Na een bezoek aan Totius
VOOR een mensch, die vooral uit oude indrukken winst boekt, is een verblijf in een vreemd land meestal verwarrend, tenminste gedurende dat verblijf. Hij verliest zichzelf, en in de onrust van dat verlies ervaart hij met dankbaarheid die uren als van de meeste waarde, waarin hij iets terugvond van zichzelf zooals hij is, of zooals hij had willen zijn.
Dit zal wel de reden zijn, waarom ik mijn vele belevenissen in dit groote en veelzijdig schoone land tot nu toe als vanzelve terugbreng tot enkele zulke ervaringen: de uren in een kamer boven de zee met twee menschen, die ik een half jaar geleden voor het eerst zag en die ik nu al een leven lang ken; - de dag, toen ik in den trein door de Karoo reed, en keek in een stil land, een helder en geheimzinnig grensgebied des levens, dat ik mij toen de zon eindelijk daalde, plotseling meende te herinneren van voor mijn geboorte; - en een bezoek, begeleid door prof. Dekker, bij Totius, een namiddag, waarvan de bijna heilige eenvoud het mij later begrijpelijk maakte, hoe deze kleine groote man, deze dienende dichter, op een stillen achtergrond als het ware, het volksgeweten van den Afrikaander belichaamt.
De tegelijk voorname en ontroerende vriendelijkheid, waarmee hij mij ontving in zijn afgelegen eenvoudige woning, de rust van zijn sprekende stem, die een toon had van laat gewonnen rijkdom, de bescheiden na-