Verzamelde werken. Deel 1. Verzamelde gedichten. Deel 1. Verzen. De belijdenis van de stilte. Voorbij de wegen(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] Oude verzen [pagina 170] [p. 170] Aan een Schemervrouwe Gehuld in het herdenken van uw zwijgen als in een kleed uit schemering geweven, zal ik nu gaan, en mij naar stiller leven in peinzende aandacht mijner droomen neigen. En geen zal weten en geen zal ontwijden uw beeld in mij, noch zal ik voor het breede geheim der avondzee een andre vrede dan die van uw doordroomde ziel belijden. Want gij hebt om mijn schouderen gehangen de mantel uwer stilte en mij gewezen den steilen weg der eenzamen, en dezen zal ik nu gaan met ingekeerd verlangen. En peinzend uit de schemerdiepten stijgend waar uw bestaan is, zal ik soms een wijle stil staan, en neerzien in het duistre, steile dal van uw leven, en - mij overneigend - hooren hoe diep vanuit uw donkre gronden, waar leven's waatren door de bedding breken van uwe droomen, zingt de zang der beken die eens in verre zee van vrede monden. Gij hebt het wezen van de diepe dalen en waatren der verborgen schemeringen, maar ik ben van den wind, en van het zingen der zwervenden, die over de aarde dwalen en langs de zeeën, en hun woningen zijn nergens, en zij kunnen niets behouden dan mijmring, en zij worden de vertrouwden van beedlaars en verbannen koningen. [pagina 171] [p. 171] Maar vrijheid is hun open weg, en weemoed de vorstenmantel waar zij zich in hullen; en wenschen, die geen daad ooit kon vervullen, stilden tot wijsheid van hun hoogen deemoed. En elk van hen zal eens ten vrede stijgen aan wereld's spel van lach en traan ontkomen; want slechts door takken van de naakte boomen glinstren de sterren van het laatste zwijgen. Ik ben een van hun jongren; waar zij zwegen en bleven, zal hun rust mijn zingen hooren. Ik ben van hen, die in den wind geboren zwervende zingen langs der menschen wegen. Maar altijd komt mijn zingend zwerven weder ter schaduwranden uwer stilte luistren, en als de vuren der begeerten duistren zweven mijn droomen naar uw schemer neder. Uw zwijgen is mijn bron van later zingen, uw droom de wolkenwoning mijner stralen; mij dagen in uw overschaduwingen de lichte verten waar ik eens zal dwalen - gij, die het wezen hebt der diepe dalen en waatren der verborgen schemeringen. Vorige Volgende