Verzamelde werken. Deel 4. Verzameld proza. Deel 2. Over den dichter Leopold. In memoriam Herman Gorter. Shelley - een afscheid. Uit zelfbehoud. Eigen achtergronden. Van erts tot arend en andere essays
(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend
[pagina 128]
| |
Heil, geluk en machtGa naar voetnoot*ONLANGS maakte ik in een week tijds twee bijeenkomsten mee van de Nationaal-Socialistische Beweging, en het is al vijf-en-twintig jaren geleden, dat ik wel eens een vergadering van de S.D.A.P. bezocht, die toen de jeugd nog niet van zich vervreemd had. De overtuiging, nu eenmaal geen collectivist te kunnen worden, had ik, weer in de straat gekomen, toen evenals thans, ofschoon ik er mij wellicht nog niet zoo helder rekenschap van durfde geven, omdat het onderscheid tusschen een gemeenschapsgevoel, waar hart en geest naar verlangden, en deze collectivistische opwinding mij nog niet als een tegenspraak bewust was geworden. Een onderscheid nam ik wel reeds waar, want hoe zou ik anders, langzaam in het gedrang weer naar buiten komend, dat heimwee hebben gevoeld naar uren op de rivier buiten Oxford met een boek van William Morris? Maar ik wilde mij nog verplicht voelen, het heimwee naar zijn gemeenschap van mild en stoer geluk te wantrouwen als een dichterlijk heimwee, dat het gedrilde streven naar het wijder doel, waar zooveel brochures van repten, alleen maar kon verzwakken. Want had Morris niet, popelend voor dag en dauw opgestaan, in de werkplaats een lamp opgestoken om vast te kunnen beginnen, en moest die lamp niet uk worden gedaan nu, onder een laag en norsch zwerk, | |
[pagina 129]
| |
de dag was aangebroken van het Marxisme? Wel deed het besef, dat de dichterlijke intuïtie in levend verband staat met een diepe en heldere intelligentie mij al gauw mijn wantrouwen keeren juist naar die toen overal beginnende bedrijvigheid van wat wil en brein op touw gingen zetten, maar die lamp was uitgedaan en weggezet, en kon men zich niet overtuigd voegen naar de korte bevelen, die nu overal klonken, dan moest men zijn eigen weg maar zoeken. Wie dat deed, niet met onverschillig schouderophalen, maar met den dood in het hart om een heldere gemeenschap, waarvan hij soms als van achter een ochtendnevel het zingend arbeiden al had meenen te hooren, zag al spoedig, hoe een licht verlangen naar gezamentlijk geluk, waardoor het socialisme van Morris klinkt als een gesprek van verheugden aan een groenen oever buiten de stad, overal tot zwijgen gebracht en verdrongen werd door de aanvankelijk vurige, later behoedzaam betoomde begeerte naar macht, die - alle edeler voornemens en voorgevoelens ten spijt - het kenmerk werd van het Marxistisch socialisme. Shelley's zielsverlangen naar een heil voor allen, hemelenwijd, maar vaag en zonder harts bloedklop; de heldere spreekstem van Morris, opwekkend tot een geluk van hart tot hart, van hand tot werkende hand, oog in oog, en met de voeten op den saambewerkten grond of op den vloer der ruime werkplaats, maar als door een te onbekommerde gezondheid eer verheugd dan bezield; het machtig dreunen en stampen, het hooge gieren en de dreigende lach van Magnitogorsk... wat is het dan het waarneembaar worden van die radicale | |
[pagina 130]
| |
omzetting van zielskracht in energie, die van het thans heerschende gedeelte van het menschdom, naarmate die omzetting zich steeds stelliger vereenzelvigt met het probleem der techniek, voor later tijden het kenmerk dreigt te worden. In Fascisme en Nationaal-Socialisme schijnt het Europeesche westen zich - en niet in het vage, maar op den beganen grond - schrap te gaan zetten tegen dit proces, ook echter - edeler voornemens en liefde voor historische traditie ten spijt - in naam der wereldlijke macht. Zoo is het, waar ook deze bewegingen staan in het teeken van een strijd van macht tegen macht, wel zeker, dat een dichterschap, evenwaardig aan dat van een Henriette Roland Holst of een Herman Gorter, zich nimmer aan hun lot zal kunnen wijden. Want dezen overschreden de grens naar het onderwolksch gebied van den wereldlijken strijd met in hun oogopslag nog het heil der ziel en het geluk des harten, maar sinds dat gebied die bergpassen van zijn grens sloot, zal de dichter, die evenals zij door inkeer een geroepene wordt, zich voortaan - en is het niet de deugd van dezen nood? - door het tumult der menschheid niet doof laat maken voor de stem van den mensch. |
|