Broederschap in de levenspraktijk. Kunst en broederschap
(ca. 1933)–H.P. Berlage, Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 28]
| |
deze kringen zijn het gezinsleven, de verhouding tot huisgenooten en familieleden, die, welke samenhangen met den arbeid, en ten slotte die, betrekking hebben op vrienden en kennissen en op de andere menschen, waarmee het leven ons in aanraking brengt. De overgang van deze sfeer naar die van het openbare leven vormt het vereenigingsleven in al zijn vormen, zooals het ontstaat uit de vrijwillige groepeering van gelijkgezinden, dat is van hen, die gelijkheid van godsdienstige of politieke overtuiging, van belangen en behoeften, van maatschappelijke, ethische, aesthetische of wetenschappelijke aspiraties, van smaak en liefhebberij, verbindt. Sommigen van deze groepeeringen, zooals de politieke partijen, vallen reeds geheel en al onder het openbare leven. In al deze verhoudingen, die vrijwel het geheele menschelijke leven omvatten, openbaart zich de karakterhouding van den eenling. Wordt die houding beheerscht door ikzucht, dan komt het tot onophoudelijke wrijvinvingen en konflikten tusschen het individu en zijn omgeving. Die ikzucht kan tot uiting komen op zeer verschillende manieren, als angst voor het maken van fouten, prikkelbaarheid, schuwheid, tendentieusheid, starheid. Zij kan voeren tot een despotische houding van den caesaristischen mensch tegenover zijn geheele omgeving, Zij kan het óók tot een wrokkende en mokkende teruggetrokkenheid, die in overmatige kwetsbaarheid haar oorsprong vindt. De in hooge mate ikzuchtige mensch vergiftigt zijn eigen leven, dat der leden van zijn gezin en in 't algemeen dat van alle menschen, met wie hij geregeld in aanraking komt. Hij lijdt zelf en doet anderen lijden. Somtijds voert dit lijden tot een nerveuze psychische ineenstorting. Somtijds jaagt het den lijdende in den dood. Somtijds echter voert het tot een krisis, waar de krachten van verstand en van gemoed beide bij betrokken zijn. Dan komt de mensch, door berouw en schaamte tot ‘beter inzicht’, tot inzicht in de oorzaken van zijn lijden; de goede wil ont- | |
[pagina 29]
| |
waakt, de karakterhouding keert zich, al is het misschien maar enkele strepen of slagen, naar den kant van wijdienstigheid en gemeenschapsgevoel, - en het leven opent zich weer. Wat echter den wijdienstigen mensch aangaat, geen macht ter wereld kan hem beletten, een kern van licht en warmte te zijn, uitstralend tot allen, waarmee hij in aanraking komt. Tegen de verhelderende en verwarmende werking van die stralende kracht zijn alle tegenwerkende krachten, alle ongunstige omstandigheden, machteloos. Die uitstraling is als de heldere toon, die ook een oud, verroest en verwaarloosd speeltuig voortbrengt, wanneer het door een meesterhand wordt bespeeld. In de fabriek en de mijn, in ziekenhuizen en klinieken, in de school en in het opvoedingsgesticht, op slagvelden en in gevangenissen, in de ellende der ballingschap, tusschen de verschrikkingen der eenzame poolnacht, tot vlak voor het aangezicht van den eenzamen dood, - altijd en overal vermag de wijdienstige mensch in de duisternissen van droefheid en smart, van vertwijfeling en wanhoop, een licht te doen schijnen dat vertroost, een warmte die verteedert. Daar, waar Katherina Breschkowskaja de jonge russische bannelingen om zich heen verzamelde, in de ijswoestenij van noordelijk Siberië, hen verzorgde, vertroostte, oprichtte, daar ontlook een bloem van menschelijk geluk. Men voerde Rosa Luxemburg van de eene gevangenis naar de andere, omdat het gevangenispersoneel haar overal op de handen droeg. Uit de houding, waarin het verstijfde lijk van kapitein Scott jaren na zijn dood werd gevonden, bleek hoe hij met zijn laatste krachten zijn arm om zijn stervenden makker had heengeslagen. En in de laatste woorden, die zijn reeds half verstijfde vingers in zijn dagboek schreven, roemde hij de dappere, trouwe volharding zijner beide metgezellen en richtte tot zijn landgenooten de bede, dat voor hun vrouwen en kinderen toch goed gezorgd zou worden. | |
[pagina 30]
| |
Dit zijn uiterste gevallen. In verreweg het grootste deel der menschelijke verhoudingen van het dagelijksche leven, hebben gemeenschapsgevoel en wijdienstigheid tot taak, oplossingen te vinden voor de ontelbare problemen, waarvoor het leven ons dag aan dag stelt. Hulpvaardigheid, moed, geduld, bezonnenheid, trouw, wijzen den weg tot de oplossing, waarbij natuurlijk altijd ook andere menschen betrokken zijn. Menschen, die er in slagen, steeds opnieuw een oplossing te vinden, daar waar anderen hulpeloos staan, noemt de ook hier zoo bekende duitsche psychiater-opvoeder Künkel ‘produktief’. Hij bedoelt daarmee, dat zij in de reeks van avonturen die het leven vormen, - in de steeds nieuw zich-vormende knoopen, moeilijkheden, problemen van allerlei soort, telkens het juiste middel weten te vinden, waardoor de knoop ontward, het probleem opgelost kan worden - en het leven weer verder stroomen kan. Zij zien altijd weer een mogelijkheid. Zij vinden door de ruigste wildernis nog een pad. Zij zien en vinden ze uit kracht van hun gemeenschapsgevoel. Men verwarre dit gevoel niet met eenvoudige offervaardigheid! Wijdienstig te zijn, beteekent niet, dat men iedereen over zich heen laat loopen en zich in een hoek duwen laat, niet dat men allen anderen zooveel mogelijk hùn problemen, hùn levenslast afneemt, om die op eigen schouders te laden. Neen: het beteekent dat men samen met anderen, de problemen waar men samen voor staat tot oplossing poogt te brengen, dat men anderen helpt, ook hùm egocentrisme te overwinnen en verder te komen in gemeenschapsgevoel. In dezen kenteringstijd, waarin allen in zorgen zijn, allen zich bedreigd voelen door het maatschappelijk noodlot, allen zien hoe de beveiligingen, waarmee zij hun persoonlijk bestaan en dat hunner naasten hadden ombouwd, door 's levensstortvloeden weggeslagen worden, in dezen tijd is het aantal menschen. dat niet slechts uiterlijk, maar ook innerlijk, niet slechts maat- | |
[pagina 31]
| |
schappelijk, maar ook psychisch schipbreuk lijdt, reusachtig groot. Velen echter van die schipbreukelingen kunnen nog gered worden, zoo het gelukt, hun gemeenschapsgevoel en besef van verantwoordelijkheid op te wekken. Elke man en elke vrouw, om 't even in welken levenskring zij staan en welke omstandigheden hen omsluiten, in wien wijdienstigheid de ikzucht overwint, kan worden tot een persoonlijk centrum, dat de vernieuwing der maatschappelijke grondslagen, de nieuwe vormgeving des levens vanuit den wil tot het algemeene heil, dient. Ook het vereenigingsleven in zijn vollen omvang kan die vormgeving ondersteunen. Vele gemeenschappen stellen zich, wel is waar beperkte, maar toch zeer belangrijke en waardevolle doeleinden, zooals de verovering van den ‘vrede door recht’, - de zorg voor de verwaarloosde en de werkelooze jeugd, - de vernieuwing van het onderwijs, van de rechtspleging, van de volksvoeding, van de geneeskunde naar de eischen van eene, universeel en religieus gerichte, wetenschap, - de doorvoering van wat Clara Wichmann ‘het recht der huisdieren’ genoemd heeft en vele andere. De strijd voor het bereiken van al deze doeleinden is een onderdeel van den strijd voor de zuivering en verheffing van het menschelijk-maatschappelijk leven. Echter is het in dien strijd altijd noodig, zich bewust te blijven van de beperktheid der doeleinden in kwestie en bereid te blijven, ze allen te beschouwen als middelen of werktuigen in dienst van algemeenere en meer omvattende doeleinden, - en deze op hun beurt in dienst te blijven stellen, van die algemeenste, oneindige doeleinden, die wij kunnen omschrijven als: levens-opgang. als beweging naar omhoog van alle levens, of als helpen tot de verwerkelijking, voor zoover dit in ònze macht staat, van het Koninkrijk Gods. Wanneer dit vergeten wordt, dan treedt het beperkte doel in de plaats van het algemeene, het bedekt het gezicht op de oneindigheid; het verengt het bewustzijn | |
[pagina 32]
| |
van hen die het najagen, het sluit ze van en voor hun medemenschen af. Dit geldt zelfs voor het nastreven van de twee grootste, konkrete doeleinden van dezen tijd, die zich in de sfeer van het openbare leven voltrekken: de strijd voor de bevrijding der arbeidende massa door de opheffing van het partikulier bezit van produktiemiddelen, en de strijd voor de bevrijding der gekleurde rassen, door de opheffing der koloniale heerschappij. Hoe ontzaggelijk groot en waardevol de doeleinden ook zijn, die deze strijd wil bereiken, zoo waarborgen ook zij niet voor verenging en verstarring van het bewustzijn. Dat in onze dagen het socialisme geworden is tot een aangelegenheid. die het ‘proletarisch klassebelang’ vèr transcendeert, tot de zaak van de over, overgroote meerderheid der menschheid, - zijn verwezenlijking tot een eisch van gerechtigheid jegens haar, - men zou er die meerderheid gemakkelijker van kunnen overtuigen, zoo het socialisme niet vele jaren lang door zijn ijverigste voorvechters zèlf te veel als een klassebelang, een klasse-aangelegenheid ware voorgesteld. Wat het nationalisme aangaat ook het vrijheidsnationalisme van verdrukte volksdeelen, volken en rassen, bevat de kiemen van kollektieve verwaandheid, zelfoverschatting en machtshonger. Daar waar die kiemen tot ontwikkeling komen, bereikt de afsluiting jegens andere gemeenschappen een gevaarlijken graad. Het vurige en sterke, maar beperkte en ongelouterde, gemeenschapsgevoel dreigt altijd te ontaarden in kollektief egoïsme. De dienst van groote, maar toch nog beperkte wij 's, zooals klasse en natie, moet daarop uitloopen, wanneer zij ophouden, gezien te worden tegen den achtergrond van het oneindige Wij, de eeuwigwordende gemeenschap. Om het met de woorden van Künkel te zeggen, - aan wien ik voor vele gedachten en voorstellingen van deze voordracht grooten dank verschuldigd ben, ‘wij moeten leeren de innerlijke eenheid van alle subjekten, de | |
[pagina 33]
| |
gelijkheid der menschen en de solidariteit van al het levende, in ons zelven tot leven te brengen. Wij moeten gaan beseffen, dat iedere eenling ingespannen is in een ontzaggelijke opgave, die de menschheid gezamenlijk tot oplossing moet brengen, namelijk het wij-bewustzijn, het gemeenschapsgevoel tot het heel de samenleving doorstroomend beginsel te maken. Werkelijke innerlijke vrede is slechts in zooverre mogelijk, als het subjekt streeft, zich uit te leveren aan het oneindige, dat aan gene zijde van ruimte en tijd, en van de tegenstelling subjekt-objekt begint.’ |
|