In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953
(1953)–L.J. Rogier, N. de Rooy– Auteursrecht onbekend
[pagina 721]
| |
VI. Oorlog en vrede | |
[pagina 723]
| |
1 OorlogIn de morgen van de 10de Mei begonnen voor het Nederlandse volk de vijf jaren, die wellicht de somberste en gevaarlijkste zijn geweest van zijn ganse historie. Het volk werd opgeroepen om het bewijs te leveren, dat het waard was voort te bestaan. Het was een beproeving, die een door werkloosheid ontredderd en door verdeeldheid verlamd volk deed opveren; zij riep onvermoede krachten op, herstelde een verstoven eenheid en bracht verborgen heldendom aan het licht. Een door vrijheid verwend volk proefde de bitterheid van slavernij en deportatie; een door rijkdom schriel geworden volk, dat de millioenen niet kon vinden om zijn eigen nood te lenigen en van milliarden beroofd werd, liep in lompen en ontkwam nauwelijks de hongerdood, maar het vond zijn ziel terug en leerde weer de vreugde om de kleine goedheden van het leven. In die jaren viel alles weg wat bijkomstig was en bleef het echte en werkelijke, waarop Nederland zijn historie had gebouwd en dat het bijna als waardeloos had prijsgegeven. In deze darkness at noon waren de Kerken als Sterren, die helderder lichtten, naarmate het duisterder werd. Vijf jaren hebben de Kerken de taak van het leger vervuld: zij stonden vóór het volk tegenover het nationaal-socialisme in de volle ontplooiing van zijn brute kracht en in de verterende schittering van zijn weergaloze successen, maar ook toen zijn Götterdämmerung alles trachtte mee te sleuren in de ondergang. De Kerken stonden met hun christelijke levensbeschouwing onbeschermd tegen een vijand, die gewapend was met een bijkans onbeperkte politieke en militaire macht. Ook de katholieke Kerk toonde zich volop een Nederlandse Kerk en hielp de natie dragen in de tijd der beproeving. Vanouds stond zij in de vaderlandse bodem gegroeid en zij had het vaderland mede gevormd met het beste wat zij te geven had en de grote, nationale beproeving vond haar bereid om als deel van het volk te strijden tegen de nationale vijand. Haar verzet had een dubbele grond: het werd geïnspireerd door de gedachten aan wat zij aan zichzelf en aan het volk verschuldigd was. Zij was katholiek en tegelijk volledig nationaal. Zij toonde zich de Nederlandse katholieke Kerk en dit Nederlandse bleek meer dan een geografische aanduiding, het was een kwaliteit van haar innerlijk wezen. Hier ligt de spanning van een paradox, die een katholiek wellicht nauwelijks voelt, maar die voor anderen een reden van bezorgdheid en wantrouwen | |
[pagina 724]
| |
kan zijn geweest. Hebben niet verschillenden verwacht, dat de katholieke Kerk, trouw aan haar diplomatieke schema's, die een zekere onverschilligheid inhouden tegenover staatkundige vormen, zou zoeken naar een compromis met de macht, die feitelijk de heerschappij in handen nam, om haar wereldpositie veilig te stellen? Velen hebben in het concordaat van het Vaticaan met het nationaal-socialistische Duitsland de voortekenen menen te zien van een komend ‘verraad der clercken.’ Althans in Nederland leefde toch wel enigermate de vrees, dat de katholieken, uit een bepaald historisch ressentement, zich zouden kunnen wreken op een nationale uitsluiting, die hen zo lang tot een niet-volk verklaard had. Dit potentiële verraad aan de natie had vroeger immer meegeklonken als men de term ‘ultramontaan’ voor de katholieken gebruikte, en meerdere malen was de stelling van de nationale onbetrouwbaarheid der katholieken openlijk uitgesproken. Zulke sentimenten sterven niet gemakkelijk af en tijdens de nationale crisis leefde bij velen nog de vrees, dat het potentiële verraad actueel zou worden. Zoals ds J. Eykman in een der eerste illegale brochures Wij bouwen verder, maar op welke grondslag? nog meende, afstand te moeten nemen van de op concessies beluste ‘Petrus-kerk,’ die de nationale strijd wel niet zou meestrijden. Binnen de eeuw van het herstel van de Hiërarchie kon het Nederlandse Episcopaat een antwoord geven op de vrees, die in 1853 de April-beweging had geïnspireerd, en aantonen, dat de katholieke Kerk in Nederland geen vreemd insluipsel was, maar mede een wezensbestanddeel van het veelvormige nationale leven, een der wortels, waaruit het volksleven gevoed was. Men kon gemakkelijk de oude motieven uit de volkshistorie wederom voorstellen: hoe de houding der katholieken geweest was in andere catastrophale tijden, bij de opstand tegen Spanje en tijdens de bezetting van het land door de Franse legers van Lodewijk XIV en van de grote revolutie. Bij die historische gebeurtenissen was er iets, dat in 1940 geheel ontbrak. Men kan nu eenmaal niet ongestraft een volksgroep uitsluiten van deelneming aan het nationale leven en tegelijkertijd rekenen op zijn onvoorwaardelijke trouw aan een heersende en uitbuitende oligarchie. De dubbele emancipatie van de katholieken en van de arbeidersstand, die zich in de laatste eeuw voltrokken heeft, is van beslissende invloed gebleken op het voortbestaan van ons volksleven. Deze dubbele ontwikkeling heeft zich voltrokken als een strijd, maar wat soms het voeden van verdeeldheid heeft geschenen, is gebleken een groei naar een innerlijke eenheid te zijn geweest, krachtig genoeg om de spanningen der verscheidenheid te dragen. Deze eenheid was veelal verborgen geweest, zodat ze soms afwezig scheen, maar in de nood van het volk, toen alleen het wezenlijke en beslissende zich nog liet gelden, bleek ze uit het spontane, in vrijheid gezochte en gevonden contact van de leiders. Als bij de ontwikkeling van het oorlogsgeweld het verval van de burgerlijke orde en de groeiende chaos steeds verder voortschrijden, als het gewone bestuursapparaat steeds minder functionneert en ten slotte uitvalt, als alle orde dreigt weg te spoelen, staan de Kerken nog ongerept. Waar de staat bezweek onder het geweld der slagen, concentreerde zich de staatsfunctie in het leven der Kerken, de enige, die nog konden voortstrijden om handhaving van recht, vrijheid, leven en bezit. Waar de rechtscolleges moesten zwijgen, bleven de Kerken spreken, waar mensen uit hun bestaan werden weggestoten, stonden de Kerken gereed met hulp; zonder aanzien des persoons hebben de | |
[pagina 725]
| |
Kerken gestreden voor het leven van tot de gaskamers veroordeelden, voor de vrijheid van tot deportatie bestemden, voor de verzachting van het lot der gevangenen; zij hebben de harten opengehouden - en open gemaakt waar het nodig was - voor de eisen van naastenliefde en barmhartigheid; aan het einde waren zij de enige die kinderen,
Verwoeste kerk van de H. Antonius van Padua, Rotterdam, Mei 1940
Naar een fotografie Gemeente-Archief, Rotterdam grijsaards en verhongerden in het leven hielden met de schamele voorraden, die in het uitgeplunderde land nog konden gevonden worden. Wie het verhaal samenstelt van de lotgevallen van het Nederlandse volk in oorlogstijd, stoot overal op de werkzaamheid der Kerken. Zij hebben midden in de beproeving gestaan en geen moment het volk in zijn nood verlaten; zij hebben de geesten gericht, de harten gesterkt en getroost | |
[pagina 726]
| |
en ook de lichamen gevoed en verpleegd. Zoals eens bij het verval van het Romeinse Rijk de Kerk de functies van de staat had moeten overnemen, zo is het ook toen geweest. De Kerken konden weten, en wisten het ook terdege, wat hun te wachten stond. Het nationaal-socialistische Duitsland kwam niet alleen met een militaire macht en een politieke ideologie, maar met een levensbeschouwing, die gelden kon als een religie. Het zou niet alleen iedere vijandige militaire en politieke macht bestrijden, maar ook iedere levensbeschouwing, die van de zijne afweek. Men had in Nederland geen enkele illusie behoeven te koesteren over de doeleinden, die Duitsland zou nastreven. Zeven jaar had men de Partei aan het werk gezien en van nabij had men het af- en aangolven van de kerkstrijd in Duitsland kunnen volgen. Wat de Duitse Bisschoppen en het Vaticaan in 1933 niet wisten, en niet konden weten, was in 1940 geen geheim meer. Toen in 1940 ter geruststelling van de Nederlandse gemoederen de oude slogans van ‘ein positives Christentum’ en ‘der politische Katholizismus’ weer opgehaald werden, wist men nauwkeurig wat hiermede bedoeld werd. Voorzover positief christendom een betekenis had, werd bedoeld, dat het nationaal-socialisme zich hoegenaamd niet interesseerde voor christelijke dogma's en van de Kerken slechts een positieve bijdrage verwachtte bij de opbouw van de nieuwe staat, althans geen negatief verzet of mokkend terzijde staan. De Kerk had haar invloed aan te wenden om het Duitse Rijk onoverwinnelijk te maken door tegenstellingen in het volk op te heffen en door bij haar prediking nadruk te leggen op die ideeën uit haar theologie, waardoor het ‘völkische, die Einheit des Volkes’ zou worden bevorderd. Dan kon zij rekenen op royale en onbeperkte steun van de staat, ook voor haar binnenkerkelijke doeleinden. De eis om een houding van verzoening en compromis aan te nemen, om zich te verlagen tot een middel in de hand van de staat met verloochening van haar eigenlijke zending, was reeds onmogelijk in te willigen. Maar het nationaal-socialisme was een religie met eigen dogma's. Wanneer het zichzelf poneerde als positief christendom, dan was het een editie van christendom, waarin, volgens het ‘wetenschappelijke’ jargon van Alfred Rosenberg, alle Joods-Paulinische, Syrische, Etruskische en Romaanse afvals-elementen uit de ras-vermenging van degegenereerde Aziatische, Afrikaanse en Etruskische bloedschande waren verwijderd en vervangen door de Noords-Germaanse elementen van ras, bloed en bodem. Bij het Derde Rijk paste een Derde Kerk, waar de eerste, de katholieke, en ook de tweede, de protestantse, in hadden op te gaan. De Kerken mochten dit positieve christendom op geen enkele wijze in de weg staan of zij werden er van beschuldigd aan politiek te doen en zich te bewegen op het terrein van de staat, die aanspraak maakte op de regeling van het gehele aardse leven. Het christendom mocht zich dan bezighouden met het hiernamaals, als het zich maar uit de wereld terugtrok. Hitler wilde de godsdienst wel met rust laten of zelfs officieel van staatswege respecteren, wanneer die godsdienst zich maar met de hemel bezighoudt en het vrome gemoed voedt met speculaties over het ongeziene. Maar waar het geloof werkelijk levend wordt en de zaken van deze wereld met haar beginselen wil doordringen, waar het weigert onrecht als recht te aanvaarden, daar wordt van de godsdienst misbruik gemaakt ten | |
[pagina 727]
| |
gunste van politieke doeleinden. ledere pretentie van de Kerk het leven te ordenen is schending van het innerlijke christendom en verfoeilijk politiek katholicisme. Op de Rijkspartijdag van 1935 in Neurenberg verklaarde Hitler: ‘Terwijl wij nu in het volk het blijvende onderkennen, zien wij alleen in dat volk het enige doel. Zijn instandhouding schept de ideën en maakt ze werkzaam. Omgekeerd worden, wanneer het volk vernietigd wordt, ook alle ideeën waardeloos. Ook de religie heeft eerst betekenis wanneer ze de instandhouding van deze levende substantie der mensheid dient. Wanneer de volkeren als zodanig te gronde gaan, blijft er noch een religie, noch een staat als eeuwigheidsverschijnsel over.’ Zo wordt de religie een symbool voor de onsterfelijkheid van het volk en voorzover de godsdienst er genoegen mee neemt dit symbool te zijn, is hij positief en duldbaar. Geruststellende verklaringen van Hitler dienen slechts om het doel te verbergen: ‘voor de politieke leider behoren religieuze leerstellingen en gebruiken van het volk onaantastbaar te zijn,’ ‘want een andere houding zou, speciaal in Duitsland, tot een catastrophe voeren.’Ga naar eind1 Dit soort uitspraken behoort tot de tactiek der geleidelijkheid, die het nationaal-socialisme op ieder gebied heeft toegepast. Deze en dergelijke dingen leefden in de sfeer van de openbaarheid; in de boekwinkels kon men dit alles overvloedig vinden; op scholen en op jeugdverenigingen werd het de jeugd ingeprent, het galmde door de radio en in een kerkstrijd van zeven jaar was het ervaring geworden. In een van zijn neurotische monologen, zoals Hermann Rauschning die weergaf in een boek, dat kort voor 1940 verscheen en in de pers als fantasterij werd afgedaan, Ga naar eind2 beweerde Hitler: ‘Alle godsdiensten zijn hetzelfde, het doet er niet toe, hoe zij zich noemen. Zij hebben geen toekomst meer.’ De Duitsers zouden, in tegenstelling met de Italianen, godsdienstig zijn van aard: ‘of zij nu het Joodse Christus-geloof met zijn verwijfde barmhartigheidsmoraal of een streng, heldhaftig geloof in God-Natuur, God in het eigen volk, in ons lot en in ons bloed aanhangen.’ Het Oude en het Nieuwe Testament noemde Hitler Joodse zwendel: ‘Al werpt men de epilepticus Paulus buiten het christendom, al ontkent men de Godheid van Christus, de Joodse mentaliteit blijft.’ Hitler wenste geen volk, dat nog met één oog naar het hiernamaals loerde, hij had vrije mensen nodig, die God in zichzelf voelen, hij wil doen wat de Katholieke Kerk eens gedaan heeft, toen zij de heidenen haar geloof opdrong: bewaren wat bewaard kon worden, maar de betekenis er van wijzigen. Pasen wordt voor Hitler de eeuwige vernieuwing van het volk, Kerstmis, is de geboorte van de Duitse Redder. Dan zouden de Duitsers het graan van hun bodem eten als een gave en een symbool van hun volksgemeenschap, ‘zoals zij tot nu toe het lichaam van hun God hebben gegeten.’ ‘Als wij het willen, zal het gebeuren, dat daar voortaan onze godsdienst zal gepredikt worden. Dit moeten wij echter niet forceren. Wij zullen hen dwingen hun godsdienst te vernietigen van binnen uit door alle gezag opzij te zetten en alles te maken tot bleke, zinloze praat. Of wij zullen slagen? Zeker, en wij zijn niet tegen te houden... Als ik zou willen, kon ik in enkele jaren de Kerk vernietigen, zij is uitgehold en door en door rot. Eén slag, en het ganse gebouw zal instorten. Eens was de Kerk waarlijk groot, nu zijn wij haar erven. Wij zijn ook een Kerk. Haar dagen zijn voorbij, zij zal niet vechten.’ Wie in 1933 moest onderhandelen met het nationaal-socialisme, mocht nog enige illusie hebben, in 1940 was dit niet meer mogelijk. Het Nederlandse Episcopaat was beter op de kerkstrijd voorbereid dan het Duitse; | |
[pagina 728]
| |
het was wel van het begin af besloten het nationaal-socialisme in geen enkele zaak vertrouwen te schenken, in niets te wijken of toe te geven, geen toenadering te zoeken, maar integendeel de tactiek van de verschroeide aarde toe te passen in deze zin, dat zij desnoods alle katholieke organisaties zou offeren om aldus een niemandsland van puin en kraters tussen de Kerk en het nationaal-socialisme te leggen. Tot een eigenlijke kerkstrijd hebben de Duitsers het niet laten komen; zij wensten slechts het nationale verzet te breken. Wat er met de Kerken gebeurd zou zijn, indien zij hierin waren geslaagd, zal geen mens ooit weten. Bij het nationale verzet hebben ook de Kerken vooraan gestaan. Volk en Kerk hebben met elkaar hetzelfde lot gedeeld. Reeds een oppervlakkige beschouwing van de vijf verzetsjaren vertoont een lijn, die een indeling in perioden mogelijk maakt. Elke periode had zijn eigen gevaren en noden. Eerst kreeg het Nederlandse volk de gelegenheid om onder de indruk van Duitslands spectaculaire militaire successen ‘in vrijheid’ het besluit te vormen zich als geheel tot het nationaal-socialisme te wenden. Daarna wordt getracht de nieuwe levensbeschouwing met geweld op te leggen. Bij de wending van het lot, als de glans der Duitse successen snel verbleekt, volgt de aanval op de Nederlandse volkskracht, die in het eind uitloopt op de poging het volksbestaan totaal te vernietigen. Bij elke wending van het lot ten kwade stonden de Kerken.
Met de benoeming van dr Arthur Seyss-Inquart tot Rijkscommissaris van Nederland op 18 Mei 1940 begon de periode van de pénétration pacifique van het nationaal socialisme in Nederland. Met Seyss-Inquart kwamen een groep Duitse ambtenaren, die het lot van het land in handen namen, en de eerste trawanten van de Gestapo over de grens. De 29e Mei las Seyss-Inquart in de Haagse Ridderzaal vanaf de plaats waar de Koningin steeds haar Troonrede hield, zijn eerste proclamatie, waarbij echter geen Nederlandse volksvertegenwoordiging aanwezig was. De Weense advocaat ontving van Hitler, die kronen en rijken te verdelen had, de erfenis van het Huis van Oranje. Het volk was nog verbijsterd door de in vijf dagen verloren oorlog, het voelde zich stuurloos door het vertrek van vorstenhuis en regering, het was geïmponeerd door de weergaloze successen der Duitse legers: de val van Parijs en de aanval op Engeland met een vloot bommenwerpers; het was uiterst labiel bij de beslissende keuze, waarvoor het gesteld werd. In deze toestand was het nationaal-socialisme een zware bekoring en Duitsland liet Nederland tijd om in vrijheid en uit eigener beweging tot het nationaal-socialisme te komen. In zijn eerste grote redevoering, die hij hield in Den Haag in de Dierentuin op 26 Juli, beweerde Seyss-Inquart, ‘dat hij niet in dit land gekomen was om het Nederlandse volkskarakter te onderdrukken of het zijn levensbeschouwing op te dringen.’ Enkele alinea's verder echter dreigde hij, dat Nederland een duidelijk inzicht moest trachten te krijgen in de feitelijke toestand en een vast geloof in de juistheid van de ontwikkeling, die de gebeurtenissen genomen hadden. Blijkbaar ontplooide zich de Hegeliaanse Idee en vertoonde duidelijk zijn zin en bedoeling. Nu moest dan ook de onontkoombare gevolgtrekking gemaakt worden om ze in bloed-broederschap met de Duitsers in persoonlijke overgave te verdedigen, ook als dit een breuk met gewoonten en gebruiken zou meebrengen.Ga naar eind1 | |
[pagina 729]
| |
De vrije keuze, die vrij mocht zijn, omdat ze immers toch onontkoombaar was, werd echter geleidelijk beïnvloed en bijna onzichtbaar geforceerd; de vorming der publieke opinie werd kunstig geregisseerd, zodat de Bisschoppen reeds de 16e Juli in een van hun eerste instructies moesten waarschuwen tegen de ‘Raad van voorlichting
Redevoering van Seyss-Inquart in de Ridderzaal, 29 Mei 1940
Naar een fotografie Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam der Nederlandse Pers,’ die tevens de stichting van een Nederlandse Perskamer zou voorbereiden.Ga naar eind1 Hoe de Duitsers de politieke situatie langzaam lieten rijp worden, blijkt uit de geschiedenis van de ‘Nederlandse Unie,’ die om verschillende redenen merkwaardig is. De bestaande politieke organen waren reeds aanstonds in hun wetgevende werkzaamheid geschorst: Nederland had opgehouden een democratische staat te zijn. De partijen bleven echter voorlopig bestaan en vormden clandestien een ‘Politiek Convent,’ dat bedoelde een illegale voortzetting te zijn van de regering te London. Hiernaast ontwikkelde zich onder leiding van het ‘driemanschap’ mr J. Linthorst Homan, prof. J.E. de Quay en mr L. Einthoven een nieuwe politieke concentratie, die alle Nederlanders wilde omvatten naar het model van het Duitse één-partij-stelsel. Later heeft men in de Nederlandse Unie, hoewel ten onrechte, zoals door een speciaal ingestelde zuiveringsraad werd uitgewezen, een eerste vorm van collaboratie willen zien. | |
[pagina 730]
| |
De Nederlandse Unie was een politiek verschijnsel, dat het vacuum vulde, ontstaan door de verlamming der politieke partij-functies, toen de bestaande democratische partijen na de nederlaag verstek moesten laten gaan. Het volk, door de gebeurtenissen overrompeld, verdoofd door de slag, stuurloos en richtingloos, wantrouwig door geruchten van verraad, teleurgesteld
Spotprent
De afzijdige hounding der anti-revolutionnaire leiders jegens de Nederlandsche Unie, 1940. - ‘Als we onze kuddekes laten meelopen, Hendrik, vinden we straks onze schapen niet meer terug!’ Naar een tekening door J.F. Doeve voor de Haagsche Post, 17 Augustus 1940 Atlas van Stolk, Rotterdam door een regering, die de zaken van staat onbekwam had geleid, was geïmponeerd door het correcte optreden en de wapenschouw van het Duitse leger: misschien viel alles nog wel mee. Bij alle ‘offici:ele opgewektheid’Ga naar eind1 waardoor Nederlanders zich in de nabijheid van Duitsers gedroegen alsof zij de oorlog gewonnen hadden, schrijnde het schuldgevoel, dat zij het er slecht hadden afgebracht en, terwijl men voor de afbraak van Nederland wist te staan, ging men met een effen gelaat, aan het opbouwen. De Nederlandse Unie was dit effen gelaat van het verslagen Nederlandse volk. Iedereen die zich op een of andere wijze tegen de Duitsers wilde verklaren, meende in de Nederlandse Unie hiervoor een gereed en gevaarloos middel te vinden. In de grote toevloed tot de Unie, die zelfs nooit de tijd gekregen heeft haar leden behoorlijk te registreren, uitte zich een anti-Duitse houding als een primitieve vorm van het latere verzet; maar ook de afkeer tegen de oude politieke partijen, die zo duidelijk hadden gefaald, was haar een bron van sympathie: één staatkundige organisatie, die de politieke verdeeldheid van het verleden zou uitsluiten, kon dienen als een protest tegen de staat van zaken, die de nederlaag veroorzaakt had. Hier vertoonde zich reeds wat zich bij het einde van de oorlog opnieuw zou openbaren: de doorbraak van de traditionele verhoudingen en het vage streven naar iets nieuws. Een groot deel van de aanhang, die de Unie won, kwam uit het Zuiden, waar ook later ‘de doorbraak’ zich het duidelijkst zou demonstreren. Ontevredenheid was hier tot verbittering geworden, omdat men een leger had zien terugtrekken, dat verslagen was zonderGa naar eind2 | |
[pagina 731]
| |
gevochten te hebben; men meende, dat Brabant werd prijsgegeven om de vesting Holland te blijven verdedigen. Vaag bleef deze beweging, die door drie niet-politici werd geleid, zoals de toekomst vaag en grauw was. De bedoeling was de machtsaanvaarding door de Mussertpartij te voorkomen door bereidheid te tonen op een of andere wijze met de Duitsers tot overeenstemming te geraken. De Nederlandse Unie had het uitgangspunt kunnen worden in Nederland van wat in Frankrijk de collaborerende ‘Vichy-politiek’ werd. Uitgaande van de gedachte, dat de oorlog een verloren zaak was, scheen het beter, dat betrouwbare Nederlanders, die op een massale aanhang onder het volk konden wijzen, de onderhandelingen zouden voeren, die bij de her-ordening van Europa nog iets van een vrij en zelfstandig Nederland konden redden. Maar de onrust over het recente verleden, dat in een catastrophe eindigde, maakte de positie van de Unie van het begin af onduidelijk, dubbelzinnig en vol tegenstrijdigheid. Het weekblad De Unie gaf soms artikelen, die door de keuze van onderwerp en de terminologie op Duitse invloed wezen. Dit wekte enerzijds protest, maar werd door vele anderen uitgelegd als een geschikte camouflage. De Nederlandse Unie was een hachelijke onderneming. Zij was voldoende anti-Duits om niet te ontaarden in een ‘Vichy-politiek,’ maar te weinig politiek doordacht, geleid door politieke amateurs, om in de maanden van de nationale crisis het volk de juiste politieke scholing te geven. De grote verdienste van de Unie is wel geweest, dat zij het volk kans gaf tot zichzelf te komen en het gelegenheid schonk de bedoelingen der Duitsers te peilen. De grote haast, die de Duitsers toonden om tot een gelijkschakeling te komen, heeft duizenden overtuigd, dat de mogelijkheid van een redelijk en eervol compromis was uitgesloten. Binnen de Unie ontwikkelden zich reeds de eerste kernen van het latere verzet. Het streven van de Unie om de traditionele organisatievormen in Nederland te veranderen zette zich voort in de poging om bestaande principiële organisaties in grote eenheidsbonden op te lossen. Hiertegen publiceerden de Bisschoppen een circulaire aan de adviseurs der katholieke verenigingen om hen tot voorzichtigheid aan te manen. Met behoud van ieders zelfstandigheid kon immers samenwerking in nationaal verband voldoende worden gewaarborgd; het prijsgeven van de principiële organisaties en het opgaan in groot nationaal verband kon slechts de penetratie van Duitse ideeën en de verovering van het gehele Nederlandse organisatieleven, die vast werden verwacht, vergemakkelijken. Dit eenheidsstreven vertoonde trouwens te veel verwantschap met Duitse Gleichschaltung.Ga naar eind1 De penetratie ging geruisloos als een zoeken naar begrip en vriendschap. Seyss-Inquart, immer nog vogelaar met zoet gefluit, hield op 28 September 1940 in Pulchri Studio te Den Haag, bij de oprichting van ‘De Nederlandse Cultuurkring’ zijn grote rede voor de Duits-Nederlandse cultuurgemeenschap, over gemeenschappelijke germaanse afstamming en kameraadschap der volkeren, maar tegelijk gromden weer vage bedreigingen. De grote Duitse hand, fluwelig geschoeid, werd uitgestoken naar wie haar grijpen wilde; de ganse oorlog scheen te gaan uitlopen op een wederzijds bewonderen van Rembrandt en Dürer.Ga naar eind2 Inmiddels waren er de eerste tekenen van de rassen-discriminatie in het ontslag van | |
[pagina 732]
| |
Joodse ambtenaren en hoogleraren en verschenen bordjes met het beruchte Voor Joden verboden. Er was bij de Nederlanders reeds een sterk onlustgevoel over het nemen van gijzelaars, die met hun leven verantwoordelijk werden gesteld voor eventuele daden van verzet, over de eerste gevallen van willekeurige vrijheidsberoving, over het functionneren van een geheime politieke politie. Verschillende officiële uitlatingen in redevoeringen en gedicteerde pers-artikelen stelden vragen aan de orde, die de Nederlanders uitnodigden hun vaste overtuigingen opnieuw te doordenken: vragen over het recht van de opvoeding, over de normen van de staatsmacht, de criteria van goed en kwaad. Als antwoord op deze nog vlottende suggesties kan de Bisschoppelijke brief gelden, die op 7 October 1940 werd uitgevaardigd en waarin gewezen werd op de betekenis van Sint Willibrord in de geweldige strijd om behoud van het christelijk geloof, die gestreden moest worden. Er werd gewaarschuwd tegen een levensbeschouwing, die niet met name werd genoemd, maar geen andere kon zijn dan de Duitse: ‘Thans nog heeft de Kerk talloze instellingen: scholen en inrichtingen voor de opvoeding der jeugd, instellingen van liefdadigheid, sociale organisaties... Het is onze dure plicht het in stand te houden zover in ons vermogen ligt.’Ga naar eind1 Voor deze pastorale bezorgdheid was ernstige reden. Reeds waren het N.V.V. en de S.D.A.P. onder contrôle gesteld. Waarom zouden andere organisaties veilig zijn, waar op 20 September 1940 een verordening was uitgegaan aan alle verenigingen met niet-economisch doel om zich te laten registreren. Deze maatregel, die even onschuldig scheen als die waarbij Joden verplicht werden zich te melden ter verkrijging van een teken op hun persoonsbewijs, werd in zijn bedoeling eerst later duidelijk, toen bij verordening van 28 Februari 1941 Seyss-Inquart aan de commissaris voor bedoelde verenigingen Müller Lehning alle bevoegdheden gaf om maatregelen van persoonlijke, financiële en organisatorische aard te treffen; hij kon verenigingen opheffen en samenvoegen, besturen afzetten, statuten wijzigen en vermogens onteigenen. De Bisschoppen hadden inmiddels beslist, dat parochies, rectoraten en seminaries in geen geval verplicht waren de geëiste opgave te doen. Bij schrijven van 5 Juli 1940 werd er hun een verwijt van gemaakt, dat zij kerk- en armbesturen, schoolverenigingen en instellingen van liefdadigheid eveneens hadden afgeraden zich te melden. De Bisschoppen hebben toen geantwoord, dat zij alsnog weigerden zich deze inbreuk op hun zelfstandigheid te laten welgevallen. Zoveel zij konden erkenden zij allerlei verenigingen, stichtingen en instellingen van godsdienstige, kerkelijke en charitatieve aard als onderdelen van het ene en ondeelbare kerkgenootschap, dat onder bescherming van de Nederlandse wet stond. Kerkrechtelijk was dit iets geheel nieuws en zelfs nauwelijks in overeenstemming met het geldende kerkrecht. Deze maatregel heeft veel gered en de opdracht van Müller-Lehning vrijwel illusoir gemaakt. In de practijk werd echter het katholieke leven in zijn werkzaamheid naar buiten in veel opzichten belemmerd.Ga naar eind2 Dat de Duitser van de vilten pantoffel tot de met ijzer beslagen soldatenschoen zou overgaan, dat de termijn, aan de Nederlanders gesteld om in vrijheid het nationaal-socialisme te kiezen, spoedig zou zijn verstreken, bleek uit de oprichting van het ‘Departement van Volksvoorlichting en Kunsten.’ Reeds aanstonds werden ingrijpende veranderingen aangekondigd in het Nederlandse radiobestel. De Katholieke Radio Om- | |
[pagina 733]
| |
roep had reeds moeilijkheden gehad, toen zij weigerde een Bisschoppelijk schrijven, waarin door de Duitsers gedeelten waren geschrapt, in gecoupeerde vorm uit te zenden. In het begin van 1941 werden de bestaande omroepverenigingen tot een ‘Nationale Omroep’ samengesmolten. Er zou in de programma's geen plaats meer zijn voor katholieke
Huwelijksadvertentie
van twee Katholieke N.S.B.ers in het Algemeen Handelsblad Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam uitzendingen, maar wel mochten kerkcomité's eigen programma's verzorgen en dan als zodanig laten aankondigen, maar altijd nog met een Duitse censuur en een Duits vetorecht, uit te oefenen door het Departement van Volksvoorlichting. Gelijktijdig werd ook de pers in al haar geledingen onder directe contrôle geplaatst, zodat men door deze reeks van maatregelen gevaarlijk dicht gekomen was bij de directe ideologische beïnvloeding van het gehele leven. Hierop reageerden de Bisschoppen door de instructie over het lidmaatschap van niet-katholieke verenigingen, die sinds jaren van de kansels in vaste vorm werd afgekondigd, wegens de bijzondere omstandigheden aanmerkelijk te verscherpen: ‘Immers, sindsdien is het nog duidelijker aan het licht gekomen, dat de Nationaal-Socialistische Beweging niet alleen de Kerk in de vrije uitoefening van haar taak op wezenlijke punten dreigt te belemmeren, maar ook dat zij ernstig gevaar oplevert voor de christelijke levensopvatting van allen, die er aan deelnemen.’Ga naar eind1 Het gewone lidmaatschap van de N.S.B. was tevoren nog geduld, maar werd nu in hoge mate ongeoorloofd verklaard; zelfs pressie en ernstige vrees voor financiële nadelen zouden, volgens een toegevoegde instructie, geen voldoende reden meer zijn om lid te worden of te blijven. Alleen daadwerkelijke dwang om ambt of betrekking te verliezen en brodeloos te worden, kon een excuus zijn voor een lidmaatschap van zuiver passieve aard. Een maand later antwoordden de Duitsers met een mededeling in de Staatscourant,Ga naar eind2 dat het salaris van religieuzen in het onderwijs met 40 percent zou worden gekort. Hiertegen hebben de Bisschoppen geprotesteerd in een schrijven van 26 Februari 1941. Zij verklaarden deze maatregel in zich onrechtvaardig, omdat het beginsel van gelijk loon bij gelijke prestatie werd aangetast, maar vonden er ook een aantasting in van de gelijkstelling van het onderwijs, waarvoor zolang was gestreden. De schending van dit recht was ernstiger dan een aanmerkelijk financieel verlies, omdat het de weg opende naar de afbraak van het bijzonder onderwijs. Het protest tegen deze financiële maatregel viel zo fel uit, omdat ook de benoembaarheid van religieuzen als hoofden van onderwijsinrichtingen werd uitgesloten. Dit bracht een der grondslagen van het heersende schoolbestel, het vrije benoemingsrecht, in gevaar en maakte een nieuwe schoolstrijd niet denkbeeldig. In het land namen de spanningen toe. Aan de Universiteit van Leiden en de Tech- | |
[pagina 734]
| |
nische Hogeschool van Delft vooral gistte het onder professoren en studenten wegens de maatregel, dat Joodse hoogleraren werden ontslagen en Joodse studenten het hoger onderwijs niet mochten volgen. Er werd toen 48 uur gestaakt en als straf werd de Universiteit van Leiden gesloten.
Bijeengedreven Joden op het Jonas Daniël Meyerplein te Amsterdam, Februari 1941
Naar een fotografie Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam In verband met de aanmeldingsplicht voor Joden hadden in de Amsterdamse Jodenbuurt de eerste razzia's plaats, die aanleiding werden voor een spontane staking op 25 en 26 Februari 1941 in Amsterdam en de Zaanstreek. Als represaille voltrokken de Duitsers de eerste achttien executies, althans werden deze toen gepubliceerd. Jan Campert dichtte hierop Het Lied der Achttien Doden:
Ik wist de taak, die ik begon
Een taak van moeiten zwaar
Maar 't hart, dat het niet laten kon
Schuwt nimmer het gevaar.
Naar aanleiding van deze gebeurtenissen hield Seyss-Inquart de 12de Maart 1941 een grote rede in het Amsterdamse Concertgebouw, waarin hij afscheid nam van de methode der pacifieke penetratie en de gewelddadige nazificatie aankondigde: ‘Binnen het terrein, waar wij moeten besturen doen wij ons vooral gelden door de kracht van de | |
[pagina 735]
| |
idee, die wij vertegenwoordigen en door de overtuiging, die door de verkondiging van deze idee wordt meegedeeld.’ Hij constateerde, dat het Nederlandse volk in geesteshouding en begrip tekort geschoten was; alleen de N.S.B, had het bewijs geleverd de weg van lotsgemeenschap met het Duitse volk te willen gaan. Hij wees de Joden aan
Redevoering van Seyss-Inquart te Amsterdam op 27 Juni 1941
na de Duitse oorlogsverklaring aan Rusland Naar een fotografie Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam als de vijanden met wie de Duitsers nooit tot wapenstilstand of vrede konden komen: ‘Wij zullen hen raken waar wij hen aantreffen en wie met hen meegaat, heeft de gevolgen te dragen.’Ga naar eind1 In deze eerste periode van de strijd heeft de Katholieke Kerk alleen defensief gereageerd, wanneer zij zelf rechtstreeks in haar rechten dreigde te worden aangetast; in het eerste jaar der bezetting drong de noodzaak van een wijder verzet zich nog niet duidelijk op: de direct betrokkenen hadden nog zelf mond en stem om zich te verweren. Het belangrijkste Bisschoppelijke document uit deze periode is de Vastenbrief van Februari 1941, waarin naar het model van de encycliek Mit Brennender Sorge in korte, scherp geslepen zinnen enkele kernpunten van het christendom: God, goed en kwaad, kerk, vaderland en menselijke eindbestemming werden geconfronteerd met de ideeën van het nationaal-socialisme. In deze periode van de strijd is er nog weinig contact van de verschillende kerken onderling; ieder voert de dagelijkse strijd naar eigen inzicht en | |
[pagina 736]
| |
met eigen middelen, maar naarmate het terrein van het verzet wordt verbreed, het verzet zelf feller wordt en steeds meerderen monddood gemaakt worden, door dat hun iedere mogelijkheid van protest wordt ontnomen, zullen de kerken elkander meer naderen.
De tweede periode van onderdrukking en verzet is die van de pénétration violente. Zij wordt gekenmerkt door een zware ideologische druk op het gehele volk. De nazificatie wordt met alle middelen doorgezet, bestaande organisaties worden gelijkgeschakeld of geliquideerd, nieuwe worden opgericht. In steeds sneller tempo volgen de maatregelen elkander op; vooral na de 22ste Juni 1941, de datum van de Duitse aanval op Rusland. Dat was Hitlers greep naar de wereldheerschappij op het moment dat hij verzekerd was van de eindoverwinning. Geen enkele beperking van Duitse invloed had voor hem nog zin. Een geweldige ‘Kultur’-propaganda stroomde ook over Nederland, van Duitse opera's met Duitse orkesten-op-tournée tot militaire marsmuziek in de straten. Deze tweede periode duurt tot de catastrophe van het Duitse leger bij Stalingrad. De 12e Maart 1941 werden alle bestaande omroepverenigingen ontbonden en werd hun vermogen verbeurd verklaard ten voordele van de nieuwe ‘Rijks Radio Omroep,’ waarvan alle sleutelposities in handen van nationaal-socialisten kwamen. Het Journalistenbesluit van 3 Mei verplichtte alle hoofdredacteuren van nieuwsbladen en tijdschriften zich te laten inschrijven in het beroepsregister van het Verbond der Nederlandse Journalisten. Hiermee was de gehele pers gebonden aan bepaalde richtlijnen, die een raad van voorlichting haar zou verstrekken. Het was de katholieke dagbladpers niet meer mogelijk kranten in katholieke geest te redigeren. Tevoren had men veel kunnen verzwijgen en terzijde kunnen leggen of door bronvermelding, die plotseling in zwang kwam, de waarde van een bericht kunnen aangeven; nu werd de verplichting opgelegd zonder enig commentaar de berichten, artikelen en advertenties te publiceren zoals zij door bepaalde instanties werden geëist. Enkele katholieke dagbladen, zoals De Maasbode en Ons Noorden waren reeds gesneuveld, andere bleven min of meer geregeld verschijnen. De Bisschoppen verboden de redacteuren van strikt kerkelijke en godsdienstige bladen zich aan te melden, omdat zij op hun terrein geen enkele inmenging wilden aanvaarden; zij verboden ook de bladen aan Duitse instanties toe te zenden zoals geëist was. Spoedig werden ongeveer vijftig katholieke tijdschriften opgeheven: ‘wegens papierschaarste.’ Toch ontwikkelde zich slechts moeizaam een eigen katholieke illegale pers, terwijl die voor andere groepen reeds in opbouw was. Dit is wel te verklaren door het feit, dat de meningsvorming der katholieken steeds meer vanaf de kansel en door middel der Bisschoppelijke brieven plaats had. Toen de 8ste April 1941 het besluit bekend werd, dat schoolbesturen van bijzondere scholen voor een nieuwe benoeming bij een vacature een voordracht moesten indienen, kwam men schending van de grondwet zeer nabij en zeker werd een van de voornaamste rechten van het bijzonder onderwijs aangetast. Vooral toen een dag later deze beschikking werd uitgebreid met de bepaling, dat het benoemingsrecht op de Secretaris-Generaal van Onderwijs zou overgaan, indien de voordracht tot driemaal toe was afgekeurd, dreigde de openlijke en acute schoolstrijd. Waar eerst nog sprake was van een | |
[pagina 737]
| |
vetorecht, kwam de latere beslissing het benoemingsrecht zeer nabij. Wegens het grote belang van de zaak besloten de Bisschoppen tot een krachtig protest bij Seyss-Inquart, maar voordat zij de schoolstrijd zouden proclameren, wilden zij een concreet geval afwachten.Ga naar eind1 De dreigende schoolstrijd bracht de kerken dichter tot elkaar, al werd in
Bericht
van de Directie van de N.V. De Tijd, 11 Mei 1941 Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam het begin tussen de beide bureaux, die van katholieke en protestantse zijde de onderwijszaken behartigden, niet aanstonds een vaste lijn van handelen gevonden. De schoolstrijd zou worden geproclameerd tegelijk met de protestanten, voor wier scholen dezelfde bepalingen golden als voor de katholieken. Wanneer een bijzondere school, van welke richting ook, door de toepassing van de gevraagde bepaling zou worden geinfiltreerd met vreemde ideeën, zouden alle bijzondere scholen het onderwijs staken: ‘Het gaat om het zijn of niet-zijn van de christelijke opvoeding en dus ten slotte om de christelijke gezondheid van ons volk.’ Door een Herderlijk Schrijven van 1 Maart 1942 werd het katholieke volk op de schoolstrijd voorbereid.Ga naar eind2 Voordat de nationaal-socialistische opvoeding van Nederland krachtig ter hand kon worden genomen, moesten eerst alle bestaande instellingen vernietigd worden. Ook de kerk moest worden teruggedreven uit het openbare leven en onschadelijk worden gemaakt, zodat haar invloed niet meer kon reiken tot de gebieden waar de echte beslissingen vielen. In de loop van 1941 werden achtereenvolgens alle jeugdverenigingen opgeheven. Het jeugdwerk kon alleen binnen de kerkgebouwen worden voortgezet. De jeugdverenigingen bleven voortbestaan als afdelingen van Katholieke Actie en voor de Katholieke Actie hadden de Duitsers een onbegrijpelijk respect, waarvan op vele manieren is geprofiteerd. Ook de retraitehuizen voor leken werden gesloten wegens gevaar voor bom-inslag; verschillende seminaries en kloosters moesten worden ontruimd om plaats te bieden voor militairen en gijzelaars. De grote aanval begon op 25 Juli 1941, toen de Duitsers een poging deden het R.K. Werkliedenverbond te accapareren.Ga naar eind3 De arbeidersleiders waren gewaarschuwd, maar | |
[pagina 738]
| |
wisten alleen niet nauwkeurig wat er gebeuren ging. Hun vroegere Duitse contactcommissaris Kern, die de Nederlandse vakbonden goed gezind was geweest, was naar Berlijn teruggeroepen, omdat hij niet con amore met de Duitse plannen medewerkte, maar kwam clandestien naar Utrecht om de bestuurders der katholieke en christelijke arbeidersbonden in te lichten over wat in Berlijn besloten was. Tot laat in de nacht duurden de besprekingen met de Aartsbisschop, die de verzekering kreeg, dat alle bestuurders zouden bedanken voor hun functies en dat ook de leden zo goed als allen hun bond zouden prijsgeven. Daarom werd besloten een massaal verzet der arbeiders uit te lokken en een openlijke ‘Kulturkampf’ te riskeren. De volgende dag bleken de berichten van Kern op waarheid te berusten: de nationaal-socialist Woudenberg werd benoemd tot commissaris van het katholieke Werkliedenverbond en van de christelijke C.N.V. Het gehele bestuur nam onmiddellijk ontslag en in de middag van de 25ste Juli werden de bestuurders van de diocesane bonden en van de vakbonden, die ijlings naar Utrecht ontboden waren, aan het station opgevangen en voorgelicht over de houding, die zij moesten aannemen. Ook zij weigerden iedere samenwerking met Woudenberg. Deze mislukte overrompeling bedoelde het gehele apparaat van de christelijke arbeidersbeweging in handen te krijgen, maar na de hoofdbesturen bedankten ook de besturen der plaatselijke afdelingen; alle correspondentie liep vast, vakbladen werden niet meer bezorgd, bleven aan de stations liggen of kwamen in het water terecht. Op 3 Augustus werd een Bisschoppelijk protestschrijven voorgelezen in de kerken tegen het onrecht aan honderdduizenden mannen aangedaan door hen van hun sociale instellingen te beroven en tegen de ongehoorde gewetensdwang, waardoor men hun een levensbeschouwing had willen opdringen, die met hun godsdienstige overtuiging in strijd was.Ga naar eind1 Deze brief had reeds op 25 Juli gereed gelegen, maar de Duitsers, die steeds vrees hadden voor publieke protesten, hebben nog tot in de nacht van 3 Augustus getracht door Sicherheitspolizei en Gestapo de Bisschoppen te intimideren. Het verrassend slot van deze brief was een citaat uit een kort tevoren gepubliceerd document van de Duitse Bisschoppen, waardoor op afdoende wijze en ten aanhoren van iedereen het argument werd ontzenuwd, dat er tegenstelling zou bestaan tussen de Nederlandse en de Duitse Bisschoppen. Drie dagen later kreeg de Aartsbisschop een boete van driehonderd gulden ‘wegens het niet opvolgen van een aan hem verstrekte lastgeving.’ Deze brief, die op gewone wijze werd voorgelezen en later op ruime schaal werd verspreid, verbood langer lid te blijven van de geroofde arbeidersbonden. De opzeggingen, die reeds vóór het Bisschoppelijk schrijven bij duizenden waren binnengekomen, bleven na de 3e Augustus binnenstromen in steeds groter aantal. De vakbonden behielden slechts enkele duizenden leden. Ditzelfde herhaalde zich bij de C.N.V. Kort daarop verklaarden de werkgeversorganisaties zich solidair met de confessionele vakbonden door onderhandelingen te weigeren met het N.V.V., dat immers niet meer geacht kon worden de arbeiders te vertegenwoordigen, vooral daar ook het N.V.V. belangrijk minder leden telde sinds Woudenberg ook hier als commissaris was aangesteld. Reeds de 12de Augustus werden de confessionele bonden door Woudenberg geliquideerd; hun leden, bezittingen, fondsen, archieven en inventarissen werden eenvoudig overgeschreven naar het N.V.V. Het dagblad van het Werkliedenverbond De Volkskrant | |
[pagina 739]
| |
Bisschoppelijk schrijven van 25 Juli 1941
Op 3 Augustus 1941 in de kerken voorgelezen en daarna clandestien verspreid. Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam | |
[pagina 740]
| |
Bisschoppelijk schrijven van 25 Juli 1941
Op 3 Augustus 1941 in de kerken voorgelezen en daarna clandestien verspreid. Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam | |
[pagina 741]
| |
bleef onder een nieuwe hoofdredactie verschijnen, maar werd aan duizenden adressen geweigerd, enkele honderden agenten legden hun werk neer, bezorgers lieten verstek gaan en de 4e October 1941 verscheen De Volkskrant voor het laatst. Op allerlei manieren werd het lidmaatschap van het N.V.V. gepropageerd. Mussert zelf spande er zich publiek voor in; over de vakbondbestuurders werd laster verspreid, alsof zij zichzelf exorbitante salarissen hadden toegekend; arbeiders bij openbare werken en bij ondernemingen, die onder een Duitse Verwalter stonden, werden op straffe van ontslag - en dat betekende toen reeds uitzending naar Duitsland - gedwongen lid te worden van het N.V.V. In particuliere ondernemingen werden bedrijfs-appèls georganiseerd; de propagandisten konden echter nauwelijks ergens doordringen en de arbeiders die aan zo'n appèl onderworpen werden, maakten er een comedie van. De afgetreden besturen, zowel plaatselijk, diocesaan en nationaal, bleven illegaal bijeenkomen en volgden de ontwikkeling op de voet met een geluidloze maar doelmatige tegenpropaganda. Zij lichtten hun oude leden voor, adviseerden hen waar zij maar konden en zorgden ook voor hun belangen. Zo ontstond een nieuwe, nu illegale arbeidersbeweging, die eerst vocht tegen het N.V.V. en later tegen het Arbeidsfront, waarin het N.V.V. op zijn beurt werd opgelost. Voor vele arbeiders had hun principiële houding ook financiële consequenties. Er waren talrijke Nederlanders, die met broodroof werden gedreigd of om gewetensredenen ontslag namen of zich lieten ontslaan uit ambt of betrekking. Om aan al deze mensen een principiële houding mogelijk te maken, richtten de Bisschoppen het ‘Fonds voor bijzondere Noden’ op. Door middel van dit fonds zijn millioenen bijeen gebracht en verdeeld. Te allen tijde waren er voldoende middelen aanwezig om aan de opzet van dit fonds te voldoen. Een dag na de Bisschoppelijke brief over de opheffing van het Werkliedenverbond werd de Katholieke Onderwijzersbond met dertienduizend leden door Müller Lehning onder de gevolmachtigde dr R. van Genechten geplaatst. Wat bij de arbeiders gebeurd was, herhaalde zich bij de onderwijzers: de bond liep leeg en bij schrijven van 8 September werd ook zij door de Bisschoppen op de steeds groeiende lijst van verboden verenigingen geplaatst. Op dezelfde dag werden ook de Boerenbonden onder toezicht gesteld. Hier was het de twijfelachtige figuur Damave, die commissaris werd. Deze man gebruikte als prille heerser gaarne revolverwoorden, zoals: ‘tegen sabotage zal op de scherpste wijze worden opgetreden.’ Er viel echter niet veel op te treden, want ook deze geweldenaar had een organisatie, die nagenoeg geen leden telde. Door deze Bisschoppelijke tactiek van de verschroeide aarde werden feitelijk alle principiële organisaties vernietigd. Deze houding van het Episcopaat eiste zware offers, die voor de Bisschoppen zelf wel het zwaarst te dragen waren. Wat in jarenlange moeitevolle zorg was opgebouwd, werd in enkele maanden vernietigd of prijsgegeven, maar dat, wat de katholieken dierbaar en kostbaar was, bleek dit ook voor de vijand te zijn. Dat hij als een panter op de confessionele instellingen toesprong, is wel het bewijs, dat hij er een machtig middel in meende te vinden voor eigen doeleinden. Dit middel is hem dan uit de hand geslagen. Wat drie geslachten met veel strijd bereikt hadden, wat zij hadden opgebouwd als de monumenten van hun politieke, sociale en culturele eman- | |
[pagina 742]
| |
cipatie, werd vernietigd en het tragische was, dat hun eigen Bisschoppen het moesten doen. Alleen het bijzonder onderwijs stond nog, maar ook daarvan wist men niet, hoe lang het nog zou stand houden. Om een basis te vinden voor zijn propaganda, een klankbord voor een onwillig volk
Johannes Petrus Huibers
bisschop van Haarlem Naar een schilderij door H.J. Wesseling Bisschoppelijk Paleis, Haarlem dat weigerde te luisteren, moest de vijand nu zijn eigen instellingen scheppen, die echter bij gebrek aan iedere serieuze belangstelling volkomen nutteloos bleven. Het Duitse optreden bleek ook hier een slag in de lucht. Hoe aantrekkelijk Kultuurkamer, Artsenkamer, Landstand en Arbeidsfront ook werden voorgesteld, hoe aanlokkelijk zij ook gemaakt werden, zelfs met citaten uit de encycliek Quadragesimo Anno, die precies bedoeld zou hebben, wat de Duitsers deden, het volk naderde de vijand niet. Iedere bevolkingsgroep werd op de proef gesteld en allen vormden zij hun houding op het voorbeeld der Bisschoppen, die ook, als zij zelf niet openbaar konden spreken, hun raad gaven aan wie er om vroegen. ‘Het zijn niet de personen van eeuwige tegenspraak, die zich het sterkst verzetten, want morgen spreken zij zichzelf tegen; het zijn de vastverzekerde mensen van overtuiging, bij wie het om een beginsel gaat. Zij verzetten zich eerst, wanneer zij moeten, gedrongen door iets boven het gevoel en wel het geweten.’Ga naar eind1 Zo waren de Bisschoppen. De Kerk had door haar houding in de zomermaanden van 1941 duidelijk gemaakt, dat zij haar taak en plicht zou doen, zoals zij zelf die zag en dat zij resoluut iedere inmenging, bij het interpreteren van die taak, zou afwijzen. De vijand wist nu, dat de Kerk het ook als haar taak beschouwen zou, doelbewuste leiding te geven op maatschappelijk gebied en dat zij, door het slagwoord van ‘politiek katholicisme’ zich niet zou laten intimideren. Op een geheime vergadering van 15 Augustus 1941, waarvan het gesprokene spoedig bekend werd, had General-Kommissar Schmidt de Katholieke | |
[pagina 743]
| |
Kerk tot een der drie grootste vijanden van het Duitse Rijk verklaard. Naast het Bolsjewisme in het Oosten en de Plutocratie in het Westen. Hij was geëindigd met de beginselverklaring van een kerkvervolging: ‘Wij, nationaal-socialisten, zijn positieve christenen en juist omdat wij dat zijn, hebben wij het recht de kerk te zuiveren van alle
Petrus Adrianus Wilhelmus Hopmans
bisschop van Breda Naar een schilderij door Frater Jean Marie O.S.B. Groot Seminarie te Hoeven niet-kerkelijke invloeden. De Bisschop wordt de kans geboden met ons samen te werken tot heil van het ganse volk. Is hij evenwel niet bereid de volksleiding aan ons over te laten, dan zal hij weten wat het betekent, als wij, nationaal-socialisten, met hardheid optreden.’Ga naar eind1 Tegen het eind van 1941 ontstond het geregelde interkerkelijke overleg. Tot dan toe was er slechts incidenteel contact geweest; toen werd een permanente commissie ad hoc gevormd. Dit interkerkelijke overleg, dat begon tussen het convent der protestantse kerken enerzijds en het episcopaat anderzijds, werd op de duur een landelijke organisatie, die in de hongerwinter van 1944-45 uitgroeide tot een interkerkelijk bureau, ook voor de nood-voedselvoorziening. Men begon in vast overleg te streven naar coordinatie van optreden, zodat de kerken gelijke maatregelen zouden treffen in openbare en officiële bekendmakingen, dezelfde formuleringen zouden kiezen en bij voorkomende gelegenheden gezamenlijk stappen zouden ondernemen. In het protestantse en katholieke verzet zijn enkele typische verschillen merkbaar. Protestanten neigen eerder tot een persoonlijk getuigenis, katholieken, gewend aan de hiërarchische kerkelijke leiding, vormen zich minder spontaan een oordeel, maar wachten liever op de uitspraken van het gezag. Protestanten moeten dan ook meestal persoonlijk voor hun mening instaan, terwijl katholieken steeds de kans hebben naar een ander te verwijzen, die de verantwoordelijkheid draagt voor hun optreden. Er zijn van het begin af meer protestantse stemmen van individueel verzet dan katholieke, maar de katholieken komen gemakkelijker tot een uniforme houding, tot frontvorming. | |
[pagina 744]
| |
De Bisschoppen kozen van het begin af de non-possumus-politiek der passieve resistentie, die onmiddellijk door de katholieke volksgroep werd overgenomen. Bij de protestantse leiders was oorspronkelijk enige aarzeling. Naast de die-hards van het actief ingrijpen, die zich ogenblikkelijk thuis voelden in de revolver-sector van de illegaliteit, stonden de voorzichtigen, die liever bleven afwachten en wilden toegeven wat nog toegegeven kon worden. Meestal berustte dit verschil op persoonlijke geaardheid, maar ook het grondverschil tussen Calvijn en Luther bepaalde mee de houding van twee groepen. Luther, die de staat ziet als voortgekomen uit het beginsel van het kwaad, neigt tot de piëtistische houding van over-zich-heen-laten-gaan: de christen moet het kwaad meer verdragen en ondergaan dan bestrijden. Calvijn wil de staat met de beginselen van het geloof doordringen, hij kan niet onverschillig staan tegenover het staatsleven. Vandaar, dat de Lutherse kerk moeilijker tot positief verzet te brengen was dan het Calvinisme. Calvijn eist voor de kerk contrôle op de staat, de kerk heeft de plicht ook het geweten van de staatslieden te vormen. Daarom legden de calvinisten meer de nadruk op direct contact met de overheid, die geconfronteerd moest worden met het geweten van de kerk. De Bisschoppen richtten zich slechts tot de overheid, wanneer correspondentie over allerlei maatregelen dit nodig maakte. Zij wendden zich eerder tot hun gelovigen en wisten ook, door de hiërarchische kerkinrichting, dat hun woord overal zou doordringen. De protestantse leiding kon er niet zo zeker van zijn, dat een publiek optreden zou slagen, omdat zij afhankelijk was van veler persoonlijke opvattingen en niet iedereen de moed opbracht de consequenties te dragen van wat voor hem toch een stuk persoonlijke verantwoordelijkheid bleef. Tussen katholieken en protestanten bestond ook een verschil in de waardering van het Jodenvraagstuk. Voor de katholieken was dit een deel van het grote onrecht, dat dagelijks geschiedde, voortkomend uit het verfoeiend beginsel van rassendiscriminatie; voor protestanten werd het dikwijls een shibboleth voor de ware geest van het verzet. Voor hen was het Jodenvraagstuk meer van theologische dan van volkenrechtelijke aard; het verbranden van de Thorarollen voelden zij als een directe vervolging van de christelijke kerken.Ga naar eind1 Zoals de Bisschoppen in hun Vastenbrief 2 Februari 1941 de theologische gronden van hun verzet formuleerden, naar het voorbeeld van de encycliek Mit Brennender Sorge, formuleerde ook een groep predikanten reeds vroeg hun theologisch standpunt. In de zomer van 1941 verscheen de brochure Wat wij wel en wat wij niet geloven, waarin de predikanten, die tot de zogenaamde ‘Lunterse groep’ behoorden, het resultaat van hun besprekingen bekend maakten in een dubbele reeks stellingen, waarin stond uitgedrukt, wat zij verwierpen en wat zij hielden. Het was een duidelijke beginselverklaring tegen het nationaal-socialisme en het vastleggen van het christelijk standpunt. Deze stellingen zijn verwant aan de Barmerthesen uit de Duitse kerkstrijd en gaan terug op het positie-kiezen van Karl Barth tegen het nieuwe heidendom in Theologische Existenz heute van 1933.Ga naar eind2 Deze Lunterse beginselverklaring lag weer ten grondslag aan het Herderlijk Schrijven van de Synode der Hervormde Kerk van October 1943, dat echter beperkt verspreid werd en meer gediend heeft ter voorlichting en vorming van kleinere groepen.Ga naar eind3 Als het interkerkelijk overleg tot stand komt, zijn de meningsverschillen tussen de | |
[pagina 745]
| |
protestantse groepen inmiddels opgelost. Tegen de richting der geduldigen en dulders, die de strijd zo lang mogelijk wilden ontgaan, heeft de radicale richting, die van het begin af aanstuurde op een openbaar protest, de overhand gekregen. Een moment had zelfs een scheuring kunnen ontstaan, die gelijkenis vertoond zou hebben met de houding van dr Niemöller en zijn Bekenntniskirche tegenover de officiële Kerk in Duitsland.Ga naar eind1 Het voornaamste feit uit de periode van het interkerkelijk overleg was de officiële audiëntie, die de vertegenwoordigers der verschillende kerken bij Seyss-Incpiart hadden op 17 Februari 1942. Een bespreking met prof. Schrieke, Secretaris-Generaal van Justitie, was hieraan vooraf gegaan. Hem was een memorandum overhandigd, waarin de grieven der kerken waren uiteengezet. Hierin werd ernstig gewezen op de aantasting van drie grondslagen onzer samenleving: de gerechtigheid, de barmhartigheid en de vrijheid van geweten. Er heerste onrecht en rechteloosheid, zoals bleek uit de arrestaties zonder beschuldiging, het gevangen houden zonder verhoor, het straffen voor onbepaalde duur, het opsluiten in de gevangenissen en concentratiekampen zonder veroordeling of ook maar rechtsingang. Onbarmhartigheid bleek uit het optreden tegen de Joden, waarvan velen volkomen onschuldig waren en als goede burgers moesten worden beschouwd. De vrijheid van overtuiging werd aangetast door de maatregelen op het gebied van het onderwijs, het verenigingsleven en de pers; het bleek uit de dwang tot arbeidsdienst en uit het optreden van de Kultuurkamer. Prof. Schrieke waarschuwde, dat het optreden der kerken onvruchtbaar zou zijn, maar hem werd gewezen op de juiste betekenis van de poging: de Rijkscommissaris moest op de hoogte zijn van de stemming onder het Nederlandse volk; men kwam niet tot hem met eigen opvattingen, maar met de opvattingen der kerken, die zeven millioen Nederlanders vertegenwoordigden. Het gesprek met Seyss-Inquart had een dramatisch verloop. De Rijkscommissaris wenste alles te verklaren door de Duitse strijd tegen het Bolsjewisme en meende te mogen verwachten, dat de christenen Duitsland in deze ‘kruistocht’ beter zouden steunen. Hem werd geantwoord, dat het Nederlandse volk moeilijk kon geloven, dat Duitsland in het Oosten streed ter verdediging van het christendom; Nederlanders konden dit niet anders zien dan als een zuiver politieke strijd, waar het christendom geheel buiten stond. Seyss-Inquart stelde iedere verandering in zijn politiek afhankelijk van de innerlijke en geestelijke capitulatie van het Nederlandse volk en hij weigerde pertinent, hoe de verdere houding van het Nederlandse volk ook zou zijn, iets ten voordele van de Joden te doen.Ga naar eind2 Deze audiëntie had niet de minste positieve uitwerking; men had hier ook niet op gerekend. Men had echter de hoogste gezagsdrager benaderd, met hem gesproken, niet over bijkomstigheden en détails, maar over de grondslagen van twee vijandige systemen. Nationaal-socialisme en christendom hadden tegenover elkaar gestaan en de kerken hadden gezegd: het is u niet geoorloofd. Er kon geen overeenstemming bestaan, er was zelfs geen reden voor nader overleg. Dit bezoek markeert de openlijke strijd, die niet eerder eindigen zou dan met de nederlaag van Duitsland. Het lag in de bedoeling, dat aan de gelovigen kennis zou worden gegeven van de stap, die de Kerken ondernomen hadden. Dit is echter achterwege gebleven, omdat ds Gravemeyer, voorzitter van de Synode der Hervormde Kerk, bezoek kreeg van de | |
[pagina 746]
| |
Sicherheitspolizei en met de zwaarste straffen bedreigd werd, indien de bekendmaking zou doorgaan. In een Bisschoppelijk protest tegen de Arbeidsdienst, dat op 10 April werd voorgelezen, werd echter toch summier het memorandum aan Seyss-Inquart en het aan hem overgereikte protest der kerken meegedeeld, terwijl van protestantse zijde
Joseph Hubekt Guillaume Lemmens
bisschop van Roermond Naar een schilderij door P.J.H. Windhausen Bisschoppelijk Paleis, Roermond de Kerkeraden ook op de hoogte werden gebracht. In het vervolg werden echter de gelovigen geregeld ingelicht over alle stappen, die de Bisschoppen bij de bezetter ondernamen. In hun Herderlijk schrijven van 20 Juli 1942 protesteerden de Bisschoppen tegen de Jodendeportaties uit het kamp Westerbork naar Duitsland en Polen. Zij citeerden zelfs het telegram, dat de kerken Seyss-Inquart over deze zaak gezonden hadden: ‘Het leed, dat hiermede over tienduizenden gebracht wordt, de wetenschap, dat deze maatregelen tegen het diepste zedelijk besef van het Nederlandse volk strijden en bovenal het indruisen dezer maatregelen tegen hetgeen van Godswege als eis van gerechtigheid en barmhartigheid gesteld wordt, nopen de Kerken tot u de dringende bede te richten aan deze maatregelen geen uitvoering te geven.’Ga naar eind1 Dit protest werd gevolgd door een represaillemaatregel, waardoor ook katholieke Joden werden gegrepen en weggevoerd. Een protest was nu bijna niet meer mogelijk. Alles wat door de Kerken ondernomen werd, omdat zij meenden hun christelijke plicht te moeten doen, werd beantwoord met steeds afschuwelijker maatregelen en uitgezochte kwellingen, omdat men het er blijkbaar op aanlegde onschuldigen door het optreden der Kerken te duperen. Wellicht hoopten de Duitsers, dat het Nederlandse volk, wanneer het om het optreden der Kerken zwaarder lijden moest, zelf aanleiding zou vinden, de Kerken tot zwijgen te brengen. Niettemin bleven de Kerken steeds feller en openlijker protesteren. Het werd een gewoonte, dat het volk op de hoogte gehouden werd van alles wat de kerkelijke leiders met de Duitsers beleefden. Ook de brieven en telegrammen aan Seyss-Inquart en anderen werden publiek voorgelezen, omdat men wist, dat de Duitsers alleen voor die publieke bekendmaking enige vrees hadden. | |
[pagina 747]
| |
Toen het aantal triomphantelijke Sondermeldungen geleidelijk geringer werd en berichten over tegenslagen aan de fronten begonnen binnen te lopen, toen de nederlagen van Tunis en Stalingrad de horizon gingen rood kleuren, hield Seyss-Inquart zijn grote rede in de Haagse Dierentuin, bij de herdenking van de tienjarige machtsaanvaarding
Wilhelmus Petrus Adrianus Maria Mutsaerts
bisschop van 's-Hertogenbosch Naar een schilderij door J.P. van Delft, 1942 Bisschoppelijk Paleis,' s-Hertogenbosch door Hitler: de eerste tien jaren van het duizendjarig Rijk. Hij sprak toen ook over de samenzwering der kerken: ‘Het is onverdraaglijk, samenzweringen te dulden, die zich ten doel stellen de rug van het Oostfront onveilig te maken, terwijl onze mannen, vaders en zoons met ijzeren vastberadenheid hun lot in het Oosten tegemoet zien en onwrikbaar en ongeschokt het hoogste offer brengen. Wie dit waagt te ondernemen, moet aan de vernietiging worden prijsgegeven... Pas het actieve en verhelderende optreden der kerken bij haar gelovigen inzake de betekenis van deze strijd en de zedelijke verplichting deze strijd althans niet te storen, zal haar de mogelijkheid geven een standpunt in te nemen ten aanzien van de maatregelen van de bezettende macht.’Ga naar eind1 Het alternatief voor de kerken bleef: capitulatie of vernietiging. Maar zelfs, wanneer in de barre winter van 1942-43 de transportmogelijkheden van Europa onvoldoende worden voor de behoeften van de bedreigde Duitse legers in Rusland, wanneer de overal toenemende onrust in de bezette gebied en het vasthouden van vele divisies ver van het front noodzakelijk maakt, blijven de Duitsers overal vrachtwagens en wagons beschikbaar houden voor de deportatie van Joden. Het kreeg de schijn, dat de Duitsers de uitroeiing van het Joodse volk belangrijker achtten dan het voeren van de oorlog, want tot midden in de chaos van hun nederlaag bleven zij bezig hun afgrijselijke opzet alsnog te voltooien: de vuren in de lijken-ovens der vernietigingskampen zijn immers de fanalen geweest van de Germaanse Götterdämmerung. Deze strijd met alle machtsmiddelen tegen een weerloos ras heeft in geheel de wereld en in het gemoed van ieder mens een walging gewekt, waartegen de meest geraffineerde propaganda moest doodlopen. Zonder af te laten hebben de Kerken tegen deze misdadigheid voor de Joden gestreden. | |
[pagina 748]
| |
Door heel het volk werd als bij instinct gevoeld, dat zich hier de boosheid openbaarde van een demonisch systeem, dat meer was dan het aantasten van een humanitaire levensbeschouwing of van het Nederlandse volkskarakter; dit was de diepste breuk met de christelijke ideeën van menselijke waardigheid. Deze dingen kweekten
Transport van Joodse Nederlanders
Naar een tekening door A.F. Hens Atlas van Stolk, Rotterdam de woede der machteloosheid, die zich uitte in onzinnige daden van sabotage en verzet; het gevoelsleven van het volk werd er door vergiftigd en dit heeft aan de christelijke levenshouding meer schade gedaan dan de Duitse propaganda. Het geronk van duizenden vliegtuigmotoren in de nacht klonk als muziek, men kon zich verheugen om Duitse steden in vlammen en puin. Wie in gewone tijden niet in staat was een dier te kwellen, stelde zich voor hoe hij ‘bijltjesdag’ zou vieren. Er zijn in de illegaliteit amoklopers geweest, die redeloos en radeloos met revolvers zwaaiden en dingen deden, die gruwelijk aan onschuldigen gewroken werden. Deze gemoedsreactie ligt uitgedrukt in het wegsterven van de humor, die eens zo bandeloos optimistisch was, dat zij van de nederlaag bijna een overwinningsroes maakte. Ze werd echter wranger en bitterder tot zij zweeg bij de wanhoop van het Joodse volk. Het gemoedsleven van de Nederlander in oorlogstijd ligt duidelijk geregistreerd in de verzetspoëzie der Nieuwe Geuzenliedboeken. Evenwichtige Nederlanders moeten wel diep geschokt zijn in hun gemoed, als zij geen andere mogelijkheid meer zien om zich te uiten dan een vers. In de Geuzenliedboeken staan verzen van diepe melancholie, van christelijke barmhartigheid en blinde woede; sommige zijn een luid roepen, andere een stil zuchten; er zijn verzen bij van rouw, van cynisme, van verdriet en strijdbaarheid, van Godsvertrouwen en wanhoop en iedere Nederlander zou ze alle hebben kunnen dichten, want al deze stemmingen heeft hij beurtelings beleefd. In deze verzetspoëzie leeft de geschiedenis van het Nederlandse volk in oorlog feller dan in de officiële protesten en rapporten. | |
[pagina 749]
| |
Tegen het voorjaar van 1943 nam de propaganda-campagne der Duitsers zichtbaar af. Zij had ook bij de stemming van het Nederlandse volk geen reden van bestaan meer en bij de dreigende vernietiging van het Duitse leger bij Stalingrad en de te verwachten capitulatie van het Afrikakorps, was ook de suggestie der Duitse onoverwinnelijkheid geheel gebroken. Een der laatste propaganda-acties werd gevoerd om de Artsenkamer, die door de prachtige houding der artsen een volkomen fiasco werd. Ook hier waren de beginselen van het christendom in het spel, want de artsen moesten gewonnen worden voor de Duitse rassen-en erfelijkheidsleer. Jodenvervolging, sterilisatie en euthanasie. In de Meimaand begon de agitatie rond het op 30 April 1943 opgerichte ‘Nederlandse Arbeidsfront,’ dat al niet meer de propaganda diende, maar gericht was op de inschakeling van Nederland in de Duitse oorlogsinspanning. Onderdeel van deze agitatie was de studentenjacht. Wetenschappelijke cultuur was voortaan een luxe, die voor de Nederlanders overbodig geworden was, nu zij hoogstens goed waren voor het koloniseren van de ‘Oostgebieden,’ die zij ook nog voor de Duitsers moesten verdedigen. Nederland mocht nog het land van zijn toekomstige ballingschap zelf opbouwen. Om de maat vol te maken verscheen in de dagbladen van 29 April 1943 de bekendmaking van Generaal Christiansen, dat alle leden van het voormalige Nederlandse leger opnieuw in krijgsgevangenschap zouden worden weggevoerd. Ook dit was als represaille voor de houding van het gehele volk. Het betrof hier een aantal van ongeveer een kwart millioen Nederlandse mannen. Deze maatregel mislukte volkomen, want in 1944 waren er nog niet meer dan 8000 militairen weggevoerd. Zij wekte bovendien een storm van verontwaardiging over het gehele land. Overal braken wilde stakingen uit. Om deze neer te slaan werd op de le Mei voor het gehele land het politiestandrecht afgekondigd. Deze Meistakingen, die geheel spontaan waren, bleken zo algemeen, alsof er een wachtwoord was uitgegeven. Er hing iets van vrijheid in de lentelucht van die dagen, een heerlijke opstandigheid, die alles riskeerde; een vreugde om eindelijk iets te kunnen doen, maar een vreugde die van angst geladen was, omdat men wist alles, ook zijn leven te riskeren. De Duitse reactie was hard, harder zelfs dan men gevreesd had. Door het standrecht was het mogelijk, zonder aanklacht of onderzoek, vonnissen onmiddellijk door de kogel te voltrekken. Op straten en op binnenplaatsen der fabrieken vielen de slachtoffers. Zo werden in Eindhoven fietsers opgepakt en in vrachtauto's geladen, tot men een bepaald aantal employé's van de Philipsfabrieken had uitgekamd om ze op staande voel neer te schieten.
Op 19 Mei 1943 hield Seyss-Inquart zijn grote rede in de montagehal van de Stork-fabrieken in Hengelo, vanwaar ook de onrust door het land was gegaan. Het personeel van de fabriek weigerde de moordenaar van hun kameraden te ontmoeten, maar Seyss-Inquart had voor een compleet gehoor gezorgd, door van ver en dichtbij NSB-ers, Duitsers en Arbeidsdienstmannen aan te voeren. Onder deze operaclaque van Duitse uniformpetten hield hij zijn requisitoir, dat hij eigenlijk had willen maken tot een gesprek tussen Duitsers en Nederlanders, precies in de week, dat ieder gesprek eerloos geworden was. Hij eindigde met de woorden: ‘Kameraden, de militaire gebeurtenissen zullen de politieke ontwikkeling doen ontstaan, die tot het einde van de oorlog leidt, | |
[pagina 750]
| |
en hoe eerder het verstand zich laat gelden, des te beter zal de vrede komen. Er moge geschied zijn wat geschied is, deze oproep gaat onder alle omstandigheden uit naar alle Nederlanders: door de groei in Europese houding te komen tot de vrijheid van de volkse ontwikkeling.’ Dit was onmiskenbaar een vredesaanbod, na de honderden stand-gerechten
Bekendmaking
Executies te Eindhoven naar aanleiding van de Meistakingen, 1943 Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam vrijwel onbegrijpelijk, alsof deze toch intelligente man nu eerst besefte wat hij gedaan had. Zelfs toen nog bleef hij de reeds tot op de draad versleten gemeenplaatsen trouw: ‘De Führer heeft ons, Duitsers en Nederlanders, bijeengebracht in volkse vrijheid en sociale rechtvaardigheid.’Ga naar eind1 Deze programmarede met het vredesaanbod zette de derde etappe in van de bezettingstijd. Nu volgde de periode van de onbegrensde uitbuiting van het Nederlandse volk voor de Duitse oorlogsvoering, de totale oorlog, ook in Nederland. Van ideologische strijd is steeds minder sprake. De witgekalkte, van Churchill geleende V, die betekenen moest, dat Duitsland won op alle fronten, bleef nog lang, zichtbaar in vele straten als een overblijfsel van een voor de Duitsers grote tijd. Eerst in deze derde periode vormt zich het grote nationale verzet, waarin ook de Kerken blijven meespreken. Het verzet met de revolver en met petroleum, de vorm aannemend van een parti- | |
[pagina 751]
| |
sanenkrijg, was niet van het begin af door de Kerken goedgekeurd, maar naarmate de Duitse terreur groeide en het gewelddadig verzet onontbeerlijk werd als bescherming tegen lijfelijk geweld, had ook deze bloedige oppositie geen tegenstand van de Kerken meer te wachten. Als geweld norm wordt, is dit een teken, dat iedere norm vervallen is; als het geweld luider gaat spreken dan het woord, heeft de chaos een aanvang genomen. De groeiende chaos betekende voor Nederland niettemin het begin van het einde en naarmate de chaos toenam en de aanblik van het dagelijkse leven steeds meer werd gedesorganiseerd, begint ook een nieuwe phase in de politieke wilsvorming van Nederland. Terwijl Nederland vecht voor lijfsbehoud, discussieert het over de vorm van de komende vrede. Daad en droom steunden hier elkaar: de rauwe, bloedige, blakerende daad was immers slechts te volbrengen, wanneer men leefde in een schone illusie. Toen schiep menig Nederlander zich een Utopia, waaruit de vrede hem verdrijven zou. Tijdens deze periode der bezetting zijn twee der grote na-oorlogse problemen ontstaan: de houding tegenover collaborateurs en de idee van de ‘doorbraak.’ De nazificatie was volkomen mislukt. Alles wat de Duitser had willen nemen als middel van propaganda was tijdig vernietigd, toen in het geestelijk verzet de tactiek der verschroeide aarde was toegepast. Langs deze zijde had de Duitse ideologie niet kunnen doordringen en de prediking der Kerken heeft in deze Duitse mislukking een groot aandeel gehad. Nu moest echter de passieve tegenstand worden vervangen door openlijke ongehoorzaamheid en hier bleek Nederland uiterst zwak te staan. Bij alle strijd om de ideologie, die zo voortreffelijk was geslaagd, bleek Nederland toch ingesponnen als in een web. Enkele wilde stakingen, die niet waren doordacht, hadden slechts ellende opgeleverd en toen het er op aan kwam het actieve verzet te coördineren, bleek de greep der Duitsers vaster dan men gemeend had. De arbeiders hadden wel hun organisaties opgegeven, maar waren met honderdduizenden vrijwillig over de grens gegaan; velen waren met vacantie teruggekeerd en vertrokken voor een tweede en derde maal. In het vaderland hielpen zij tankgrachten graven, bunkers bouwen en halve steden afbreken. Een groot gedeelte van de industrie werkte reeds lang voor Duitsland. Er werden met Duitsland zaken gedaan en er werd goed verdiend. Bijna het gehele transportwezen, van de officiële spoorwegen af tot de kleinste expediteur toe, stond in vaste, Duitse dienst. De Wederopbouw, die Nederland had op te bouwen, was Arbeidsdienst geworden en werd door Duitsers geleid; door fouten en halfheden van het begin was de innerlijke weerbaarheid reeds half gebroken. Toen men de burgerlijke ongehoorzaamheid moest organiseren, bleek dit bijna niet meer mogelijk. Nederlandse mannen zouden de eigen haveninstallaties opblazen en Nederlandse akkers onder water zetten; zij zouden Deckungslöcher langs de wegen graven en het land vol scherpe palen slaan, waarop parachute-springers zouden worden gespietst. Er was weliswaar een eindeloze variatie van sabotagepogingen: van loos luchtalarm tot het opblazen van bevolkingsregisters en overvallen op distributiekantoren; falsificatiecentrales leverden ieder benodigd document, maar een fijn gesponnen net had zich over Nederland gesloten. Het was moeilijk zich te weer te stellen. Wie werkte, ook als hij langzaam werkte, deed het voor de Duitsers: niemand kon ten slotte alle granaten met zand vullen, maar niemand stond ook eigenlijk geheel vrij. Uit deze toestand is het afmattende gevoel van hulpeloosheid en wanhoop gegroeid, dat demoraliseerde. Hoevelen hebben met zichzelf zware ge- | |
[pagina 752]
| |
wetensconflicten moeten uitvechten? En dan was er de humor niet meer om de schaamte te compenseren, dat men er toch nog ingelopen was. De groeiende nood was voor velen nog een verlossende gedachte omdat zij kon aantonen, dat al die collaboratie dan toch niet het resultaat bleek te hebben, dat de Duitsers er van hadden verwacht. Zo ontstond een giftige atmosfeer, die aan de levenskracht van het volk knaagde. Wie was schuldig? Waar lag de grens, waarachter het verraad begon? En toch deed iedereen wat hij meende te kunnen doen in de omstandigheden, waarin hij onvoorziens geraakt was. Dat vrouw en kind voor hem misschien moesten boeten, heeft menig moedig man voorzichtig gemaakt en ook de zeer sterken konden er niet voor instaan, dat hun geestkracht de test der terreur kon verdragen. Maar dan mocht men toch niet meer eisen dan billijk was van de gewone man, die tobde over zijn gezin en geen held was. Toen is het gif gebrouwen, dat tot nu toe niet is uitgewerkt en inmiddels duizenden existenties vernietigd heeft. Dit is een christelijk probleem, en wie de geschiedenis van christenen beschrijft, moet constateren, dat het Nederlandse volk niet het genereuze gebaar heeft gevonden, dat van grootmoedigheid getuigt. Er waren in Nederland de nietsdoeners, soms uit koppigheid, soms uit gebrek aan moed, die met de armen over elkaar de nederlaag der Duitsers zagen ankomen. Zij leefden als ballingen in hun eigen land en teerden op B.B.C. en Radio Oranje. Zij konden na de oorlog zeggen zoals Siéyès na de Franse revolutie: J'ai vécu. Dan waren er de pure realisten, die zich in de Duitse invloedssfeer nestelden en na Stalingrad, D-day en Dolle Dinsdag terug manoeuvreerden naar de illegaliteit om met een band van de ‘Bijzondere Strijdkrachten’ om de arm en een Amerikaanse sten-gun in de hand naar boven te komen. Tussen deze twee stonden de principiëlen: de mannen van de illegale pers, de gewapende strijdgroepen, de overvalcommando's, de kerkelijke en vele der vroegere politieke leiders, die zich niet voor de vijand verborgen.Ga naar eind1 Maar ook door hen is soms onderhandeld met de vijand en er zijn concessies gedaan. Bijna zou het wachtwoord van de unconditional surrender zijn gebroken om Holland te bewaren voor een moordend eindoffensief.Ga naar eind2 Ambtenaren, die reeds op hun posten waren, toen de oorlog begon, hebben wellicht het zwaarste gewetensconflict gehad of zij al niet tot de uiterste grens van hun medewerking gekomen waren. Al deze groepen hebben soms in felle botsingen tegen elkaar gestaan, maar evenzeer op elkaar gesteund. Gewetensconflicten hebben zich reeds voorgedaan tijdens het bestaan van de Nederlandse Unie, toen men zocht naar een legale houding en feitelijk de illegaliteit voorbereidde. Men kan wel het onderscheid constateren tussen het principiële verzet der artsen en het tactische verzet van de rechterlijke macht, dat zoveel zwakker indruk maakt, maar dit illustreert slechts het onmogelijke, dat in de bestaande verhoudingen gelegen was. Toen het Nederlandse volk van zijn levensmogelijkheid werd beroofd, werd het ook in zijn geweten verscheurd, zodat er van een commune mesure nog nauwelijks sprake kon zijn. Terwijl het maatschappelijk leven tot chaos werd, verloren ook de normen, die de grondslag van het bestaan uitmaken, hun vastheid. Terwijl deze bittere strijd tegen nood en terreur, die voor velen een tragische gewetensstrijd was, voortging, lokte de toekomst en maakte men plannen voor een nieuw in vrijheid herrijzend Nederland. Dit was de droom, die de realiteit draaglijk maakte. Nooit mocht het meer zo worden, als het was in 1940. De oorlog had de eenheid gebracht, | |
[pagina 753]
| |
de oude tegenstellingen van klasse en religie opgeheven, althans een bereidheid gebracht om uit de vroegere verdeeldheid weg te springen. In de illegale pers, in concentratie- en gijzelaarskampen en in de avondbijeenkomsten van vertrouwde vrienden, werden de plannen gesmeed voor een ideaal vaderland. Zoals tijdens de Franse revolutie iedere citoyen kant en klaar een constitutie in zijn binnenzak droeg, zo wist ook iedere Nederlander hoe het na de oorlog worden zou. Al die plannen waren het ideële tegenbeeld van de rauwe werkelijkheid, waarin men leefde. De eenheid, die men in het Nederlandse volk aanwezig zag als nooit te voren, schreef men toe aan een nieuwe gezindheid, terwijl ze louter steunde op de aanwezigheid van de vijand. Een echte eenheid, waarop men een toekomstige politiek zou kunnen bouwen, was minder dan ooitaanwezig. In het seminarie Sint Michielsgestel, dat als gijzelaarskamp was ingericht, werden vele plannen gemaakt, die niet alle op wijs inzicht steunden. Hier ontstond ook de idee van de latere ‘Nederlandse Volksbeweging.’ Terwijl uit de Londense emigrantenkring in de zomer van 1943 een brochure bekend werd van ‘Boisot,’ waarin het toekomstige bestel van Nederland getekend werd zonder ook maar de oude politieke partijen te noemen,Ga naar eind1 verscheen als antwoord een Nederlandse tegenbrochure, waarin de woord- voerders van die partijen de terugkeer der vroegere situatie bepleitten. Zo kwam reeds tijdens de oorlog het debat op gang over wat later ‘de doorbraak’ zou heten. In de illegaliteit leefde een gedachtensfeer, die zelfs de gewone normen der democratie in gevaar bracht. Sommigen beschouwden zich daar als super-Nederlanders, die het recht zouden hebben na de oorlog het bestuur van het land te leiden. Men sprak reeds over ‘de opstand der illegalen.’Ga naar eind2 Soms uitte de illegale pers een diepe verachting voor de houding van het Nederlandse volk: ‘Dit volk is nog arm in de zielige pratersnood van zijn intellectuelen; arm in de a-nationale stunteligheid van zijn arbeidersmassa's; arm in de hachjesvrees van zijn bourgeois, arm in de cynische eigenbaat van zijn ondernemers, arm in de schaamteloosheid van zijn jonge vrouwen, kortom, arm in de kleinheid van alle dingen, waarin een toch groot volk klein kan zijn.’Ga naar eind3 Reeds in Augustus 1944, toen met het opdringen van het Engels-Amerikaanse offensief door België heen naar Nederland de bevrijding aanstaande leek, was het vertrouwen weg en de eenheid feitelijk reeds verbroken. De oude S.D.A.P. richtte in die maand een eigen illegaal blad De Baanbreker op. In dezelfde maand constateert De Ploeg: ‘Men voelt hoe de vroegere groepering geen toevalligheid was onder invloed van de omstandigheden en om een gesteld doel te bereiken - men realiseert zich, dat er in die vroegere groepering een mythe gegroeid is, een centrale gedachte, die de eigen gemeenschap droeg en haar inhoud verleende.’Ga naar eind4 De jongere katholieken, die in Christofoor sinds 1942 hun illegale blad bezaten, verdedigden de mening, dat mede door de oorlog de emancipatie der katholieken was voltooid en dat daarom de tijd voor een eigen katholieke politieke partij voorbij was. Toen op verzoek van Londen in 1944 de ‘Grote Adviescommissie der Illegaliteit’ gevormd werd, bleek de heersende verdeeldheid. Er was hier een tegenstelling tussenrechts en links, tussen jong-progressieven en oud-conservatieven. Een deel der illegaliteit wenste, dat de Adviescommissie tevens de eigenlijke voorlopige regering zou vormen en stelde reeds een politiek program op, waarin de oude parlementaire democratie | |
[pagina 754]
| |
Het illegale blad ‘Christofoor,’ Juli 1944
Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam | |
[pagina 755]
| |
vervangen werd door een semi-fascistisch systeem van ordening en beheersing van het economische leven, waardoor werkloosheid en grote welvaartverschillen in de toekomst zouden zijn uitgesloten.Ga naar eind1 De eenheid van het volk in het verzet, reeds zo broos in zichzelf, werd op allerlei
Vergadering van het Episcopaat tijdens de oorlog
Van links naar rechts: Mgr J.P. Huibers, Mgr P.A.W. Hopmans, Mgr J. de Jong, Mgr J.H.G. Lemmens en Mgr W.P.A.M. Mutsaerts. Naar een fotografie van het Fotopersbureau ‘Het Zuiden’ Bisschoppelijk Paleis, Breda wijzen door de Duitsers bedreigd. Zij meenden kans te hebben het interkerkelijk overleg te breken door de ene partij tegenover de ander verdacht te maken en ieder afzonderlijk concessies in het vooruitzicht te stellen, wanneer men maar de entente cordiale zou prijs geven. Dan weer prees men het hardere principiëlere Calvinisme tegen een opportunistisch Rome, de indruk wekkend, dat de Bisschoppen reeds bezig waren een separate vrede te sluiten. Dan weer werd de massale eenheid der katholieken tegenover een verdeeld en machteloos protestantisme gesteld. Meerdere malen werd gepoogd het Nederlandse episcopaat in tegenspraak te brengen met het Duitse en Belgische. Het was daarom van belang, dat reeds spoedig de herderlijke brieven van mgr Von Galen, bisschop van Münster, in Nederland bekend werden en ruim werden verspreid. Later lanceerden de Duitsers brieven en speeches van kardinaal Van Roey, aartsbisschop van Mechelen, die de Belgische katholieken zou hebben aangespoord actief en in- | |
[pagina 756]
| |
tens deel te nemen aan de strijd der Duitsers in het Oosten. Een officieel démenti van de Kardinaal vond echter moeilijker verspreiding dan de berichten via de Nederlandse radio. Ook in de illegale pers verschenen bij tijd en wijle anti-papistische uitingen, die gevaarlijk konden worden voor het eenheidsfront der kerken.Ga naar eind1
Dolle Dinsdag te Rotterdam
Naar een fotografie door H.F. Grimeyer Atlas van Stolk, Rotterdam Het verzet der Bisschoppen leidde in deze periode slechts enkele malen tot openbare protesten; zij hebben echter met hun geheime instructies de ontwikkeling der dingen op de voet gevolgd en door hun adviezen, door wie deze ook werden gevraagd, de maatregelen der Duitsers voortdurend doorkruist. Hun openbaar optreden was in deze tijd vooral gericht op de zo noodzakelijke christelijke gewetensvorming, op de voorlichting van wat een christelijke moraal in de heersende buitengewone omstandigheden eiste. Op vele manieren hebben zij getracht de materiële hulpmiddelen bijeen te brengen, waardoor het duizenden mogelijk geworden is zich van hun gewetensconflicten te bevrijden. Als men de zedelijke nood en het morele verval van het volk, dat in deze periode zulke ontstellende afmetingen dreigde aan te nemen als een droevig historisch feit moet constateren, dan mag men evenzeer het andere blijde historische feit vast-leggen, dat in deze jaren door zeer velen de levenswet van het christendom, die de liefde is, zonder vertoon van heldhaftigheid is vervuld. Naarmate de nood van het volkGa naar eind2 | |
[pagina 757]
| |
zwaarder werd, was ook de onderlinge hulp spontaner. Men gaf elkaar niet uit zijn overvloed, maar uit zijn nooddruft; men herbergde met gevaar voor eigen veiligheid de opgejaagde Joden en de vluchtenden voor de terreur; vreemde piloten werden verzorgd en in veiligheid gebracht, vechters uit de illegaliteit kenden veilige adressen; in concentratiekampen
Razzia's te Rotterdam, November 1944
Naar een foto door H.F. Grimeyer Atlas van Stolk, Rotterdam leefde een wonderlijke kameraadschap; honderden verdroegen zwijgend de kwellingen van Duitse onderzoekmethoden en stierven als helden. Bij al deze dingen was het christendom een werkelijke kracht in het volk. De verwachting van velen, dat Nederland anders herrijzen zou dan het geweest was, was niet geheel illusie. Als er schaduw was, het licht was overvloediger. Niet allen waren tegen de druk opgewassen, maar zeer velen hebben goede en grote dingen gedaan, waarvan ze geen vermoeden hadden, omdat zij ze vanzelfsprekend vonden.
Juist op de dag, dat het reddende offensief aan de Nederlands-Belgische grens stil viel, brak de uitgelatenheid der bevrijding in de Hollandse steden los. Oncontroleerbare geruchten lieten de Engels- Canadese legers oprukken tot de Amsterdamse Berlage-brug: deze dag zal als Dolle Dinsdag in de Nederlandse geschiedenis wel blijven voortleven. Juichend riep men de auto's met vluchtende Duitsers een laatst vaarwel toe. Een dag | |
[pagina 758]
| |
later waren ze terug. Kort hierna brak voor het Zuiden de werkelijke bevrijding aan; het Noorden echter ging een uiterste beproeving tegemoet die bewust gericht was op de vernietiging van het volksbestaan. Het leegplunderen van industrieën en van gehele woonsteden nam een aanvang, overal begon de versnelde deportatie van de gehele mannelijke bevolking, de vernieling
Verwoesting in de haven van Rotterdam, September 1944
Naar een foto door J.F.H. Roovers, Rotterdam van akkergrond en technische installaties, terwijl de grote steden in het westen bovendien werden uitgehongerd. Bij deze totale desorganisatie van het leven, die bijna absolute chaos werd, toen alle publieke diensten, zelfs de meest vitale, faalden, waren het de kerken, die nog konden voorzien in de nooddruft van het volk. De protesten tot de bezettende macht gericht, feller en bitterder dan ooit, gingen door; brieven van troost en opbeuring gingen uit tot de gelovigen, vol waarschuwing ook tegen de dreigende ontwrichting van het christelijk geweten en vol aansporing tot daden van heldhaftige naastenliefde. In deze van destructieve sentimenten geladen gemoedssfeer spraken de Bisschoppen in termen, waarin ook tijdens de ondergang van het Romeinse Rijk Hieronymus, Leo en Gregorius de Grote hadden opgetornd tegen de rampspoed, die toen het volk sloeg. Zoals zij eens tegenover de haveloze horden van christenen bezwerend hun woorden richtten, zo stonden de Bisschoppen, die van Utrecht en Haarlem nog alleen, tegenover een uitgeputte, verkleumde en verpauperde menigte met woorden, die in hun elementaire eenvoud de gelovigen confronteerden met de eeuwigheid en het visioen van eeuwige gerechtigheid. De ene keer spraken ze over het mysterie der boosheid, een andere keer over de organisatie van de voedselvoorziening, over melk, voor kleine kinderen en het dorsen van graan voor de behoeften van de trekkers langs de weg. Zij vloekten de zwarte handelaars en vroegen om het verdwijnen en zo nodig het vernietigen van parochiële registers, die de vijand van dienst zouden kunnen zijn; zij geboden openlijke ongehoorzaamheid en stelden zich garant voor de geldelijke gevolgen. In deze tijd was het, dat men soms in de kerken, tussen het gesnik der mensen, het trappelen van voeten en een onderdrukt applaus kon horen. Bij alle leed was het intense vreugde telkens opnieuw | |
[pagina 759]
| |
openlijk het onrecht te horen aanklagen en veroordelen. Het volk hoorde bijna week aan week de stemmen van zijn Bisschoppen en het wist van te voren, dat op het juiste ogenblik vanaf de kansels een woord van troost, leiding of protest zou klinken en dit niet in een anonyme proclamatie, maar steeds met voluit de namen van degenen, die het zwaarste deel van de strijd voor zichzelf namen. Wat de Kerken in onderling overleg voor het volk hebben gedaan om de meest schrijnende nood te lenigen, is slechts ten dele bekend.Ga naar eind1 In een kort gedicht Wonderbare spijziging schreef de dichter Martinus Nijhoff de strophe:
en wat ternauwernood
had kunnen volstaan voor één gezin
bleek, toen men het uitdelen ging,
voor een geheel volk te volstaan.
Grote dingen hebt Gij aan ons gedaan.
Wij danken U voor Uw barmhartigheid,
Onze Vader, die in de hemelen zijt.
In November ging het laatste request der Kerken naar Seyss-Inquart, een laatste protest tegen roof en vernieling. Het was een afscheidswoord, dat bedoeld was als requisitoir ‘om te getuigen van de gerechtigheid Gods.’ Het was geen smeekschrift, maar een laatste waarschuwing, dat God de schuld wreken zou.Ga naar eind2 Hierna heeft Seyss-Inquart niets meer van de Kerken gehoord. Deze man, die geloofde aan zijn ‘historische zending’ is na een historische mislukking ongezien uit het land verdwenen. Toen de Canadese Generaal Foulkes in Wageningen bij de capitulatie-onderhandelingen zijn tegenwoordigheid eiste, was hij niet meer te vinden. Later bleek hij door Noord-Duitsland te zwerven op zoek naar de overlevenden van het uiteengeslagen Berlijnse horzelnest. Deze man heeft over Nederland slechts gesproken als over dieses Volk; hij heeft zijn minachting voor alles wat Nederlands was, uitgevierd, ook tegen de Kerken en niet het minst tegen de Kerk, waarvan hij zelf eens deel uitmaakte en waarnaar hij vóór zijn dood nog terugkeerde. Als hij zich later in de eenzaamheid van zijn gevangenschap met de dossiers van het verzet prepareerde op zijn verdediging, heeft hij opnieuw alles onder de ogen gehad wat de Kerk van Nederland hem in vijf jaar te zeggen had. Het kan hem geholpen hebben zijn persoonlijk inzicht als nog te veranderen.
De bevrijding werd beleefd in een roes en ontaardde in een razernij. Toen het leven weer langzaamaan normaal begon de functionneren, bleek eerst hoezeer het volk door de oorlog aan christelijk besef had ingeboet. Niet het nationaal-socialisme had succes gehad maar de oorlog had het volk gedemoraliseerd en de innerlijke weerstand uitgeput. De bevrijding gaf een uitbarsting van primitieve haat- en wraakgevoelens te zien, die aantoonde in welke mate de normale psychische reacties bekneld waren geraakt. In hun schrijven van 29 Juni 1945, het eerste, dat na de bevrijding werd voorgelezen, constateerden de Bisschoppen de morele verwoestingen, die zich toen reeds begonnen te openbaren.Ga naar eind3 Reeds bestond het fatale probleem van de politieke delinquenten. De concentratiekampen bestonden verder, nu met een andere bevolking; wat de bewaking betrof, maakte deze verandering nauwelijks verschil, want de methode bleef vrijwel gelijk aan | |
[pagina 760]
| |
de Duitse: men begon reeds te spreken van een ‘Oranje-S.S.’ De Bisschoppen wezen op de christelijke gedragslijn, die men moest volgen om hier niet een probleem te scheppen, dat jarenlang het Nederlandse volk zou besmetten. Een lawine van echtscheidingen wees op een débâcle van het gezinsleven, gevolg van de massale deportaties tijdens de
Bevrijdingsbericht
van het illegale blad Trouw, 5 Mei 1945 Atlas van Stolk, Rotterdam oorlog. Er was frequente huwelijksontrouw en een vrijheid van sexuele omgang, waaraan een groot gedeelte van de jeugd zich schuldig maakte en die het publiek gedrag reeds begon aan te tasten, zodat het vervagen van iedere morele norm te vrezen was. Er heerste een apathie, die schuwde te werken en het verwoeste land in puin liet liggen, een onbarmhartige zelfzucht, die zich scherp aftekende tegen de vele daden van naastenliefde, die de oorlog had te zien gegeven. Een ongebreidelde genotzucht en een practisch materialisme, dat het gehele leven aantastte. In hun brief van 1 September 1945 waarschuwden de Bisschoppen opnieuw tegen wat dreigde te worden tot een fatale mentaliteit, als men zich niet haastte terug te keren tot christelijke normen. Wat de oorlog niet bereikt had, zou de vrede kunnen bereiken. Het ging om de gehele christelijke existentie, om geloof en werken, om godsdienstzin en goede zeden, om geestelijk en wereldlijk leven, om het persoonlijk gedrag en de sociale toestanden. Allerwege werd een godsdienstige traagheid geconstateerd, | |
[pagina 761]
| |
Johannes, Kardinaal de Jong
aartsbisschop van Utrecht Naar een fotografie door M.A.J. van Bommel, Utrecht | |
[pagina 762]
| |
een ontbreken van de godsdienstige zin, die de kerken plotseling leeg maakte, terwijl zij tijdens de oorlog overvol waren geweest. Het christelijk geweten bleek aangetast, juist nu de wereld meer dan ooit aan christendom behoefte had en na het gif van het nationaal-socialisme hunkerde naar gezond voedsel. Er was een zedelijke decadentie, een weigeren van alle remmen, waardoor het geloof stierf en de liefde verkoelde. Die eigenaardige godsdienstige traagheid was een oud zeer en een nieuwe besmetting tegelijk. De langzame verglijding naar een modern heidendom was voor de oorlog reeds te constateren geweest. Het had toen de maatschappelijke vormen aangetast, nu drong het door tot in het particuliere leven van velen, die er zich tot dan toe van hadden vrijgehouden. De wilde roes, die na de bevrijding had ingezet, week langzaam, maar wat overschoot na de wilde drift, was een amoralisme, dat van zedelijke oppervlakkigheid tot volslagen gewetenloosheid ging. Er ontstond een vorm van libertinisme, die sympathiek schijnt door openheid van geest en vanzelfsprekendheid. Het zou nu gaan om een christendom, dat choqueert, dat opvalt door de moed van zijn consequenties, een echte, evangelische volmaaktheid, een godsdienstige inkeer en een overvloedige uitstorting van liefde in werken van apostolaat en charitas. Tegen de achtergrond van deze godsdienstige en zedelijke houding, die zich even onverwacht als snel openbaarde onder brede lagen van het volk, moet men de verdere ontwikkeling van de na-oorlogse toestanden bezien. De beslissingen over de toekomstige organisatievormen van het Nederlandse volk zijn door deze toestanden zeer zeker sterk beïnvloed; zij hebben althans de katholieken gedreven naar een zo groot mogelijk herstel van hun isolement. Het verzet der Bisschoppen heeft niet alleen betekenis gehad voor de Nederlandse katholieken, maar evenzeer voor het gehele Nederlandse volk. Het geestelijk verzet tegen het nationaal-socialisme is het oudste en in zekere zin het meest effectieve verzet geweest. Het bestond reeds vóór de oorlog en heeft onmiddellijk de aandacht getrokken van het ganse volk, omdat het zó openlijk was, dat het een bijna legale oppositie werd. Het droeg niet de schijn van anonymiteit en heeft slechts daar waar het wijs geacht werd verborgen methoden gebruikt. Zo er in 1940 nog enige twijfel over was of het katholicisme niet ultramontaans was in de zin die de negentiende eeuw aan dit woord gaf, dan was deze twijfel in 1945 verdwenen. Gerard Brom heeft aan deze ontwikkeling van het katholicisme binnen Nederland een zijner paradoxen gewaagd: ‘Nadat de mijter nog geen honderd jaar geleden diende om protestanten bang te maken, leken alle landgenoten nu onder de bisschopsmuts als onder een hoedje te vangen.’Ga naar eind1 Reeds de 12de Mei 1945 had de Paus een huldigend schrijven gericht tot het Nederlands EpiscopaatGa naar eind2 en de Kardinaalscreatie van mgr J. de Jong was niet alleen de erkenning van zijn persoonlijke verdienste, maar ook van die der andere bisschoppen. Het gehele volk aanvaardde deze benoeming met eendrachtige vreugde als een eerbetoon, dat bewezen was aan geheel Nederland voor het forum van de wereld. |
|