Het verdrag der zinnen
ZIJ, onder de kunstenaars althans, die het zoogenaamde volle leven belijden, en meer door smaak dan door smart een gebed het schoonst vinden in een bordeel, doen beter het gematigde leven te prediken, want alleen daarin is het verdrag van kracht tusschen eenerzijds oog en oor, de twee zinnen die van de ziel kunnen zijn, en anderzijds tast, smaak, en reuk, de zinnen die zijn van het bloed.
Hem echter, die - het al of niet belijdend - werd voorbeschikt, die spanning des levens te ondergaan waardoor op deze ster de mensch ontstond, wordt vroeg of laat de tegenspraak ingescherpt, die tusschen dit een- en anderzijds zich in het menschelijk wezen voltrekt. Want die spanning verhevigt zich door de zinnen des bloeds neerwaarts, door die der ziel opwaarts, en in den terugblik naar die uren en oorden van een nog bloesemend samenzijn der zinnen, waaraan vooral de jeugd rijk was, blijkt later aan hem door wien die spanning zich ging vervullen, dat het Paradijs sinds de verbanning geen doel meer is. Doch het kan beter zijn, waar het menschelijk wezen tot deze aarde blijft aangewezen, bij den grond te blijven en, zwijgend van opwaarts en neerwaarts, de verwijdering, door het verhevigen des levens na de jeugd ontstaan, te zien als een verwijdering in de verte tusschen twee einders. En als het menschelijk wezen op een door geen brein te benaderen wijze wellicht den vorm heeft van