Verzamelde werken. Deel 1. Verzamelde gedichten. Deel 1. Verzen. De belijdenis van de stilte. Voorbij de wegen(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 212] [p. 212] II Geen uitkomst wil ik dan door uw genade, Verborgene, noch ooit verzaden dorst van dit hart aan de gespilde drank dezer verloornen en hun luiden dank van stemmen en gehevene bokalen - Niets dan een vensternis in deze zalen vraag ik van hen... zetel waar ik alleen en peinzend ben en afgewend, en in den droom gedoken, die - sinds gij tot mij hebt gesproken van achter licht en wind - mijn leven is. Niets dan een vensternis... En van hun walmende flambouwen geen schijnsel, dan maar alleen voor deze snaren bijna stervend licht. Maar laat er zijn over dit aangezicht schaduw; dat geen, die voor een wijl dien kring verliet - wellicht terwijl gij tot mij spreekt - mijn oogen ziet en zich verbaast en het den andren zegt. Is niet uw eenzaamheid mijn eenig recht? Zijn niet uw schaduw die mijn naaktheid dooft, uw glimlach boven dit genegen hoofd, van smetteloozer licht en dieper toon dan flonker van een kroon en purpren overmoed? [pagina 213] [p. 213] En als - een wind van licht - over dit donker bloed uw adem komt, en aanhoudt, en ontwart alle vertwijfelingen, en dit hart ontzet, en in zijn macht herstelt, dat het zijn ongebroken kracht weer uitzendt en weer varen doet tot in mijn handen beî... als ik de snaren grijp zooals gij mij, spaar mij dan niet! laat er niets in mij zijn dat gij ontziet, en dat - bijzij het zingende verzaâm van de verrukkingen die in uw naam uitstroomen - klinken zou als ijdle toon. Gun mij geen schoon dat ook kon zijn van wie u nooit beminde, opdat ik nimmer vinde bijval, die u vervreemden zou. Maar laat mij aan uw armoe trouw en onvoorwaardelijk indachtig zijn. Mij zij het schoonst door dit gebied geen schijn van macht te dragen, maar alles, jaar en dag, voor uwen gunst te wagen - Doch hiertoe is - o, vaak en al te derelijk gemis - des harten wetenschap van noode, dat gij mij uwer eenzame geboden waardig erkent... [pagina 214] [p. 214] O, als dit hart versaagt en wankelt, zendt het dan een teeken - een weerlicht in zijn leed - dat gij niet heen zijt, dat gij mij nog weet schelp van uw zee, zelf nietig wel en broos, maar staag doorzongen van het eeuwig breken voorbij dit leven, in een leegen tijd, uwer geheimen zonder duur of rust tegen die laatste kust... een al bedwelmender eentonigheid wereldvergeten, eindeloos... Vorige Volgende