te blijven, want zoolang de barsche voormannen der ontelbare ondergeschikten het voor het zeggen hebben, zal de bedreiging niet meer van de lucht zijn. Den kunstenaar, die een eigen wereld moet vormen en niet de wereld van zijn tijd moet willen hervormen, is inkeer thans meer geraden dan protest, en inkeer zal hem weldra moeilijk genoeg vallen.
Dit alles, hoe beklemmend en verstorend dan ook, heeft toch iets - en dat van groote beteekenis kan blijken - voor op de milde veiligheid, waarin de geest zich voor 1914 met de wereld bemoeizuchtig kon bezighouden: er is weer spanning; er zijn weer overal, ook al wordt van protest afgezien, de weerstanden die steeds ontstaan als het te keer gaan van uur en feit in vijandige tegenspraak komt met het verlangen naar duur en waarheid. De gemeenschappen, waarin eertijds ziel en geest zich scheppend konden doen gelden, waren noch ooit zonder weerstanden, noch ooit geheel zonder een vanzelf opzijgaan voor den geest als het uur vol was; zij hadden, in de een of de andere verhouding, allen spanning en speling. De wereld voor 1914 liet dat verlangen naar duur en waarheid maar begaan, want veel kwaad kon het niet. Zij had geen of te weinig spanning en de speling was tot spoeling overgeloopen. De wereld zooals zij nu aan het worden is, dreigt geen speling meer te zullen laten, maar de spanning, de weerstanden, die zij te overwinnen stelt, kunnen op den duur in dat verlangen een kracht wekken, een verticale vibratie, die