Dwaze gesprekken
NIET altijd valt het makkelijk eigen denkbeelden te vrijwaren voor een doellooze schermutseling, en nog onlangs kon ik mij niet onttrekken aan een twistgesprek over den zin der schoonheid met een, die van nature in deze als in alle zaken de hedendaagsheid verheerlijkt en gehoorzaam dient. Hij toonde een onvermoeide voorkeur voor wat helder, werkelijk en levend is, en scheen te meenen, dat hij zich daardoor wezenlijk van mij onderscheidde. Tevergeefs poogde ik hem aannemelijk te maken, dat het door mij gezochte een dieper recht had op dezelfde benamingen, doch dat het - en vooral in de huidige toedracht der wereld - niet zelden het verbranden en in puin leggen eischte van de zaken waar in hem het leven genoegen mee nam.
Bemerkend hoezeer het hem verdroot, dat hij mij met de nu gegooide steenen zijner werkelijkheid niet raken kon, ging ik er - deels uit onwil, mijn denken langer in de termen van het zijne uit te drukken, deels uit iets als een vermoeide edelmoedigheid - toe over te veronderstellen, dat wat hij nastreefde wellicht noodig was als correctief op een zekere bloedarmoede, die in ons tijdperk het zoeken naar wat ik goud acht kenmerkt. Dit echter gaf aan zijn ontstemming een doorslag, die een gemoedelijke wending van ons gesprek niet weinig bemoeilijkte. Ik wilde nu wel eens en voor al in staat zijn, zulke gesprekken te vermijden met wie