met een of ander accoord, dat het brein het hart aan kan bieden. Want dit heimwee naar wat in den tijd was, veroudert met den tijd. Het was een terugblik naar een gemeenschap, een wereld, en wat van een wereld is, laat zich in de wereld troosten, door de kans veelal, aan de wereld iets te hervormen, en richt men zich - wil men hoopvol bezig blijven - niet beter tot de menschheid dan tot den mensch?
Het dieper verdorsten, echter, wil van geen hier geboden teugen weten, die maar afleiden van een geheimzinnig voorgevoel, waarin dat voorhistorisch heimwee - onverwacht en door maar luttele aanleiding - bijwijlen over kan slaan. Voor de weinige dragers ervan, die de schoonheid liefhebben en haar herkomst weten, bleven die vloed en ebbe, dat tumult en die stilte, de levende werkelijkheid, waar zij - hoe een van den geest vervreemd brein ook praat - zich niet van laten vervreemden, al drijft het hen tot een leven waarvan de afzondering schijnbaar in tegenspraak is met de gemeenschappen dier eilanden van weleer. Schijnbaar, want wie in de zee die andere zee nog hooren kan, kent het heimwee dat onheuglijk is, en weet dat een enkel hart, als ware het een eiland, dieper verwant kan blijken aan die voormalige gemeenschappen dan een hervorming, die - hoezeer ook bewogen door het tweede heimwee - ondernomen wordt in gewesten, waar die getijden niet meer hoorbaar zijn.
Het is maar beter, hervormingen over te laten aan wie door het eene noch door het andere heimwee ooit werden gekweld, want zij drijven hun wil toch door,