Verzamelde werken. Deel 1. Verzamelde gedichten. Deel 1. Verzen. De belijdenis van de stilte. Voorbij de wegen(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] III Maar er is een, wiens eindelooze zangen de golvingen zijn van een eeuwig zwerven, en waar de hoogste stemmen brekend sterven roept door de hemelen nog zijn verlangen. En schoon hij leeft van minnen en verlaten en altijd lachen zal na donkerst weenen, Gij zijt zijn eeuw'ge weemoed, naar U henen dwaalt zijn gelaat langs de andere gelaten. Hij is de Wind, hij is mijn hoogste broeder, en eens - o, eens - laafden we ons eerste dorsten sluimerend aan uw ademende borsten... ons werd die laafnis eeuwig dorsten, moeder - En nu - den langen dag liep ik te dwalen en waar ik dwaalde hoorde ik de aarde fluistren, dat hij daar was geweest, en bleef ik luistren, 'k hoorde hem zingen, ver in diepe dalen. Toen is de dag gedoofd... de schemeringen werden geboren, en een vreemde toover kwam over de aarde zweven... ergens over de duisterende zee hoorde ik hem zingen. En toen het nacht werd en der wondren weemlen vol werd, ben ik de rotsen opgestegen, en saam met de aarde heeft mijn hart gezwegen, vereenigd onder het geheim der heemlen. Alleen diep hoorde ik nog de golven breken, maar zelfs zijn zingen kon ik niet meer hooren... toen werd verlangen als een oud, verloren verhaal... ik wist en ik heb opgekeken, [pagina 146] [p. 146] en zag hem onbeweeglijk aan mijn zijde staan, en hij zag mij aan, en toen onze oogen elkander vulden was 't ons of de hooge nacht uw gelaat werd, en Gij zaagt ons beiden... Wij stonden samen lang en zonder spreken, - want wisten wij niet ál elkanders woorden? - wij stonden op de rotsen, en wij hoorden diep in den nacht de lange golven breken. Vorige Volgende