groepen der bevolking tot het uiterste verscherpt; dat hebzucht, winsthonger en machtsbegeerte (macht vooral als middel, om rijkdom deelachtig te worden) mateloos opjaagt in den mensch. Dit is de eene vorm waarin de verandering, die in de laatste eeuwen in het sociale milieu, in de samenleving, plaats vindt, door den mensch werd en wordt waargenomen.
De andere, met de eerste nauw verband houdende vorm, is de opkomst van het individualisme. De eenling wikkelt zich ook geestelijk uit de gemeenschap los. Hij krijgt besef van zichzelf als eene op zich zelf staande eenheid.
Hij beleeft niet meer uitsluitend, of voornamelijk, gemeenschapswaarden, maar gaat persoonlijke waarden beleven. Het oude besef van saamhoorigheid verflauwt in de menschen, maar sterft niet. Het leeft in hen voort als het verlangen naar het verloren paradijs, verlangen weer te rusten in den schoot der gemeenschap. Het katholicisme komt, op zijn eigen gebied: dat van het religieuze leven, aan dat verlangen tegemoet, terwijl de protestantsche kerken aan het, in den mensch nieuw-opkomende verlangen, zich innerlijk te konstitueeren als souvereine eenheid, meer bevrediging geven. De mensch leert, individueele waarden beleven. Hij leert daar trotsch op zijn, hij vindt daarin een nieuwe vreugde. Maar ook een nieuwe smart. Voor den eenling, die niet langer rust aan het hart eener gemeenschap, valt de innerlijke eenzaamheid open. Nergens, in geen enkel oogenblik van zijn bestaan, kan hij haar ontvluchten. De mensch maakt van den nood een deugd. Hij leert trotsch te zijn op zijn eenzaamheid en op de pijn, die hij door haar lijdt. In zijn kunst, in zijn filosofie, verheerlijkt hij die pijn. Hij maakt van de eenzaamheid een afgod.
Zóó omvatte de verandering, die in de laatste eeuwen over de menschheid kwam, zoowel het maatschappelijk milieu als de karakterhouding der eenlingen.
Beide faktoren werkten in dezelfde richting. Beide