De stem uit den spiegel
TOEN de onweerstaanbare Argentina voor het eerst in Amsterdam gedanst had, de geheel gevulde zaal van den Stadsschouwburg opzweepend tot een enthousiasme zoo hevig als ik het in Holland nooit nog zag, geloof ik dat de meesten bij het verlaten van het gebouw zich nauwlijks meer herinnerden, dat zij het eerste gedeelte van dien avond den Javaanschen prins Jodjana zagen dansen. Ook in mijzelf bleef die herinnering aanvankelijk vaag, zooals de bevreemdende nadruk van den blik van een voorbijganger eerst bijna vergeten zou kunnen worden om de warme vreugde van een ontmoeting, die kort daarna plaatsgreep. En toch blijkt het op den langen duur, dat hij mij een indruk naliet van stelliger beteekenis dan wat ook, dat ik dien avond bijwoonde.
Het was in zijn dans van den ijdelen Koning. Tegelijk pralend en als betooverd bewoog hij zich, langzaam en onhoorbaar, voor mijn oogen, die naar hem zagen als naar een herinnering, meer en meer zelfs als naar de doodstille weerkaatsing van een zeer schoon en zeer verwijderd voorval. Dan, dralend tot een bijna stilstaan, hief hij het kleine strakke hoofd en, terwijl zijn oogen staarden naar den hoek waar het gordijn hing, klonk plotseling, ontzet, uit zijn gekrulde lippen een stem, klaar en raadselachtig, sprekend in een voortaal van zijn volk enkele woorden, overgeleverd van goden op koningen. Toen ik, nog huiverkoud na dezen over-