Broederschap in de levenspraktijk. Kunst en broederschap
(ca. 1933)–H.P. Berlage, Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekendIII.In onzen eigen tijd schijnt zich in den ontwikkelingsgang der menschheid een nieuwe wending te voltrekken. De spiraalvorm, waarin die ontwikkeling zich, naar ik geloof, beweegt, voert de menschheid allengs terug van individualisme naar kollektivisme, van hel staan-op-zichzelf naar organisatie; van vrijheid naar gebondenheid, van egocentrisme naar gemeenschapsgevoel. Dit beteekent niet, dat de waarden die gedurende de laatste eeuwen in strijd en pijn verworven werden: de groei van het persoonlijk bewustzijn, dat is de verzelfstandiging van het innerlijk leven als persoonlijk leven, en van al wat daarmee samenhangt, weer verloren behoeven te gaan. Niets gaat ooit geheel verloren; al het vroeger verworvene leeft in het latere voort. De spiraalvorm, waarin het leven der menschheid zich voortbeweegt, brengt mee, dat in het nieuwe tijdvak van gebondenheid, waarheen deze kenteringstijd ons voert, het essentieele van de individueele waarden behouden zal, of althans kàn blijven. Dit behouden blijven van de kern aller eens verworven waarden is het, wat wij onder den opwaartschen gang, de beweging-naar-omhoog, der menschheid verstaan. Waarbij het natuurlijk van ondergeschikte beteekenis is welk deel der menschheid de nieuwe schrede omhoog het eerste zal doen. Of: in welk deel de nieuwe stoot naar omhoog zal geschieden. De synthese van persoonlijkheids-beginsel ėn wij-ge- | |
[pagina 14]
| |
voel neemt in den modernen mensch den vorm aan van het besef der mede-verantwoordelijkheid van den eenling voor het geheel, voor de in ruimte en tijd wordende menschheid. Zet deze synthese zich in een groeiende minderheid door, dan zal een nieuwe menschelijke typus ontstaan, een hoogere dan tot dusver bestaan heeft. Maar òf het nù tot het ontstaan van dezen typus komen zal, dat lijkt mij nog onzeker. Het sociaal-psychische baringsproces vindt in dezen tijd plaats onder ontzaggelijke moeilijkheden. De geboorte eener nieuwe menschheid wordt door verschrikkelijke weerstanden bedreigd, die zoowel uit het maatschappelijk produktieproces, als uit de karakter-houding der eenlingen, opkomen. Het produktieproces is nog altijd kapitalistisch, al heeft de individueele konkurrentie in vele gevallen plaats gemaakt voor de samenwerking van sterke groepen. Er is een beweging gaande van individualisme naar gebondenheid. Maar de methode der produktie blijft - uitbuiting van den arbeid. En de groote prikkel blijft - winst, behaald op kosten zoowel van de arbeiders als van de producenten. Zoowel in zijn ontwikkelde hooger georganiseerde, als in zijn lagere ongeorganiseerde vormen, wakkert het kapitalisme onophoudelijk op verschrikkelijke wijze alle zelfzuchtige neigingen in den mensch aan. Het stompt het medegevoel af, door de belangentegenstellingen, die het tusschen eenlingen en groepen schept en bestendigt, in het middelpunt van het bewustzijn te houden. Het belet de normale funktioneering van gemeenschaps- en saamhoorigheidsgevoelens. Zeker: het kapitalisme versterkt in zeker opzicht een beperkt gemeenschapsgevoel, dat namelijk tusschen de, door gelijke belangen, verbonden leden van sociale groepen; trust, ondernemersvereeniging, vakbond, koöperatie, partij. Het brengt het klasse-gevoel en de klasse-solidariteit voort. Maar in al deze gevallen blijft het ge- | |
[pagina 15]
| |
meenschapsgevoel binnen bepaalde grenzen beperkt. Daarbij gaat het doorgaans gepaard met een sterk element van agressiviteit tegenover de leden van andere groepen. De ‘ikkigheid’, het alles terugbrengen op zichzelf, het willen doorzetten van eigen levensgenot en levensbeveiliging óók ten koste van anderen - kortom het metterdaad absoluut verloochenen van alle ‘gemeenschapsgevoel’, zij vinden een onbeperkten voedingsbodem in het ten volle ontwikkelde kapitalisme, door zijn uiterste verzakeling, zijn anoniem geworden exploitatie der produktiemiddelen. De bindingen van mensch tot mensch, die in de eerste fase van het kapitalisme nog bestonden, toen de bezitter van de arbeidsmiddelen in de industrie, den scheepsbouw, den handel, enz., zelf aan 't hoofd van zijn onderneming stond en met zijn arbeiders persoonlijk verkeerde, - op zijn minst hun namen kende en het tijdstip van hun indiensttreding wist, - die bindingen werden in den loop der kapitalistische ontwikkeling vernietigd. Hoe kan er eenig ‘gemeenschapsgevoel’ bestaan tusschen de aandeelhouders der ‘Koninklijke Petroleum Mij.’ en de arbeiders in de vele landen, waarin de bedrijven van deze ontzaggelijke onderneming gevestigd zijn? Hoe kan de direktie van een fabriek met tien, twintig, vijftig of honderd duizend arbeiders, duizenden kantoorbedienden enz., zich in haar verhouding tot haar personeel laten beheerschen door andere gevoelens, dan die met de ‘belangen der onderneming’, dat is met die der aandeelhouders, samenhangen? De wetenschappelijke bedrijfsleiding van het moderne kapitalistische grootbedrijf en het gemeenschapsgevoel staan diametraal tegenover elkaar. Wel is waar is er bij de direkties van sommige grootbedrijven een neiging aanwezig, om het voor te stellen, als vormt hun onderneming een ‘gemeenschap’, waarbij allen, die daarin hun brood vinden, betrokken zijn. Die voorstelling is echter niet overeenkomstig de | |
[pagina 16]
| |
waarheid. Enkel die bedrijven, waarin de medezeggingschap van het personeel een feit is, waarin de industriëele demokratie, zij het nog niet in vollen omvang, funktioneert, kunnen met eenig recht op den naam van ‘gemeenschap’ aanspraak maken. Zulke bedrijven zijn echter heden nog op de vingers te tellen, zelfs onder de ondernemingen, die hetzij aan arbeiders-organisaties toebehooren, of, als vele verbruikskoöperaties. door arbeiders werden opgericht. Gelukkig echter bestrijkt de kapitalistische voortbrenging niet het geheele terrein der produktie. Onder de andere vormen van produktie, die naast haar opkwamen, is tot heden het gemeentelijk bedrijf van de meeste beteekenis. Met betrekking tot dit bedrijf kan men eerder, zij het dan ook met nóg zoo veel voorbehoud, van een ‘gemeenschap’, van gemeenschappelijk belang en van gemeenschapsgevoel spreken. Dit is natuurlijk des te meer het geval, in hoe hoogere mate in een gemeentelijk bedrijf het socialistisch beginsel tot openbaring komt. Te Weenen b.v. was dit in vrij hooge mate het geval. Het gemeentelijk bedrijf kàn tot een school van - weliswaar nog beperkt en onvolledig, - maar dan toch levend gemeenschapsgevoel en verantwoordelijkheidsbesef worden. Dit is natuurlijk in nog hoogere mate het geval met alle koöperatieve ondernemingen, hetzij van produktie of verbruik, waarin het kapitalistisch beginsel van centralisatie, van een ver doorgevoerde scheiding tusschen de leidende organen aan de top, en de bevelen uitvoerende massa's beneden, plaats gemaakt heeft voor het zooveel mogelijk overdragen-van-verantwoordlijkheid door de leiding, en van kameraadschappelijk overleg tusschen alle bij de produktie betrokken organen. Hierop aan te sturen, is de waarvolle kern van het syndikalisme en van de idee der raden-organisatie.
De tweede groote faktor, die de versterking van wij- | |
[pagina 17]
| |
dienstigheid en gemeenschapsgevoel in onze samenleving tegenhoudt, is de verkeerde opvoeding. De kinderen worden in die samenleving al te vaak de slachtoffers, ten eerste van verouderde opvoedingssystemen (zooals b.v. het willen verbeteren door het aanjagen van vrees en angst, het kleineeren van de persoonlijkheid van het kind, het overprikkelen van de persoonlijke eerzucht enz.); ten tweede van de maatschappelijke omstandigheden die maken, dat een minderheid verwend, een meerderheid verwaarloosd wordt,Ga naar voetnoot1) en ten derde van het egocentrisme der ouders. Hoevele vaders en moeders zijn heden in staat, de opvoeding hunner kinderen op ‘zakelijke’ wijze te leiden, zoodat deze geen slachtoffers worden van de prikkelbaarheid, de nerveusheid, de haastigheid, - die alle in laatste instantie in den regel op ikzucht zijn terug te voeren - der ouderen? En wat voor de meerderheid der vaders en moeders geldt, dat geldt waarschijnlijk ook voor de meerderheid der opvoeders. Inzicht in eigen zwakheden en fouten, en het overwinnen daarvan, althans tot op zekere hoogte, - zij zijn noodig om kinderen te helpen, op te groeien tot moedige, oprechte, door meegevoel bewogene menschelijke wezens, die niet leerden kruipen of bedriegen uit vrees, niet hard en onverschillig werden uit driestheid, niet alles gingen terugbrengen op hun ik. omdat zij dat ik altijd in gevaar voelden, en er niet aan gewend werden, zich voornamelijk in te spannen uit persoonlijke eerzucht, terwille van lof, eer en belooning, maar leerden dit te doen uit liefde voor hun arbeid en uit makkerschap. Een derde faktor, die de overheersching der ik-dienstigheid in het maatschappelijk leven bestendigt, is de vlucht van vele eenlingen in beperkte- of schijngemeenschappen, (schijn-wijs) uit angst voor het groote leven. | |
[pagina 18]
| |
met zijn zware eischen en zijn hardheid, uit angst voor den moeilijken strijd, die men daarin voeren moet tegen vijandige overmachten. De behoefte zijn geweten te sussen over eigen zwakheid, brengt er honderden en duizenden sociaal-aangelegde menschen toe, te vluchten in de ontelbare en steeds toenemende sekten, vereenigingen en verbonden van sociaal humanitair, okkultistisch of pseudo-religieus karakter, of in die voor lichamelijke kultuur en sport, en daar beveiliging te zoeken tegen hun eigen onrust. Zeker zijn er bij die vereenigingen vele, welker doeleinden op zichzelf goed en heilzaam zijn voor den mensch en de menschelijke gemeenschap. Sommigen, zooals die voor vegetarisme, anti-vivisektie en dierenbescherming, staan op den grondslag van een gemeenschapsgevoel, dat boven de beperktheid der menschelijke samenleving uitgaat; anderen, zooals de theosofie en het socisme, op dien eener universeele filosofie. Allen echter brengen zij het gevaar mee, dat hun leden zich inspinnen in een ‘schijn wij’, dat is, zich inkapselen in den dienst van beperkte doeleinden, waarin het ik langs allerlei sluipwegen toch weer zijn eigen beveiliging of bevrediging zoekt door te zetten, hetzij door de streeling zijner ijdelheid, of op welke andere wijze ook. Zoodra de eenling ophoudt, het leven in zijn volle diepte en hoogte te aanvaarden, zoodra hij zich niet in dienst wil of kan stellen van de Oneindige Doeleinden die hem in en door het leven geopenbaard worden, loopt hij gevaar zich vast te bijten in gedeeltelijke en beperkte doeleinden, en deze, ze aanziend voor absolute, tot afgoden te maken. Natuurlijk bestaan tusschen die doeleinden zeer groote rangverschillen; natuurlijk is het niet gelijk te stellen, of men een afgod maakt van ongekookt voedsel en lichaamskultuur, dan wel van de bevrijding der arbeiders, of van die der vrouw, of van die der onderdrukte volken en rassen. In 't najagen van de drie laatstgenoemde doeleinden worden sterke, hooge, waarachtige waarden van | |
[pagina 19]
| |
saamhoorigheid beleefd. Echter, zelfs met het beleven van deze waarden, gaat nog àl te vaak gepaard een zich-afsluiten tegenover andere menschen, bewegingen en doeleinden, dat is een metterdaad ontkennen van alle andere waarden. |
|