De kunstenaar en de slaap
HOE scherp en bezig van brein een kunstenaar ook is, toch houden de zachte schommeling, die het ontwaken van het bewustzijn voorafgaat, en de stilte, die invalt na het einde van het bewustzijn, hem voortdurend min of meer, en veelal onbewust, bevangen, en wieg en grafzuilen hem altijd werkelijker zijn dan toonbank, fabriek of raadzaal, en zelfs dan leerzaal. Zijn waken is helderziender naarmate het verder in den omtrek doordringt van den slaap, en het is wellicht juist door den aard van die verheldering, dat hij er van nature op is gericht om van het leven te zíjn en niet om van de wereld te hébben, en dat de vervulling van zijn wezen en niet de vorming van een karakter zijn doen en laten bepaalt.
In een wereld die niet zichzelf belijdt, maar waar, vlakbij markt en raadzaal, het altaar aan wieg en graf blijft herinneren, behoeft het van-het-leven-zijn een van-de-wereld-hebben voor hem niet uit te sluiten, want hij kan er bij gelegenheid op winst of aanzien uit zijn en toch de gewijde blijven van den slaap. Maar in een late wereld als deze, die zichzelf belijdt, wordt zielskracht automatisch omgezet in de energie, die den slaap nog maar erkent als goed voor de gezondheid, en hij doet beter, winst, hoe eerlijk ook, en aanzien, hoe achtenswaardig ook, niet uit te lokken, want er valt, raken zij eenmaal uitgepraat, een verkeerde stilte in, die van geen slaap het suizen meer doorlaat.