Verzamelde werken. Deel 2. Verzamelde gedichten. Deel 2. De wilde kim. Een winter aan zee. Onderweg. Tegen de wereld. In ballingschap(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 166] [p. 166] De wereld en een nomade Streng zet de winter in; het vroeg uur schittert wild in de witbevroren ruiten. - Hart, dat even wild, maar donker en verbitterd oud wordt, erken het maar: naar wat ter wereld hunkert gij nog, in woede en angst verward en door der lusten najaar overdwereld? Ga bij dit licht en bij dit ijs te rade, erkennend: alles geef ik voor mijn part voor nog één nacht, hier of waar ook, met mijn nomade. Maar, als het kan, hier, in dit huis, dit oude nest van heimwee, waar ik bij dat aambeeld, mijn tafel, al wat me opwond of berouwde - droomen en driften - tot kuras omsmeedde tegen de wereld, om weer zonder eelt van ergernis, naar oog en lijf en leden van haar te kunnen zijn, in nooitverzade omarmingen verloren - onverheeld van haar, van de onbekommerde, van mijn nomade. Zij lachte, en of zij kwam of ging, zij lachte - Maar zij komt nu niet meer; de wereld sluit met al wat ik vermeed, haatte of minachtte mijn erf in en mijn oude vorsten buiten, en ik loop heen en weer, en in en uit, een vijand van mijzelf, en in de ruiten schittert in wilde en gouden ongenade wat me eens verheerlijkte naar ziel en huid, toen ik hier nog liep uit te zien naar mijn nomade. [pagina 167] [p. 167] Haat mergelt, als geen liefde zich kan wreken, het hart uit en vergiftigt en verschraalt het hartebloed, en wat, in deze omstreken, rest mij dan haat en waar valt wraak te nemen? 't Leven werd, door de wereld achterhaald, vernederd, en verkiest in een laf teemen iedere schande boven iedere schade. Waar al wat ik verafschuw zegepraalt, wat kan ik doen dan hunkeren naar mijn nomade? Of, zonder haar, mij met mijn taal afwagen waar, onderwerelds, demon zich aan dier verhevigt, en van dat oud oord gewagen, al geeft geen liefde hoop op een weervinden van den terugweg. - Werd haar wulpsche zwier, dat zwerfsche vuur, waaraan ik mij verblindde, voortdurend niet vanuit dat oord geladen? Mij rest alleen de tocht nog, nu en hier, naar die voorwereld van mijn trouwlooze nomade. Zij weet het niet en hoeft het niet te weten om hier te blijven die zij is; zij kan de wereld in de wereld zelf vergeten, zacht en wild als een dier. Maar mij verwijzen zonder meedoogen de begeerten van mijn demon tot die eenzaamste aller reizen. Mij kome niets ter wereld meer te stade dan wat er nog in mij brandt van een man, die van zijn kans op heil afzag om een nomade. 1941. Vorige Volgende