Communisme en moraal
(1925)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 116]
| |
VI. Groepsbelang, algemeen menschheidsbelang en moreele waardenDe gelijkstelling van groepsbelang en moraal wordt door onze sociaal-utilitariërs beschouwd als de toepassing van het zuivere marxisme in de ethische wetenschap. In waarheid maakt die gelijkstelling van het marxisme een karikatuur, ten eerste doordat zij de sociale groep beschouwt los van het geheel en ten tweede doordat zij geen rekening houdt met de ontwikkelingsfase, waarin die groep zich bevindt. Juist deze twee dingen zijn van essentieele beteekenis voor de beantwoording van de vraag, of het dienen van het groepsbelang identiek met het dienen van het algemeene menschheidsbelang, met andere woorden, of het waarlijk moreel is. Wanneer het groepsbelang niet met het algemeene menschheidsbelang overeenstemt, kan het dienen daarvan op den eerenaam moraal geen aanspraak maken. Elke sociale groep, elke klasse, heeft in de fase van haar opkomst en bloei een funktie gehad, min of meer analoog aan die van het proletariaat in het kapitalistisch tijdperk. Aan elke viel in die fase de taak toe, de levensbelangen der geheele maatschappij te organiseeren en elke zag in haar verbeelding uit die organisatie de grootst-mogelijke eenheid der menschen opbloeien, een eenheid zoo groot, als op den grondslag van bepaalde technische, sociale en geestelijke voorwaarden mogelijk was. Elke klasse ontleende aan deze funktie en aan deze taak het recht, haar bijzondere idealen te proklameeren tot algemeene menschheidsidealen en haar bijzondere moraal voor te stellen als | |
[pagina 117]
| |
de zedewet in het algemeen. Had een klasse haar historische taak vervuld, ging haar funktie op een nieuwe groep, opkomend uit den schoot van het maatschappelijk leven, over, dan verloor zij dit recht (al wilde of kon zij dit verlies natuurlijk niet erkennen). Wat echte, waarachtige moraal was geweest, werd gedegradeerd tot groepsbelang; tot het nuttige en voordeelige voor een klasse, wier belangen niet langer overeenstemden met die van de algemeenheid en enkel gediend konden worden ten koste van die algemeenheid en ten koste van den onbelemmerden ontwikkelingsgang der menschheid. Daarmee was de ‘moraal’ dier klasse immoreel geworden: zij was in haar tegendeel verkeerd. Ongetwijfeld zijn de moraal en de sociale idealen ook van opkomende, dat zijn het leven dienende klassen, in het groepsbelang gefundeerd. Die idealen komen niet tot stand in een sfeer, gelegen ‘buiten de grenzen van het leven’, een gebied waar de organische behoeften zwijgen en de zelfzuchtige verlangens geen toegang hebben. Iedere groep heeft de neiging, haar bijzondere belangen al te zeer te vereenzelvigen met die der algemeenheid. Zoolang echter een groep onderdrukt en betrekkelijk machteloos is, werkt het vooropstellen van die belangen als een het maatschappelijk ontwikkelingsproces voorwaarts drijvende kracht. Dit was bijv. in de laatste kwarteeuw het geval met de feministen, het vrouwelijk deel der bourgeoisie, dat den strijd voor politieke en juridische gelijkstelling met het mannelijk deel had aangebonden en zijn bijzondere belangen voor die van het geheele vrouwelijke geslacht uitgaf. Heeft een klasse eenmaal de macht veroverd, dan komt het verlangen naar bestendiging harer heerschappij, naar zelfhandhaving en expansie in het spel. En hoe langer zij de macht in handen gehouden heeft, des te ondragelijker is voor haar de gedachte, van haar bevoorrechte positie afstand te moeten doen. Willekeurige interpretatie van feiten en feiten-verdraaiïng, het letten op en breed uitmeten | |
[pagina 118]
| |
van alle indrukken, die haar welgevallig, het afwijzen en verdringen van alle, die haar onwelgevallig zijn, dit alles tesamen brengt haar tot een somtijds monsterachtige vervalsching en verminking der sociale idealen en der moreele beginselen, waaruit zij kracht dronk in haar glanzende jeugd. Echter, te erkennen, dat elk sociaal en moreel ideaal in den loop des levens onherroepelijk verwordt en verbastert, is geheel iets anders dan te beweren, dat de sociale idealen ook van opkomende klassen enkel de vorm zouden zijn, waarin zij hun bijzondere groepsbelangen hullen, teneinde zichzelven en anderen over de innerlijke waarde daarvan te bedriegen. Immers tot de ‘organische behoeften’ behoort, zagen wij, ook de aandrift los te komen van het engere belang, - dat van de groep zoowel als dat van het individu, - het verlangen zich weg te schenken aan anderen, te leven en ten onder te gaan voor het heil van komende geslachten, alles uit het besef, dat de menschheid de algemeene grondslag is van elk individueel bestaan en in haar de zin ligt van elk afzonderlijk leven. Sociale en moreele idealen ontstaan als een kompromis tusschen de aandrift, die het eigen leven ten koste van anderen handhaven, en de aandrift die het in anderen uitstorten, aan anderen wegschenken wil, opdat het leven bestendigd, verdiept en vermeerderd worde; tusschen de neiging alles in de wereld op het ik te betrekken en het verlangen, dat ik ondergeschikt te maken aan het geheel. De eeuwige worsteling tusschen zelfzuchtige en onzelfzuchtige gevoelens ligt in de tweeslachtigheid van den menschelijken aanleg besloten, al heeft natuurlijk het karakter der produktiewijze en der op haar gebouwde levensvormen zeer grooten invloed op de versterking of verzwakking dier gevoelens. Slechts zelden is de mensch in staat, geheel onzelfzuchtig te handelen, maar even zelden is hij in staat aan zich zelven te bekennen, dat hij door zijn daden hetzij enkel zijn persoonlijk belang, of dat van zijn gezin, of dat | |
[pagina 119]
| |
van de sociale groep waartoe hij behoort (in zoover dit met zijn persoonlijk belang overeenkomt) zoekt te bevorderen. Het onvermogen, deze gedachte te verdragen, verklaart waarom de meeste menschen, - zelfs de meeste leden eener klasse-in-verval, zooals de bourgeoisie dat is - terugschrikken voor het inzicht, dat hun daden uitsluitend door persoonlijk belang of groepsbelang zijn ingegeven en dat zich zelven wijsmaken, een ‘hooger’, een ‘algemeen’ belang te dienen. Bewuste cynici zyn oneindig zeldzamer dan onbewuste huichelaars. Kollektieve misdaden, klassemisdaden, zooals koloniale expedities, imperialistische oorlogen en gewelddadige maatregelen tegen onderdrukte en uitgebuite klassen dat zijn, zouden niet in die mate mogelijk wezen, zoo de bourgeoisie het niet tot een ontstellende virtuositeit gebracht had in de kunst om handelingen in een schoon licht te plaatsen, welker eenige grond de wil tot handhaving van haar macht en haar klasse-voorrechten is. Zij moet haar geweten in slaap sussen, om niet te bezwijken onder schuldgevoel en wroeging. In een opstel, getiteld ‘Individueele en sociale ethiek’ heeft de te vroeg gestorven sociologe Clara Wichmann gepoogd, het psychische proces, waardoor persoonlijke- en groepsbelangen schuil gaan in ideologieën, nader te ontleden. Zij maakt daarover de volgende opmerkingen, die ons voorkomen zeer veel waars te bevatten:Ga naar voetnoot1) ‘Een kapitalist is vanzelf geneigd om aan te nemen, dat de klasse der kapitalisten een onontbeerlijke funktie vervult in het produktieproces en het “partikuliere initiatief” zeer nuttig is voor de samenleving; bijna iedere mensch is geneigd om zonder kritiek uiteenzettingen te aanvaarden, waaruit blijkt, dat zijn volk of zijn godsdienst het hoogst staat. Een aktief mensch hoort graag de daad het hoogst stellen, en een spekulatief aangelegde is dankbaar gestemd, wanneer men de bezinning der beschouwenden prijst. In | |
[pagina 120]
| |
het algemeen zijn we wel altijd om te beginnen afkeerig van een theorie, die ons en onze soort zou veroordeelen, en welgezind jegens een theorie, die ons en onze soort als goed en wenschelijk voorstelt, en we moeten over iets heen komen, ons over iets heen zetten, ons van iets losmaken, voordat we ertoe komen, om een andere theorie te aanvaarden dan die, welke ons door onze “natuurlijke” plaats was aangewezen.’ In den loop van haar uiteenzetting wijst Clara Wichmann er verder op, dat de ideologieën, behalve in den dienst van grof-materieele belangen, ook in die van geestelijk zelfbehoud worden gesteld. De mensch verweert zich tot het uiterste tegen het gevoel zijner sociale overbodigheid, en in groepen pleegt deze wil tot geestelijke zelfhandhaving en tot zelfrechtvaardiging van hun bestaan zich nog oneindig sterker te manifesteeren dan in eenlingen. De fantastische bouwsels, waarachter individuen hun zelfzuchtige motieven en oogmerken pogen te verbergen, zijn betrekkelijk armzalig en in elk geval vluchtig, ze zijn dingen van één dag. Maar de ideologieën, op grond waarvan klassen en naties, die vele millioenen individuen omvatten, hun wil tot zelfhandhaving en expansie pogen te rechtvaardigen, die ideologieën worden gevoed door de psychische kracht van millioenen menschelijke wezens; zij zijn de dragers van kollektieve begeerten en verwachtingen, uit den oer-grond der massa omhoog gestuwd; zij groeien en vervormen zich in den loop der geslachten, stooten de bestanddeelen, die hun tot geen nut meer zijn, af en halen voortdurend levenssappen uit den bodem der nieuwe feiten. Zoo worden de ideologieën, waarin een klasse-in-opkomst haar altruïsche aspiraties vorm gaf, voor diezelfde klasse in het tijdperk van haar verval een middel, om de daden van wreedheid en onmenschelijkheid te rechtvaardigen, die zij in den strijd voor de handhaving en uitbreiding van haar macht begaat, en om onrust en berouw uit haar bewust gedachteleven te verdringen. | |
[pagina 121]
| |
In de oogen van Clara Wichmann bestaat tusschen het persoonlijke eigenbelang, dat zijn zelfzuchtige motieven door middel van fraaie redeneeringen verbloemt, en het kollektieve egoïsme van een klasse of een natie, wier wil tot zelfhandhaving zich verbergt in de ruime plooien eener algemeene ideologie of wereldbeschouwing, in moreel opzicht hoegenaamd geen verschil. Echter, wanneer het groepen betreft van ten achter gestelden en onderdrukten, zooals de vrouwen, de koloniale volken en het proletariaat dat zijn, dan erkent zij in het ‘kollektieve egoïsme’ een kracht, die aan de maatschappelijke ontwikkeling ten goede komt. Haar opvatting staat dus lijnrecht tegenover die van het sociaal-rationalistisch-utilitarisme, dat, zooals wij hier opnieuw in herinnering brengen, groepsbelang en moraliteit voor één en hetzelfde verklaart. Ons lijken beide opvattingen in hun eenzijdigheid onjuist. Waarom wij de vereenzelviging van groepsbelang met zedelijkheid, waaruit Preobraschenski zijn ethisch stelsel opbouwt, verwerpen, hebben wij hierboven reeds uiteengezet. Maar de vereenzelviging van persoonlijk en groepsegoïsme die wij bij Clara Wichmann vinden, lijkt ons even aanvechtbaar. Het gaat niet aan, om de moreele waarde van alle daden, door eenlingen in dienst van de zelfhandhaving of de expansie eener heerschende groep, een natie of een klasse begaan, zonder meer gelijk te stellen met de handelingen, waardoor het individu enkel zich zelf poogt te bevoordeelen. De daden, die het individu volbrengt ter wille van de groep, waarvan hij deel uitmaakt, kunnen, óók waar zij bedoelen de bevoorrechte positie van die groep te handhaven, ingegeven worden door onzelfzuchtige motieven, door den drang tot de bestendiging en vermeerdering der Levens, in hen kán het groote verlangen naar de menschen-eenheid zich openbaren, dat naar onze overtuiging aan alle moraal te gronde ligt. Wanneer men een daad niet uitsluitend naar haar gevolgen, zooals het sociaal-rationalistisch-utilitarisme doet, maar ook naar haar | |
[pagina 122]
| |
motieven beoordeelt, dan moeten wij bijv. erkennen, dat in den wereldoorlog vele duizenden jonge mannen van alle oorlogvoerende volken ten strijde zijn getrokken, bezield door zuivere geestdrift en waarachtig idealisme. Het is een onloochenbaar feit, dat de hoogste sociaal-moreele gevoelens in den loop der geschiedenis vaak als drijfkrachten in dienst werden gesteld van immoreele doeleinden, zooals de zelfhandhaving van bevoorrechte groepen (kerken, klassen, staten) en van verouderde levensvormen. Dat dit zich telkens opnieuw in telkens andere vormen kon herhalen is een van de meest tragische feiten der wereldgeschiedenis. En enkel zoo het proletariaat zijn strijd doorzet tot aan het punt, waar de volkomen opheffing zijner achterstelling en ontrechting aan elke andere ontrechting en achterstelling een einde maakt, kan het de menschheid ervoor bewaren, dat ditzelfde tragische feit zich ook in de toekomst herhalen zal. Te erkennen, dat daden, in den strijd voor de doorzetting van het groepsbelang óók door leden van niet-achtergestelde en niet-onderdrukte groepen begaan, een moreel element kunnen bevatten, is natuurlijk iets geheel anders dan te beweren, dat handelen naar den eisch van het klassebelang identiek is met moreel handelen en zóó handelen de ware kern der moraal is, onder allerlei omhulsels verborgen. Het is een van onze grootste bezwaren tegen de sociaal-rationalistisch-utilitarische opvatting, dat zij, het klasse-egoïsme of groepsbelang op zichzelf voor de eenige reëele kern der moraal verklarend en zoowel het verband tusschen klasse en algemeenheid als de funktie der klasse in het maatschappelijk ontwikkelingsproces verwaarloozend, feitelijk elke moreele meerwaardigheid der sociale revolutie boven de kapitalistische reaktie loochent. Die opvatting voert tot de onzinnige konsekwentie, dat reaktie en revolutie gelijke waarde hebben voor de wording der menschheid, dat in moreel opzicht geen verschil bestaat tusschen de beulen van het proletariaat in Hongarije, in | |
[pagina 123]
| |
Duitschland, in Spanje, op den Balkan, in alle landen kortom waar de reaktie hoogtij viert, en de dapperste, edelste en meest zelfopofferende helden der proletarische revolutie: tusschen een Horty en een Rosa Luxemburg, een Noske en een Karl Liebknecht, een Mussolini en een Lenin.Ga naar voetnoot1) Het proletariaat echter beseft intuïtief dat zulk een verschil niet alleen bestaat, maar dat het oneindig groot is. Het voelt dat daden, begaan in den strijd voor de vernieuwing der maatschappij, een voor het leven onvergelijkelijk veel hoogere waarde hebben, dan daden begaan om het vermolmde, vervoosde kapitalistische produktiestelsel te stutten. Het stelt zijn wil, als door een zedelijk ideaal bevleugeld, tegenover de zedelijke verdorvenheid der bourgeoisie. Het wil niet de macht veroveren om nieuwe klasse-bevoordeeling te scheppen, maar haar gebruiken om elke bevoorrechting van klassen, naties, rassen en sexen op te heffen. Het wil niet zijn eigen klassebelang bevorderen ten koste van het heil der menschheid, maar integendeel door de bevordering van dat belang het groote doel der menschelijke éénwording dienen. Wij weten dat het spontane gevoel, de onvervalsche levenswarme intuïtie van het beste deel van het proletariaat onze overtuiging van de hooge moreele waarde zijner worsteling deelt, dat het voelt, door en in die worsteling een deel van de kracht te zijn, die het leven omhoog draagt. En niet enkel het proletariaat beseft dit, ook leden van andere klassen, in wien klassehaat en klassezelfzucht het intuïtieve zedelijke oordeel nog niet vervalscht hebben, beseffen het insgelijks.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 124]
| |
Zelfs in geval de kapitalistische klasse van onzen tijd bereid ware, terwille van het behoud der macht groote offers te brengen, zelfs zoo zij goed en bloed veil had om de proletarische revolutie tegen te houden, zelfs dán zou haar strijd geen moreel karakter dragen. Een verwerpelijk doel wordt niet beter, omdat men er zich opofferingen voor getroost. De jezuïtische stelregel, dat het doel de middelen heiligt kan niet anders dan met groote behoedzaamheid en met vele beperkingen aanvaard worden. Maar het omgekeerde is vaak van kracht: zuivere motieven, in dienst gesteld van slechte doeleinden, worden bezoedeld en ontwijd. Er bestaat een drang tot zelfopoffering die niets anders is dan een gevolg van krampachtige angst voor, en van fellen haat tegen het komende, een uiting van driestheid en vertwijfeling. Dit is geen motief dat aanspraak vermag te maken op moreele waardeering. De invloed van de klasseverhoudingen op de moraal, dat is van de positie eener klasse in het produktieproces, van haar tradities en van haar toekomst-verwachtingen, is reusachtig groot. Deze drie dingen te samen bepalen de vormen, die de intuïtieve moreele gevoelens en aspiraties voor haar zullen aannemen. Het oordeel van antagonistische klassen over wat goed en wat slecht is, loopt vaak hemelsbreed uiteen. Dit alles | |
[pagina 125]
| |
in te zien en in zijn onderling verband te begrijpen leert ons het marxisme. Maar het marxisme eischt niet, dat men, zooals de sociale utilitariërs doen, het moreele oordeel met de belangen der klasse vereenzelvigt. Deze vereenzelviging heeft iets geforceerds en willekeurigs; zij stuit in ons bewustzijn op de oude oerlaag der sociale gevoelens. Wel is waar zijn het besef der algemeenste menschheidsbelangen en van het heil der menschheid als van den diepsten grond der moraal in het bewustzijn der eenlingen door het eeuwenlange bestaan van het privaatbezit en de klassetegenstellingen zeer verzwakt en verduisterd; geheel ten ondergegaan echter zijn zij niet. Dit besef spreekt mee in de uitspraak van het geweten, in haar krijgt niet enkel het groepsbelang stem. Dit besef jaagt een siddering door ons hart en het doet onze oogen vol tranen schieten wanneer wij hooren of lezen van zelfopofferende daden waarin een groot warm meegevoel met allen die lijden, een groote warme liefde tot alle ontrechten en verdrukten spreekt. Dit besef dwingt somtijds iets in den mensch, tegen diens bewusten wil, tegen de vooroordeelen zijner klasse-ideologie of zijner nationalistische ideologie in, tot achting en bewondering ook voor hen, die hij als vijanden leerde haten, wanneer sociale eigenschappen, die het voegsel van elken vorm-van-samenleving, van elke menschelijke gemeenschap zijn, zich in bepaalde persoonlijkheden bijzonder krachtig openbaren. Nemen wij als voorbeeld het begrip trouw. Is het waar, wat Preobaschenski beweert, dat de uitingen van trouw enkel als deugdzaam, als moreel of lofwaardig gelden binnen de grenzen van een bepaalde sociale of nationale groep? Vinden wij trouw enkel bewonderenswaardig, daar waar haar manifestaties aan onze eigen zaak ten goede komen? Bewonderen wij waarlijk den verrader van zijn volk, zijn leger, zijn klasse, den mensch, die zijn genooten voor goud verkoopt, wanneer wij en zoodra wij van zijn diensten gebruik maken? Wie de feiten niet bekijkt door den bril eener vooropgezette meening, weet, dat dit | |
[pagina 126]
| |
niet zoo is. De verrader wordt wel gebruikt, maar tegelijk veracht door hen die hem gebruiken. Trouw dwingt achting en bewondering af, ook bij den verbitterden tegenstander. Hoevele gevallen vinden wij in de geschiedenis van oorlogen of klasseworstelingen niet vermeld, dat de trouw van den overwonnene aan zijn zaak of zijn leiders den overwinnaar tot grootmoedigheid bewoog, door in hem het gevoel van menschelijke solidariteit op te wekken! En ook wanneer dit niet het geval is, wanneer de overwinnaar bloedige wraak neemt, ook dán zal in den haat die hij den overwonnene toedraagt, een element van achting of eerbied gemengd zijn. Deze gevoelens komen o.a. tot uiting in de wijzen waarop wilden en barbaren met het stoffelijk overschot handelen van gevallen vijanden, wier dapperheid zij eeren. De verrader daarentegen wordt door allen veracht, zoowel door hen die hij verried, als door hen die hem gebruiken. Het eigenaardige gevoel van kameraadschap, dat gedurende den wereldoorlog tusschen de soldaten der vijandelijke legers opkwam, was voor een deel gegrondvest in het besef van hun gemeenschappelijk lijden, voor een deel echter in achting voor elkanders dapperheid, standvastigheid en trouw. In den burgeroorlog pleegt de haat der strijdenden grooter en feller te zijn, dan in dien der volkeren: hij voert vaak van weerskanten, in het bijzonder van den kant der oude heerschers wanneer zij voelen dat de macht hun ontzinken gaat, tot beestachtige wraakoefeningen. In het laaien van dien haat schijnt het gevoel van menschelijke solidariteit verbrand te worden tot asch. De trouw der russische arbeiders aan de sowjet-republiek scheen aan de bourgeoisie aller landen de misdadige hardnekkigheid toe van wilde horden; in den spiegel van haar haat werden de figuren der groote leiders der wereldrevolutie afzichtelijk misvormd. En toch klonk door de grove en felle smaadredenen der burgerlijke schrijvers heen somtijds een toon van eerbied en bewondering voor de | |
[pagina 127]
| |
onversaagdheid, de groote volharding, de absolute offervaardigheid der helden en martelaren van het communisme. Verrassend was de wijze waarop een groot deel der burgerlijke pers bij den dood van Lenin niet enkel diens genie eerde, maar ook zijn trouw aan zijn idealen en zijn standvastigheid. De uitingen van burgerlijke zijde, waaruit ontroerde bewondering spreekt voor de moreele zuiverheid en innerlijke hoogheid van een Liebknecht en een Rosa Luxemburg, die uitingen zijn niet meer te tellen. De belangentegenstellingen tusschen naties en klassen hebben in den loop der geschiedenis telkens nieuwe kloven voortgebracht tusschen hun zedelijke waardeschattingen, - kloven, die zich vaak tot afgronden verdiepten. De verbijzondering van de moraal is een onloochenbaar feit, maar het is de vergissing van het sociaal-rationalistisch-utilitarisme haar als een door niets beperkt en begrensd, als een absoluut feit voor te stellen. In werkelijkheid zijn het verlangen naar de eenheid der menschen, sociaal en geestelijk, als naar het hoogste heil, en het besef dier eenheid als een latente mogelijkheid nooit geheel verdwenen. Machteloos was dit verlangen om allen te vereenigen tot eenzelfde handelen, in eenzelfden aktieven wil. Het vermocht de tegenstellingen in de empirische realiteit niet op te heffen. Maar die tegenstellingen van hun kant vermochten evenmin het te dooden, het was even reëel als zij. De intuïtieve zekerheid van een essentieele eenheid, zich doorzettend allen tegenstellingen ten spijt, waardoor ‘hij die geofferd wordt één is met hem die offert, hij die verslagen wordt één met die hem versloeg’, - de eenheid, ook in den tijd, die maakt dat ‘het nieuwe niets anders is, dan het verstootene oude in diens besten waarachtigen vorm,’Ga naar voetnoot1) - zij bleef door de eeuwen heen een element van elke moraal en van iederen godsdienst, omdat zij in de menschelijke ziel als een half bewuste, half onbewuste onderstrooming voortleefde. | |
[pagina 128]
| |
Voor den primitieven mensch was het leven niet, zooals voor den lateren, in een innerlijke en een uiterlijke sfeer uiteengevallen; zijn eenheidsbesef betrok zich op beide sferen gelijkelijk, hij maakte geen scherp onderscheid tusschen materieele werkelijkheid en idee. De dualistische tegenstelling van geest en wereld, zooals wij die in den hoogsten graad vinden in het christendom, is een produkt der kultuur van de in klassen verdeelde maatschappij. Het christendom leerde de eenheid op geestelijk gebied de hoogste deugd en het hoogste heil achten, zonder zich te bekommeren om de vraag, of materieel-sociale scheidsmuren tusschen de menschen het bereiken van die eenheid onmogelijk maakten. Het communisme daarentegen heeft tot nu toe voornamelijk zijn aandacht gevestigd op de stoffelijk-sociale voorwaarden der menschen-eenheid. Het moet daarmee voortgaan, zoolang tot die voorwaarden zijn vervuld. Maar tevens moet het, méér dan het tot nog toe deed, het besef van en het verlangen naar die eenheid (die in alle menschen latent aanwezig zijn) tot een bewust verlangen en daarmee tot een aktieve kracht in het proces der sociale revolutie weten te maken. In het groot gezien leidt de evolutie der menschheid zoowel tot steeds hechter socialen samenhang op steeds breeder ekonomische basis als tot de versterking en verdieping van het kosmische bewustzijn. Echter, die evolutie voltrekt zich niet in eenzelfde tempo in de verschillende sferen des levens. Verre van dien. Integendeel ging snelle vooruitgang in bepaalde levensgebieden tot dusver altijd met stilstand of achteruitgang in andere gepaard. Van het einde der middeneeuwen af tot in onze dagen toe is de evolutie in hoofdzaak tot twee gebieden beperkt gebleven: dat van het ekonomisch-staatkundige leven, en dat der experimenteele wetenschap. Het is de historische taak van het kapitalisme geweest, om door de omwenteling van het produktie-proces de materieele grondslagen te leggen tot materieele samenhoorigheid, in wederzijdsche ekonomische | |
[pagina 129]
| |
afhankelijkheid gegrondvest, van alle volken en rassen. Verder dan het leggen van de grondslagen van deze samenhoorigheid is het kapitalisme niet gekomen: het optrekken van het eigenlijke gebouw, het tot stand brengen van de geestelijke en sociale eenheid, zal het werk eener volgende fase zijn. Parallel met de ekonomische ontwikkeling liep de natuur-wetenschappelijke, die de eenheid van het universum en de betrekkelijkheid aller onderscheidingen en aller begrippen aan een steeds toenemend feitenmateriaal steeds duidelijker demonstreerde. Maar ook voor deze periode der menschelijke evolutie is de wet waarop wij hierboven wezen, geldig: de enorme winsten op het gebied der techniek en der natuurwetenschap behaald, gingen gepaard met verlies en achteruitgang op andere gebieden des levens. De sociale organisatie raakte ten achter bij de ekonomische, het sociale gevoel verzwakte, de hoogste geestelijke uitingen, zooals de monumentale kunsten, het gemeenschapstooneel en de filosofie, verdroogden en verschraalden. En zoo het verstandelijke inzicht in de eenheid-der-natuur sterk toenam, - het intuïtieve gevoel van den samenhang tusschen mensch en universum ging zoo goed als geheel verloren. In dit opzicht moet de mensch der volledig-ontplooide ‘civilisatie’ haast alles opnieuw veroveren, wat de primitieve en ook nog de antieke mensch door aangeboren intuïtie bezat.Ga naar voetnoot1) Niet enkel de vorm, ook de inhoud van het sociale eenheidsbesef is gebonden aan ekonomische en sociale | |
[pagina 130]
| |
voorwaarden. Immers vorm en inhoud hangen onverbrekelijk samen. De vorm echter kan universeel schijnen, terwijl de inhoud in werkelijkheid beperkt is. Dit laatste was bijvoorbeeld het geval in de groote fransche revolutie, toen de bourgeoisie onder het verkondigen van algemeene menschheids-idealen de juridische en politieke veranderingen doorzette, die zij tot haar verdere ontplooiïng behoefde. Omgekeerd gaat in het proletarische klasse-ideaal een universeele inhoud schuil onder een beperkten vorm. Het eenheidsbesef kán beperkt zijn in dezen zin, dat het alle menschen omvattend zich slechts uitstrekt over één enkel levensgebied, één der beide sferen, of zoo men wil, een der beide wijzen-van-denken, wier verbinding en vereeniging het leven vormt. Dit was, zooals wij hierboven reeds opmerkten, het geval met het christendom. Door het eenheidsbesef enkel op de geestelijke, innerlijke wereld te betrekken, en de uiterlijke, stoffelijke werkelijkheid te beschouwen als iets van lager orde, iets wat men verwaarloozen kon, door dit dualisme heeft het christendom een splitsing van het bewustzijn begunstigd, welker verderfelijke werkingen overgebracht werden van geslacht op geslacht en voortduren tot op dezen dag, nu het christelijk dogma reeds lang overwonnen is. De vorm, dien het besef der sociale eenheid in het proletariaat aanneemt, is die der internationale klasse-solidariteit. In de revolutionaire voorhoede uit deze solidariteit zich intensiever en tevens op veel systematischer wijze dan in de breede massa, zij is de reëel-ideëele faktor bij uitnemendheid, die de voorhoede bezielt. In de politieke gedachte van de voornaamste leiders der wereldrevolutie is zij een element van niet minder beteekenis dan in het geestdriftig élan, dat de russische arbeiders en de soldaten van het Roode Leger in staat stelde, heldhaftige daden te volbrengen en weergalooze ontberingen standvastig te verdragen. Gepoogd te hebben waarachtigen samenhang te brengen tusschen de onderdrukten en uitgebuiten van alle | |
[pagina 131]
| |
volken en rassen, recht tegen eeuwenoude vooroordeelen en waanvoorstellingen in, - gepoogd om hun millioenen heen het vaste band te slaan niet enkel van één hoop en één verwachting, maar ook van eenheid van handelen, dit gepoogd en tot op zekere hoogte volbracht te hebben is de grootste verdienste der Derde Internationale, - de verdienste om den wille waarvan alléén reeds zij in de dankbare herinnering van toekomstige geslachten zal voortleven. Hier, in de internationale revolutionaire solidariteit, vloeien redelijke berekening en gevoels-impulsie ineen, doelbewust inzicht en intuïtief élan vereenigen zich tot éénen stroom, die het willen aanzet en voortzweept. Vandaar de geestdrift en de innerlijke zekerheid, die alle akties kenmerken, waarin de internationale solidariteit op den voorgrond staat, de triomfantelijke blijheid, het geluksgevoel dat dergelijke akties in de massa's plegen op te wekken. Men bespeurt, hoe in hen de stroom der psychische energie vrij en onbelemmerd uitstroomt, zonder op innerlijke weerstanden te stuiten. De kracht van het sociale eenheidsbesef, tot uiting komend in den vorm der internationale proletarische solidariteit, is de sterkste kant van de levens- en wereldbeschouwing die de arbeidersklasse tot richtsnoer strekt in den strijd. De zwakke zijde dier wereld- en levensbeschouwing is de bijna volkomen afwezigheid in haar van kosmisch bewustzijn. Het kollektieve bewustzijn van het proletariaat is haast een eeuw lang uitsluitend naar het sociale leven gericht geweest. Het marxisme leerde aan de arbeidersklasse zich rekenschap te geven van maatschappelijke feiten, maatschappelijke verhoudingen, maatschappelijke voorwaarden, het werd voor haar tot het voornaamste werktuig van haar maatschappelijke bewustwording. Het is niet verwonderlijk, dat het proletariaat weinig aandacht over had voor het innerlijke geschieden, voor de feiten der innerlijke wereld: het kwam tot besef van zichzelf en zijn taak door middel zijner interpretatie van de | |
[pagina 132]
| |
geschiedenis, niet door middel van een eigen filosofie en psychologie. Het zal deze pas in den loop zijner verdere ontwikkeling kunnen voortbrengen, - wellicht zelfs pas dan, wanneer het in eenige landen zijn heerschappij reeds gevestigd zal hebben en aan den opbouw der nieuwe samenleving begonnen zal zijn. En evenmin is het verwonderlijk dat, waar het sociale eenheidsbesef door de werkelijkheid zoozeer op den voorgrond werd gedrongen en de verwezenlijking der eenheid van de sociale groep, de klasse, zoozeer tot de voornaamste van alle klassenormen werd, het besef van kosmischen samenhang weinig gelegenheid tot ontwikkeling kreeg. Elke wereldbeschouwing echter, elke moraal, waaraan het kosmische element ontbreekt, mist den diepen klankbodem, die aan al onze gevoelens pas hun volle sonoriteit geeft. In haar is iets schraals en vlaks, op den duur kan zij den mensch niet ten volle bevredigen. Voornamelijk de onbewuste zielskrachten zijn het, die honger lijden; in het onbewuste toch leeft het verlangen naar kosmische eenwording onverzwakt voort. Aan het sociaal-rationalistisch utilitarisme ontbreekt het kosmische eenheidsbesef te eenenmale; zijn horizon omvat niet meer dan de menschheid: met de natuur kent en erkent het alleen een rationalistisch-utilitarisch verband; het universum is voor hem een voorwerp van kennis; de deelen van het universum bestaan om door den mensch te worden gebruikt. Deze geborneerdheid van het gevoel, dit gemis aan kosmisch besef bracht Preobaschenski tot de verbazingwekkende uitspraak, dat enkel aan handelingen die menschen tot nut of schade kunnen zijn, een moreele waardemeter aangelegd kan worden. Het geheele rijk-der-dieren is van zijn sympathie uitgesloten; al die levende schepselen, als wij begaafd met de gave des levens, schijnen voor hem gelijk te staan met een steen of een ander dood voorwerp. Het gevoel van den gemeenschappelijken oorsprong van den mensch en de dieren uit den schoot der Almoeder Natuur, - het gevoel van verwantschap met | |
[pagina 133]
| |
hen, een gevoel in de primitieve menschheid algemeen, en dat nog in het tijdperk der beschaving in enkele persoonlijkheden, boven de gewone maat begiftigd met de gave van het kosmische eenheidsgevoel, krachtig herleefde, - dat gevoel schijnt den rationalistischen communist volkomen te ontbreken. Franciscus van Assisi vond, alle spitsvondigheden van den theologischen hoogmoed die aan de dieren een ziel ontzegde ten spijt, voor dit zachte en innige verwantschapsgevoel woorden en rythmen, die ons nog heden aandoen als de openbaring van een oneindig geluk. In het communisme zal, vertrouwen wij, dit verwantschapsgevoel, als onderdeel van het eenheidsbesef met het universum, herleven, het zal een element in het algemeene bewustzijn worden. Een eerste voorwaarde hiertoe is echter, dat de arbeidersklasse zich het gemis van dit besef bewust worde en dat het verlangen ernaar in haar ontsta. Zij moet leeren beseffen hoe arm en onvolledig de huidige menschheid, ondanks al het groote dat op natuurwetenschappelijk en technisch gebied bereikt werd, door het gebrek aan kosmisch gevoel en kosmisch bewustzijn is. En daartoe weer moet het communisme zijn eenzijdig toegekeerd-zijn naar sociale waarden korrigeeren, het moet zijn overmatig rationalisme temperen en zijn verstandelijken hoogmoed matigen. Dan zullen de irrationeele krachten der persoonlijkheid, die in het eenzijdig gerichte communisme van nu ál te vaak hetzij verdrongen worden in het onderbewuste of zich uitleven op een wijze die de beweging schaadt en verzwakt (bijvoorbeeld in sexueele losbandigheid) zich weer bewust kunnen ontwikkelen en tesamen met de redelijke zielsvermogens een harmonische eenheid vormen. |
|