geluk door macht, goud door getal bepaald wordt, de onbewuste défaitisten van een heiligen oorlog, en in hun hart haten zij elke uitstorting der autonome zielskracht, die, waar zij niet optelt en aftrekt maar vermenigvuldigt en deelt, voor hen onberekenbaar is en hun werk in de war stuurt.
De kunst, die zij inderdaad pas vereeren als zij in hun zalen van bibliotheek en museum tot kroniek is geworden, zouden zij ook haten, konden zij dien heiligen oorlog, die zich in haar nog voltrekt, waarnemen. Maar een dof instinct van zelfbehoud, eigen aan de dichte levenslaag die de hunne is, maakte hen blind en doof voor wat hen anders verslinden of bedwelmen zou in dat, waar zij nu de rustoorden van hun energiek bestaan zonder gevaar mee kunnen tooien.
In een tijdperk als het tegenwoordige, waarin zij met hun leeren en hun leuzen nagenoeg de geheele wereld onder hun beheer kunnen houden, en waarin smart en geluk, steeds nauwkeuriger herleid tot achteruitgang en vooruitgang, verlies en winst, negatief en positief, steeds meer worden afgesneden van bloed en ziel, van vuur en droom, kan in een mensch, die als kunstenaar slechts van de scheppende verbeelding leeft, de zielskracht door vertwijfeling overslaan tot dien onmogelijken droom van den ondergang der wereld, die hem in zichzelf terugdrijft, en hem tot een verlaten alchimist maakt, een ingekeerd bezetene, die hunkert naar één strophe, één melodie, van zulk een saamgetrokken hevigheid, dat al dat andere er door verzengd zou worden omderwille van een weinig, maar tot geen getal meer herleidbaar, goud.