Volkomenheid en volledigheid
HELD en heilige, die terwille van de volkomenheid van het wezen de volledigheid van het leven prijs geven, kunnen, hoe onmisbaar ook, geen gemeenschap ooit ten voorbeeld zijn. De met geen theorie behepte dichter of kunstenaar weet dit maar al te goed. Hoezeer zijn tijdperk hem ook tot afzondering mag dwingen, zijn besef van wat een gemeenschap is blijft werkelijker dan dat van held of heilige. Binnen dit leven is zoowel voor hem als voor een gemeenschap de volkomenheid onmogelijk en daarom geen doel, ofschoon soms wel een richtsnoer. De werkelijke dichter, in wien de gemeenschap - hoe ver van de stad wellicht ook - zich bewust wordt, streeft, werkelijk zijnde, nooit naar het onmogelijke maar, en vanzelf, naar dat wat van al het mogelijke het moeilijkste is, want dat is het beste omdat het de hoogste spanning vergt, en de hoogste spanning is het beste omdat zij de haak is waarop binnen den tijd een venster naar wind en weer daarbuiten kan worden opengezet.
Die beste mogelijkheid is een toestand, een toedracht des levens, die in zijn onbereikbaar verlengde de volkomenheid in zicht krijgt, en voor dezen toestand is een volledig leven evenzeer geboden als het verboden is voor de volkomenheid van held en heilige, die - van het wezen zijnde - het leven slechts kan worden afgedwongen door het beperkend te verhevigen.
De vereischte volledigheid verwerkelijkt zich in een