Gezonde en ongezonde aestheten
DE echte aestheet: hij, die van een ding houdt omdat hij het schoon vindt (en niet omgekeerd, zooals de echte kunstenaar), houdt meer van de bloem dan van grond en wortel, zon en regen. Hij wordt, is hij wijs of is in hem het leven wijs, verzamelaar, want hij is noch tuinman noch plant, maar plukker.
Het leven is echter in vele aestheten onwijs, en verleidt hen met de een of andere gave ertoe, kunstenaar te willen worden. Zijn zij gezonde aestheten, dan zijn zij, als kunstenaars, verloren, want zij zullen zich, veelal zonder argwaan, laten overhalen voor wat de energie van het hedendaagsche hen aan kansen biedt. Intelligent zijnde, valt het hen meestal niet moeilijk hun liefde voor de schoonheid als bloeisel tot een (min of meer innerlijk) compromis met die kansen over te halen, en zij vinden in het hedendaagsche niet zelden de erkenning, die hun zelfvertrouwen behoeft. Eerst later blijkt, hoezeer zij bespeler waren, en niet instrument.
De ongezonde aestheet, niet opgewassen tegen die energie van het hedendaagsche, kan als kunstenaar nog een kans hebben, want het leven, vermomd als het sterven, kan hem, is hij eerlijk, door verdorring terugbrengen tot den wortel dien hij heeft, mensch zijnde. En is er dan van de gave, die dat leven hem schonk, nog iets over, dan zullen grond en zon en regen zich nog wel ontfermen.