedrog kan de groote opmarsch worden voorbereid. Het moet, als de beslissing nadert, de massa der producenten aansporen tot het verwaarloozen der produktie en hun voorgaan in het saboteeren der produktiemiddelen. Dit alles moet het communisme doen, al brengt het gevaren mede, al heeft het onvermijdelijk tot gevolg versterking van de anti-sociale gevoelens en de verwoestende instinkten. Maar zonder dit alles kan de revolutie niet overwinnen. Zooals zij bepaalde ‘onvermijdelijke onkosten’ (Boecharin) tot voorwaarde heeft op ekonomisch en stoffelijk gebied - verval der produktie, stremming van den handel, verarming en nood - zoo heeft zij ook tot voorwaarde zekere onvermijdelijke onkosten in de sfeer van het moreele en sociale leven. Immers de revolutie is een samenhangend proces, en al onderscheiden wij haar verschillende werkingen tot beter begrip in die, welke betrekking hebben op de uitwendige wereld en in die, | |
[pagina 181]
| |
welke het hebben op de innerlijke, psychische levenssfeer, zoo zijn al die werkingen feitelijk ten nauwste verstrengeld en vervlochten. Wanneer de staatsmacht aan de handen der bourgeoisie is ontrukt, en het oogenblik voor de diktatuur van het proletariaat aanbreekt, dan is ook het uur van den ‘omslag’ dien het proletariaat moet doormaken en in de sociale sfeer moet doorzetten gekomen. Het gaat er dan niet langer om, af te breken en te vernietigen, maar op te bouwen en te scheppen. Dit kan te beter geschieden naar gelang de nieuwe geestelijke aanpassing der voorhoede, en zooveel mogelijk ook der massa, sneller en vollediger tot stand komt. Dan moet de massa zichzelve een breidel aanleggen, haar zelfzuchtige neigingen en negativistische instinkten beteugelen, haar sociale gevoelens en altruïstische eigenschappen aktiveeren en aankweeken. Van deze innerlijke verandering in de eerste plaats is het tempo van den socialistischen opbouw afhankelijk. Dat ook Preobraschenski dit ten volle erkent, blijkt uit zijn uitspraak: ‘het socialisme begint met de aanpassing van het bewustzijn aan nieuwe eischen.’ Het communisme moet de massa bij deze aanpassing vóórgaan en helpen. Nog meer dan in de eerste fase van de revolutie moet het in deze tweede haar geweten en tevens haar voorbeeld zijn. Wat het dan moet eischen is strenge zelfbeheersching en zelfbeteugeling, gemeenschapszin en verdraagzaamheid, zorgvuldigheid en ijver, onbaatzuchtigheid en matiging. Om aan deze eischen te kunnen voldoen is groote zedelijke kracht noodig, grooter kracht nog, dan om den revolutionairen strijd in de eerste fase der omwenteling te voeren. Die strijd laat, zagen wij, tot op zekere hoogte de zelfzuchtige neigingen vrij, ja, hij brengt hen zelfs in bepaalde omstandigheden tot grooter wasdom; de opbouw echter der socialistische gemeenschap eischt, van het eerste begin, de eerste steenlegging af, het overwinnen van de zelfzucht, het afstand doen van de instinktieve neiging om allereerst | |
[pagina 182]
| |
rekening te houden met persoonlijk belang, persoonlijk voordeel, persoonlijke eer, - het afstand doen van persoonlijke wenschen en begeerten. Het ik moet leeren opgaan in het geheel, dáárin en dáárvoor leven en in dat leven voldoening vinden. Het gevoel van haat jegens den vijand van gisteren moet getemperd worden door rechtvaardigheidszin, wraakzucht en wrok moeten overwonnen worden door edelmoedigheid en medegevoel, felle afkeer moet plaats maken voor rustige wijsheid. Deze innerlijke verandering is noodig, om de eerste schreden te zetten in de richting naar een socialistische gemeenschap. Immers van zulk een gemeenschap kan geen sprake zijn eer de overwonnen vijanden zijn veranderd in arbeidsgenooten, eer zij de gedachte aan vergelding en den heimelijken wensch naar herstel van het oude hebben opgegeven. Dit zal waarschijnlijk in het tijdsverloop van ééne generatie niet mogelijk blijken, althans niet geheel, en zeker niet voor wat de eigenlijke bourgeoisie aangaat. Maar de leden der groepen die tusschen proletariaat en bourgeoisie instaan: kleine boeren, kleine burgers enz. die uit onverstand, onwetendheid, blindheid of zelfzucht hebben gevochten voor het behoud hunner armzalige ‘voorrechten’ op stoffelijk of geestelijk gebied, - of voor dat hunner achterlijke levensvormen - zij moeten gedwongen worden te erkennen dat heden beter is dan gisteren, beter voor allen, ook voor hen. Die erkenning zal voor hen te gemakkelijker zijn, naarmate de arbeidersklasse zich gedurende de diktatuur meer onthoudt van onnoodige hardheid, onnoodige vernedering der leden van andere klassen, naarmate zij meer rekening houdt met het verleden, de tradities, de psychische gesteldheid dergenen, over wie zij te heerschen, of die zij te leiden is geroepen.Ga naar voetnoot1) Dit is tot | |
[pagina 183]
| |
op zekere hoogte ongetwijfeld een kwestie van verstandelijk inzicht; maar het moreele gevoel, de levensbeschouwing en levenopvatting, de gezindheid in één woord zijn hierbij van niet minder belang. Zoolang de nieuwe orde van zaken niet door de meerderheid der bevolking wordt erkend als de meest wenschelijke, zal de arbeidersdiktatuur zich moeten gedragen als de bezettingstroepen in een vijandelijk land, zoolang is haar zegepraal nog zeer onvolkomen en zijn de grootste hinderpalen voor de ‘socialiseering van den mensch’ nog niet overwonnen. Hoe meer de voorhoede der arbeidersklasse in haar opvattingen en gedragingen bij de maatschappelijke werkelijkheid vooruit bewijst te zijn, des te meer kracht kan zij bij de omvorming dier werkelijkheid ontwikkelen, en, wil de massa kunnen volgen, dat wil zeggen wil ook deze haar daden en haar bewustzijn aan de wordende werkelijkheid aanpassen, dan is het noodzakelijk, dat de voorhoede haar vooruit zij en blijve. De grootste moeilijkheid van dit ‘vooruitblijven’ van de communistische voorhoede in zedelijk opzicht zit in het feit, dat de sociale gevoelens het daarvoor moeten winnen op de zelfzuchtige aandriften, die den mensch het gemakkelijkst volgt. Zij, die leerden den leugen te hanteeren als een onmisbaar wapen, moeten de waarheid boven alles leeren stellen: zij, die zich oefenden in bedrog moeten het stipt nakomen van verplichtingen leeren. Zij die in dienst van den kapitalist het verbruik van hun arbeidskracht zooveel mogelijk beperkten, moeten hun uiterste krachten leeren inspannen bij den arbeid voor de gemeenschap. Zij, die in meedoogenlooze hardheid jegens vijanden werden opgevoed, moeten matiging en menschelijkheid leeren, wil het groote werk der verzoening van vijanden hun gelukken. En men vergete niet, dat aan de zelftucht en zelfbeheersching juist der voorhoede in het tijdperk der diktatuur zeer zware eischen gesteld worden, en dat zij in dat tijdperk over een zeer groote macht beschikt. Immers vrijheid van drukpers, van vergadering, enz. | |
[pagina 184]
| |
kortom, de formeele demokratische rechten zijn met de diktatuur althans in den beginne onvereenigbaar en kunnen pas gaandeweg weer worden hersteld. De arbeidersklasse, en in de eerste plaats haar leidend deel, moet moreel zeer hoog staan, om de diktatuur te kunnen verdragen zonder te ontaarden: zij moet veel wijsheid bezitten - de wijsheid, uit een groote visie en een wijd medegevoel geboren - om geen misbruik te maken van de macht. Persoonlijke wraakzucht, neiging tot wreedheid, omkoopbaarheid, verwaarloozing van verplichtingen zijn eenige van de onzichtbare klippen, die voor het schip der Diktatuur van het Proletariaat gevaarlijker dreigen te worden dan de pogingen zijner vijanden tot herovering der macht. De vraag, hoe dit geheele proces der verandering in de psychische ingesteldheid het beste geleid en het meest bekort kan worden, lijkt ons het gewichtigste ethische probleem der sociale revolutie. Men kan zich natuurlijk van dat probleem afmaken door de oplossing van de thans levende generatie naar een volgende te verschuiven. Dit is zeer zeker in zooverre gerechtvaardigd als het geheele probleem, gelijk Marx reeds voorzag, slechts door een reeks van geslachten opgelost zal kunnen worden. Maar zoo het eerste dier geslachten aan de oplossing niet begint, kunnen de lateren niet volgen. En de vraag hoe dit begin mogelijk te maken, moet o.i. thans reeds het communisme bezig houden. Ook in ethisch opzicht moeten de communisten in het heden de toekomst vertegenwoordigen, zij moeten de arbeiders wijzen op de krachten in hun binnenste, die in de tweede fase der revolutie een gewichtige funktie zullen krijgen, zij moet hun leeren, dat die fase reeds heden moet worden voorbereid, door die krachten te oefenen en te versterken. Het probleem der nieuwe aanpassing kan, zoomin als eenig ander probleem der revolutie, van te voren in het abstrakte worden opgelost: wel echter kan, naar wij meenen, reeds in de eerste fase der revolutie met de eischen | |
[pagina 185]
| |
der tweede ook in dit opzicht rekening gehouden worden. Niet enkel de blik te richten op de omverwerping van het kapitalisme en de vernietiging der bourgeoisie als klasse, - niet enkel op te voeden in de geestesgesteldheid, noodig om die vernietiging te volbrengen, maar ook zooveel mogelijk nu reeds, reeds vóór de verovering van de macht, tot de geestesgesteldheid, noodig voor den opbouw van het communisme, - dat is wat wij onder ‘communistische opvoeding’ verstaan. Zulk een opvoeding zou in de eerste plaats den arbeider telkens voor oogen moeten houden, hoe in het ‘proletarische klassebelang’ het algemeene menschelijke heil verborgen is, hoe het proletariaat dit heil in zijn schoot draagt als de zwangere het kind, en hoe al zijn daden erop gericht moeten zijn, dit heil te bevorderen. Dit geschiedt echter slechts bij uitzondering. Het begrip klassebelang wordt vaak nog opgevat enkel als het belang der groep en zelfs nog aan het persoonlijk belang verbonden, zoodat dit laatste als het voornaamste motief der daden in den proletarischen klassenstrijd verschijnt. Vele arbeiders, zelfs onder de leden der communistische partijen, ondrscheiden nog niet scherp tusschen persoonlijk- en klasse-belang. Zij hooren altijd spreken van belang en belangenstrijd en zijn van nature geneigd, dien strijd op hun eigen persoon en hun eigen voordeel te betrekken. De gedachte, dat zelfverloochening, opgeven van persoonlijke begeerten, onbaatzuchtige toewijding voor het heil van anderen en lateren de zedelijke kern van het communisme is, die gedachte is nog niet tot hen doorgedronggen. Door telkens op den voorgrond te stellen, dat het algemeene menschelijke heil de pit, de kern van het communisme is, het proletarische klassebelang slechts de schil, de bolster daar omheen: door te maken, dat deze opvatting in ons politiek optreden altijd naar buiten komt, moeten wij den waan vernietigen, alsof klassebelang voor het communisme identiek zou wezen met de som der persoon- | |
[pagina 186]
| |
lijke belangen aller proletariërs. Wij moeten leeren voorzichtig te zijn met het in het spel brengen van zelfzuchtige aandriften en zooveel mogelijk een beroep doen op de hoogste sociale gevoelens, op den drang zichzelf te geven, afstand te doen van zijn zelf, opdat dit voller en zuiverder herleve in de menschheid en deze ook door ons toedoen tot hoogere levensvormen groeie. Enkel zoo wij die gevoelens tot aktieve krachten van het handelen weten te maken, kan de proletarische revolutie als sociale omwenteling overwinnen. De Tweede Internationale nam, al verborg zij dit onder algemeene frazen, het enge proletarische klassebelang tot richtsnoer van haar daden. Zij wilde van de bourgeoisie direkte voordeelen voor bepaalde groepen van het europeesche proletariaat aftroggelen, ten koste van de uitgemergelde massa's der koloniën; zij maakte de zelfzucht van de klasse of van een deel der klasse tot voornaamste drijfveer der daden. Haar ineenstorting in Augustus 1914 was niet enkel het gevolg van verkeerd inzicht, maar ook van gebrek aan moreele gezindheid, aan daadkrachtig idealisme. De Derde Internationale handelt uit vele hoogere motieven dan de tweede, veel meer dan deze is zij naar den dienst der algemeene menschheidsbelangen, den dienst van het algemeene menschelijke heil gericht. Door den strijd van het Europeesch-Amerikaansche industrie-proletariaat in verbinding te brengen met het beginnende verzet der geknevelde Aziatische en Afrikaansche rassen, heeft zij een grondslag voor haar handelen geschapen, oneindig breeder dan die van het enge proletarische klasebelang. Wat nog ontbreekt is het openlijk aanvaarden en het zich bewust rekenschap geven der konsekwenties van het nieuwe standpunt: dit namelijk, dat het ‘proletarisch klassebelang’ voor de Kommunistische Internationale niets anders is dan de door de ekonomische denkrichting bepaalde vorm van het ideaal van algemeene | |
[pagina 187]
| |
verlossing der menschheid en van haar groei tot eene stoffelijk-geestelijke eenheid. Dit nieuwe standpunt leidt in zijn konsekwenties tot stelselmatige oefening der proletarische voorhoede in zelfbeheersching en offervaardigheid, in het overwinnen van zelfzuchtige aandriften, in het leeren beteugelen van genotzucht, wraakzucht, machtbegeerte, toorn en van alle lagere lusten. In de tweede plaats zal de noodzakelijke ‘verandering der aanpassing van het bewustzijn’ in de fase der revolutie, die intreedt na de verovering der politieke macht, vergemakkelijkt worden door het proletariaat thans reeds te leeren, door de tijdelijke maatschappelijke tegenstellingen heen, het eeuwige geheel te beseffen; het te leeren in den onderdrukker en den klassevijand van heden den menschmakker en arbeidsgenoot van morgen te zien. En wanneer dan het sociaal ideaal van almenschelijke broederschap voor een voorhoede wordt omstraald - gelijk een licht door een ander, grooter en sterker licht - door het besef van dien algemeenen kosmischen samenhang, waarin de mensch, onderduikend, van persoonlijke begeerte en persoonlijke driften gezuiverd wordt, dan is er mogelijkheid, dat althans door die voorhoede het - onvermijdelijke - veroorzaken van leed aan den klassevijand gevoeld zou worden niet als de bevrediging van een instinktieve begeerte, maar beseft als het brengen van een offer, het zwaarste, dat van haar wordt geëischt. Vele communisten zullen dergelijke denkbeelden als utopisch en mystiek verwerpen. Naar wij gelooven, zijn zij noch het een noch het ander. Het is onze overtuiging, dat zonder het besef van al-menschelijken en kosmischen samenhang nooit iets groots tot stand werd gebracht op aarde, behalve wellicht op zuiver-verstandelijk gebied. De sociale revolutie echter en het leggen van de fundamenten voor de socialistische samenleving, dit allergrootste en zwaarste werk dat menschen ooit poogden te volbrengen, | |
[pagina 188]
| |
kan niet tot stand komen als resultaat van uitsluitend verstandelijk willen en handelen, maar enkel door de samenleving van alle krachten, alle vermogens, alle energieën in den mensch. |
|