Verzamelde werken. Deel 2. Verzamelde gedichten. Deel 2. De wilde kim. Een winter aan zee. Onderweg. Tegen de wereld. In ballingschap(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 152] [p. 152] Lilith Naar welk ravijn van onder sluimer diep verhulde ruischende duisternis en welker dieren lust sleepten mij haar bedwelmende oogen, de gekrulde glimlach van hare lippen, de geveinsde rust, waarmee het lichaam waar zij mij in lag te wachten haar hevige waak bedwong? Waarheen zong mij de stem die uit haar oogen zong? naar welke nachten? De stad der menschen druischte en drong buiten de ramen, maar in haar lenig lichaam wachtte zij en lag. En wist zij van het oud geheim, dat ons tesamen en aan den ingang van een vreemder leven bracht? Of wisten het die duistre god, die in haar aadren fluistrend haar bloed doorgloeit, en ik alleen, die wanklend en door hem geboeid haar moest benaadren? om, toch bezeten, dan, ontboeid, door haar te worden omstrengeld, en in hevig zwichten overweer aan zoomen waar de blaadren al voor eeuwen dorden ons ontoereikend hart te laten, en terneer te zweven in een samenzwijmlen naar die bedding waar Lethe haar diep rijk doorstroomt - O, eindelijk te loor, buiten bereik van elke redding - Wat konden wij, vervlochten in elkanders armen, verrukt in pijn en een al vlijmender genot van overweer vernielen, streelen en erbarmen, nog zien, aleer wij weerloos lagen waar de god onthemeld zijn hoovaardige overhand in ons nam rijzend, en waar, ontzield, de mensch als een verijdeld tusschenwezen viel, steunend, en omkwam. [pagina 153] [p. 153] En dan, ontwaakt uit zwaarder slaap dan die van dieren, wetend hoe, eenzaam in den geest, ik nu dien tocht hernemen moest, zag ik door der gordijnen kieren de avond, en hoorde zonder luistren enkel nog, - nu in haar oogen, die tot dof ontwaken kwamen, geen verre stem meer zong - de stad, die aanging als een zee en druischte en drong buiten de ramen. Vorige Volgende