Het kruis en de rozen
DE droom van een in deze natuur voortaan onmogelijke vereenzelviging van de zinnen der ziel met die des bloeds liet nooit af hen, die het mystisch heimwee kenden, zoo vleeschverteerend te bevangen, dat zelfs het verstand, verdiept het zich onbaatzuchtig, wel tot het bestaan moet besluiten van een geheimzinnige herinnering, die enkelen hier rust noch duur laat.
Ook van die enkelen zal het wezen eens wel door goden, neerwaarts onderweg naar de dieren van ons landschap, verwarrend zijn bevlogen, doch het daarmee ook in hen ontstoken verlangen van de beide zinnen der ziel keerde zich, door het welhaast even snel ontwaken dier herinnering, in tot dit heimwee en den droom van de verzoening met die andere zinnen. Wellicht dat van deze anderen de minst vleeschelijke zich hier dan nog een oogwenk op de wijze der ziel volkomen kan verwezenlijken, en kwam het daarom wel voor, dat een, in het vertrek waar hij dit beleefde, eensklaps een geur bemerkte als van rozen? Mogelijk was die tweespalt der zinnen zulk een al vroeg tot een kruis geworden, want - allen schijn ten spijt - leeft het verlangen heviger dan begeerte, en heimwee heviger dan verlangen. En zou dat tweeledig hout, aan onze natuur ontstorven, wellicht, na de oude droomen, tot de rozen kunnen ontbloeien van een andere natuur?