behielden zekere overeenkomsten tusschen het zintuigelijk waarneembare en het onzintuigelijk ervaarbare nog meer dan een maar aesthetische waarde, en het zal hem niet moeilijk vallen, het bewustzijn van den geheelen mensch als een bol te beschouwen, die omgeven en beinvloed wordt als door afwisselend licht en duister en veranderende atmospherische gesteldheden, en ten opzichte waarvan, in zijn geheel genomen, de begrippen onder en boven even weinig zin meer hebben als ten opzichte van de planeet, die wij bewonen.
Zoolang het denken onder de dictatuur blijft van het wetenschappelijk denken zal het, al was het maar uit zelfbehoud op dit niveau, een geest die het bewustzijn van de menschelijke intelligentie tegelijk beinvloedt en onpeilbaar te buiten gaat, niet erkennen, in weerwil van bestaande menschelijke werken waarin die geest rechtstreeks van zichzelven blijk geeft. Wie muziek kan ondergaan, zal, na in Chopin een hevig bewogen ziel te hebben ervaren, als hij de Toccata en Fuga in D. mineur zich hoort voltooien, wel tot het besef zijn gekomen, dat hier nog een andere macht ingreep, en dat Bach een groote geest was, of - zoo men wil - op grootsche wijze deel had aan den geest.
Als men zich het menschelijk bewustzijn ruimtelijk voorstelt - en het wetenschappelijk denken doet niet anders als het van ‘onderbewust’ spreekt - geeft men de werkelijkheid vollediger weer door zich die bol te denken, die door de ziel omgeven wordt als door een