In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953
(1953)–L.J. Rogier, N. de Rooy– Auteursrecht onbekend
[pagina 683]
| |
4 De Binnen-kerkelijke Critiek en de Verhouding tot de Niet-katholiekenIn de Studiën van 1930Ga naar eind1 schreef Pater Perquin een artikel, dat tot titel droeg Walter von der Vogelweide en het pleidooi voor vernieuwde politiek. Het past in de rij van publicaties, die dit jaar heeft opgeleverd, maar houdt zich bijzonder bezig met de verklaring van een verschijnsel, dat in die jaren van onrust soms beangstigende vormen aannam. Er was onder de Jongeren een steeds feller wordend anti-clericalisme merkbaar. Aan de problematische figuur van de middeleeuwse Duitse dichter Walter von der Vogelweide tracht dit artikel de functie van het anti-clericalisme te verduidelijken. Walter von der Vogelweide past in de tijd van Waldenzen, Albigenzen en de Armen van Lyon; hij is tijdgenoot van Franciscus van Assisië, Dominicus de Guzmán en van Jacob van Maerlant. De Jongeren van die eeuw waren bezield met een groot enthousiasme voor Kerk en Vaderland, maar nooit is de Kerk zo fel aangevallen als juist door hen, die haar wilden verdedigen en uit het verval opheffen. Zoals toen met bittere invectieven werd getoornd tegen de hebzucht der Pausen en de twistziekte der edelen, zo toornen de Jongeren nu tegen de uitbuiting van het volk en tegen het halfhartig verzet tegen of het goedpraten van afschuwelijke wantoestanden. Toen had het anti-clericalisme een zuivere functie en de eeuw is gered door het optreden van twee jonge mensen, die heiligen waren, Franciscus en Dominicus. Zij vonden de juiste weg naar het herstel en de inspiratie voor een grootse cultuurbloei. Zo was na de wereldoorlog opnieuw de gehele Europese jeugd in opstand, snel evoluerend, zich differentiërend, uiteenvallend in verschillende richtingen, en in Nederland vindt men een nauwkeurig gelijkend pendant. Zij, die eerst gebonden waren in een vaste groep, staan korte tijd later tegen elkaar. Binnen enkele jaren is iedere eenstemmigheid verdwenen. Naast Roeping staat De Gemeenschap; dan zijn er De Valbijl en De Paal, dan De Nieuwe Gemeenschap. In de plaats van de grote strijd om de vernieuwing van het ganse leven stellen ze hun pueriele ruzietjes, waaraan zij hun kostbare tijd en hun schrijverstalent vruchteloos verdoen. Nooit evolueert men snel genoeg, zichzelf tegenspreken geldt als bewijs van de ware vitaliteit; wie een jaar lang zichzelf gelijk blijven in stijl en denken, zijn reeds terecht gekomen in ‘het steegje der epigonen.’Ga naar eind2 Deze zucht naar tegenspraak, dit afwijzen van iedere overeenstemming, dit terugslaan tegen de prikkel wordt | |
[pagina 684]
| |
spookachtig in de voortdurende beschuldigingen van plagiaat en van duistere machinaties met manuscripten, die uit laden en dossiers verdwijnen. In steeds bitser en bijtender stijl gaat men elkander verscheurend te lijf in zielige polemieken. En onder katholieken, die soms een aangeboren vrees vertonen voor iedere polemiek als voor een
De Evangelist Johannes
Titelblad van het tijdschrift De Gemeenschap, November-December 1930 Naar een tekening door Ch. H. Eyck Gemeente-Bibliotheek, Rotterdam kwaad, dat èn de eenheid èn de rust schaadt, dan weer er zich redeloos aan te buiten gaan, heeft deze gelegenheid om in een in grootse stijl gevoerde polemiek de strijd te voeren om de vernieuwing van het gehele katholieke leven, gevoerd tot verbittering. De gehele geschiedenis der Kerk is polemiek geweest, maar het grote meningsverschil, het tactisch opstellen van argumenten, het strooien met onverwachte invallen, het terugbrengen van oppervlakkige verschillen tot de wortels der diepe geschillen, is hier geslonken tot geprikte en geprikkelde eigenliefde en de vrees voor bedreigde rust. Groot was het debat tussen Luther en Erasmus, tussen Chesterton en Shaw. Hier echter was niet veel meer dan een moedwillig niet-begrijpen, kleine kunstgrepen, alsof men een veldslag wil winnen door kopspijkertjes voor een auto te strooien. Pieter van der Meer zag het langzaam afglijden naar de akeligste mediocriteit, het opduiken en verdwijnen van schrijvers, die zich na een dozijn pagina's exclamaties bleken leeggeschreven te hebben.Ga naar eind1 Vele tijdschriften hebben dan ook hun eerste jaargang niet overleefd. Enkele titels van kronieken en enkele citaten uit één jaargang van Roeping, dat de inzinking dan nog overleven kon, zijn typerend voor de aftakeling der Jongeren-beweging: Geestelijke inflatie. Afschrijven, De ontnuchterde toreador, Domheid of huichelarij; ‘de creatieve daad kan een lafhartige vlucht zijn, ik behoef u niet te zeggen, dat dit meestal ook zo is’; ‘de getourmenteerdheid wordt wel meer, maar niet groter, alleen burgerlijker, benepener, aftandser. En het zal niet lang meer duren, of ze is een stinkend riooltje’; ‘honden, die huilen - niet pornographisch, maar onnozel.’Ga naar eind2 | |
[pagina 685]
| |
Dat van de ouderen niemand begrip getoond heeft of het geduld heeft opgebracht naar begrip te zoeken, is tragisch geweest. De Jongeren hebben geen partners voor een gevecht kunnen vinden. De hooghartige spot van pater Gielen in zijn Boekenschouw met zijn dikwijls onwaardige beledigingen, die men in hem, de oudere, wel onvergeeflijk moet vinden, zijn gekrenkte eigenliefde, toen de Jongeren zijn morele normen niet meer accepteerden en vervingen door litteraire, had nog meer kwaad kunnen stichten, als pater Van Heugten hem niet tijdig was opgevolgd. In 1929 zwaaide Boekenschouw, enkele jaren te laat, de witte vlag in een artikel Sans peur... et sans reproche.Ga naar eind1 Albert Helman kreeg toen een gunstig oordeel over zijn Hart zonder Land en Albert Kuyle over De Bries, maar het kwaad was geschied en tien jaar later nog schrijft Kuyle bij de herinnering hoe ‘de zuurfles van Boekenschouw veranderde in een honingpot’: ‘dat de Jongeren toch maar liever niet tot de bron willen komen, omdat overal eerst de giftige putten moesten zijn dichtgegooid.’Ga naar eind2 Hun onderlinge ruzies hadden de Jongeren zelf wel uitgevochten, desnoods met de vuist, daar ligt hun tragiek niet. De grote ruziemakers hebben het ook stuk voor stuk afgelegd wegens heesheid, maar de hooghartigheid en laatdunkendheid der ouderen, die tegen het streven der Jongeren hun vuurvaste gemeenplaatsen slingerden, heeft onherstelbaar kwaad gesticht. Een tijd lang hebben de Jongeren de steun gekend van Pieter van der Meer, die hen rond zich verzamelde tot hij terugkeerde naar Parijs. Zo zou ook Thijm hen gesteund hebben. Het bleek uiterst moeilijk binnen het katholieke volksdeel een zelfstandig oordeel en een persoonlijke levenshouding te veroveren en te bewaren; er is onder katholieken niet de beweeglijkheid van geest, die non-conformisme dulden kan. Verscheidenheid is al te gemakkelijk bedreiging van die bijzondere eenheid, waardoor katholieken zich kenmerken. Als de Jongeren gezondigd hebben, dan deden ze het tegen de discipline der traditie, niet tegen geloof en zeden. Er is te weinig vertrouwd op de kracht van de unio mystica, waar Schaepman zo totaal op rekende. Hierdoor werd non-conformisme gelijkgesteld met neiging tot ketterij. Dat deze verdachtmaking van hun eerlijke bedoeling en van hun geloofstrouw sommige Jongeren tot vertwijfeling heeft gebracht, is begrijpelijk. Velen hebben de strijd doorgemaakt zonder schade te lijden in hun geloof; sommigen hebben met de katholieke gemeenschap ook hun geloof vaarwel gezegd, omdat ze het daar niet meer konden uithouden. De hevigheid der polemiek zou hen sterk gemaakt hebben, maar de kleine verdachtmakerijen hebben innerlijk geschrijnd en al konden zij zich dan ook een superieure houding geven alsof hen dit alles niet aanging en al kon men, met bitsheid antwoordende, zijn innerlijke pijn ontkennen, niettemin is men in eigen kring ernstig tekortgeschoten in de elementaire christelijke liefde en is er ergernis gegeven, die zielen schade deed. Er zijn vele naamlozen geweest, aan wie Merijntje Gijzen zijn naam gegeven heeft, wier vertrek slechts opgemerkt werd in verlate statistieken, maar naast dezen staan ook zij, die weggingen, omdat het hun te benauwd werd binnen de kerkelijke gemeenschap, en daarnaast nog degenen, die niet met het hart hun vaarwel gaven, maar dan toch hun hoofd en hand liever gaven aan een andere taak dan aan de opbouw der katholieke gemeenschap, omdat zij voor hun goede wil niet de voldoende vrijheid vonden voor scheppende arbeid. Een der giftige gevolgen van zoveel misverstand, verdachtmaking, wrijving en polemiek, was een sterk oplevend anti-clericalisme. Dit opkomend gevoel had vele | |
[pagina 686]
| |
gronden. Er was verbittering, omdat het verlangen naar geestelijke zelfstandigheid gemakkelijk geduid werd als hoogmoed, terwijl er niets anders was dan afkeer van nivellering en van een organisatorische, dus kunstmatige eenheid. Om gevestigde belangen te ontzien eiste men stilzwijgen of zelfs een verandering van opinie. Om het gezag te sparen en te eren werd verwacht, dat men de culturele prestatie van priesters zou bewonderen, ofschoon zij toch zoals ieder ander zich aan critiek hadden te onderwerpen. De Jongeren beklaagden zich dat priesters op grond van hun wijding zich gezag aanmatigden, dat hun niet toekwam. Zich nog altijd verbeeldend sinds een eeuw onder katholieken ongeveer de enige mensen van studie te zijn en menend, dat zij op velerlei gebied een monopolie van wijsheid en deskundigheid bezaten op grond van wijsgerige en theologische studies, matigden priesters zich gezag aan op terreinen, waar dit gezag toch minstens problematisch geacht kon worden: de litteraire critiek, de economie, de sociologie en de politiek. Gewoon geraakt aan het feit, dat het gehele verenigingsleven binnen het terrein van hun directe zielzorg viel, was het velen pijnlijk te ervaren, dat leken zich niet meer tevreden stelden met volgen en gehoorzamen, maar zelf streefden naar de leiding. In de dagen van de schoolstrijd hadden religieuzen onmisbare diensten gepresteerd op het gebied van het onderwijs en het is begrijpelijk, dat zij aan deze grond van het bezit der oudste rechten ook een bijzondere rechtspositie wilden ontlenen. Zij wensten zich op hun scholen wel van leken te bedienen als hulpkrachten, maar dan hadden deze toch te wijken, zodra meer religieuzen beschikbaar waren. Dat in sommige gevallen met slinkse methoden en niet oirbaar bestuursbeleid leken in hun sociale positie werden geschaad, kon gemakkelijk het rechtvaardigheidsgevoel kwetsen. Sinds het onderwijs ook voor katholieke leken een bestaansmogelijkheid bood, meenden zij op dit gebied recht te hebben op een openlijke en faire concurrentie. Niet dat de religieuzen in hun levensregel en vooral in hun celibaat een blijvende voorsprong kunnen hebben boven de leken, werd hun als grief aangerekend, maar wel, dat zij feitelijk soms zo handelden, alsof iets anders dan onbaatzuchtigheid hen inspireerde. Het werd gemakkelijk uitgelegd als onwelwillendheid, wanneer werd vastgehouden aan het standpunt van verworven recht in plaats van edelmoedig te wijken en om te zien naar een nieuw arbeidsterrein. Dat er zich rijkdommen ophoopten in de kloosters, sinds de gelijkstelling van het onderwijs aan religieuzen een gelijk inkomen gunde als aan gehuwden, was een anti-papistische leuze, die bij tijd en wijle zelfs in de Kamer werd aangeheven. Om haar aperte onredelijkheid kon deze leuze niet doorklinken, maar ze wekte toch soms verwante echo's ook onder katholieken en raakte daar een gevoelscomplex, waardoor de dankbaarheid, die men gaarne bekende verschuldigd te zijn, minder hartelijk werd. Dat pers en politiek direct en ook indirect onder invloed stonden van de clergé, terwijl ook hier het gelovige volk meer werd gemaand tot volgzaamheid dan tot initiatief, werd méér als een onregelmatigheid gevoeld, naarmate ook voor deze functies steeds meer competente krachten beschikbaar waren. Wat Ariëns had gewild: dat de leken zelf hun organisaties gingen leiden en alles zelf zouden gaan doen, dat het beter was wanneer anderen het minder goed deden dan wanneer priesters zich over alles ontfermden zelfs met het beste gevolg, was in de practijk niet altijd gevolgd. Terwille van | |
[pagina 687]
| |
het directe resultaat was dikwijls aan de leken geen leertijd gegund en als de geschikte krachten er dan toch komen, hebben sommigen uit de clergé er moeite mee gehad vrijwillig terug te treden. Poels heeft ook steeds de gewoonte van katholieken om alles aan hun priesters over te laten, gezien als een roomse fout, omdat het de verkerkelijking van gebieden bewerkte, die geheel tot het werkgebied van het tijdelijke en wereldlijke behoorden. De opbouw van het verenigingsleven had vele priesters aan de directe zielzorg onttrokken, ofschoon ook al dat andere meestal als een vorm van zielzorg werd opgevat. Dit afdwalen van kerkelijke personen op buitenkerkelijk terrein, zoals ook de vroeg-middeleeuwse bisschoppen zich noodgedwongen hadden moeten bezighouden met vele openbare functies, kon nu ook zoals eens in de geschiedenis een gevoelig verlies worden, nadat het eerst een winst geweest was. Er waren klachten over veruiterlijking van het godsdienstig leven, omdat er steeds weer nadruk gelegd werd op getallen en de innerlijke geest verwaarloosd werd; over het overmatig taxeren van politieke en sociale activiteit, terwijl de methoden van de zielzorg niet verbeterd werden, de parochies verburgerlijkten en een schuwheid tegen het nieuwe opkwam. Bij de ontwikkeling, die de leken op universiteiten en hogescholen gingen opdoen, geraakte de seminarie-opleiding ten achter. Daardoor werd als tyrannie gevoeld, wat eens vrij aanvaard was, omdat lang de schijn van superioriteit bewaard had kunnen blijven. Ook de bereidheid van het katholieke volk om alle goede werken - en er waren vele ondernemingen, die een beroep deden op een niet uit te putten weldadigheid - werd soms geschokt door minder propere methoden, die op bedelarij gingen gelijken en soms was datgene wat uit gecollecteerde penningen tot stand werd gebracht, niet gekenmerkt door sobere schoonheid maar protserige overdaad. Een der betreurenswaardige uitingen van dit anti-clericalisme was een spotvers op Nolens in De Gemeenschap.Ga naar eind1 De persoonlijke en beledigende felheid van dit gedicht dreigde de beginsel-kwestie, die er de aanleiding toe was, te verduisteren. Het was gericht tegen art. 177 van het Indische Regeringsreglement, dat vrije missionering in Indonesië kon belemmeren en ook dikwijls belemmerd had. Omdat echter over de toepassing van dit beginsel een niet onredelijk compromis bereikt was, werd het van niet veel meer belang geacht dan het in Nederland bestaande processie-verbod. Daarom werd de opheffing er van niet als programpunt door de Staatspartij opgenomen. Hierin zagen sommigen een bewijs voor de verpolitisering van de Kerk, die een beginselkwestie offerde voor een problematisch voordeel: het herstel van een onmogelijk geworden coalitie. De strijd om dit hekeldicht, dat onmiddellijk door de dichter werd teruggenomen, dreigde een, ogenblik uit te lopen op een interdict voor de redactie van De Gemeenschap. Poels had enkele jaren vroeger, in zijn grote rede Het Probleem, die hij op de vooravond van de vierde algemene Katholiekendag te Maastricht hield voor de Limburgse arbeiders, een explosie zien aankomen. Wijzer en bezadigder dan de jongeren, maar ook met meer gezag, had hij, toen al, aangedrongen op openbare behandeling van fouten en mistoestanden, die hij met name noemde. Het verzwijgen der werkelijkheid om een vermeende eerbied, die men aan de Kerk verplicht is, noemde hij de uiting van een beschamende mentaliteit. De middeleeuwen, die in menig opzicht zo weinig democra- | |
[pagina 688]
| |
tisch waren, hebben menigmaal aan leken een grote vrijheid ook op kerkelijk terrein gegund, terwijl in de moderne tijd de mening dreigt te ontstaan, dat men op wereldlijk terrein medezeggenschap aan leken zou willen ontzeggen, zodra het de behartiging van grote katholieke belangen betreft.
Willem Marinus, Kardinaal van Rossum
Naar een fotografie Archief Dagblad De Tijd Over het geheel werd de katholieke ontwikkeling door de anderen aanvaard als een niet tegen te houden proces. Het anti-papisme werd beschouwd als een onwaardige vorm van reactie, al kon het in sommige kringen en in bepaalde omstandigheden weer plotseling opvlammen. Frederik van Eeden kan nog menen na zijn overgang tot de katholieke kerk zijn innerlijke geschiedenis en de motieven, die hem tot deze daad geleid hadden, in het publiek uiteen te moeten zetten.Ga naar eind1 Zijn bekering werd beschouwd als een vlucht en een lafheid en een teken van seniele aftakeling: ‘Hij fladderde ten slotte hulpeloos op het gebinte van een kerk neer.’Ga naar eind2 Toen minister Marchant katholiek werd, kon hij geen minister van Onderwijs meer blijven en werd hij uit zijn partij geroyeerd. Ook hij moest zich voor het publiek verantwoorden over deze persoonlijke beslissing.Ga naar eind3 De protestanten begeleiden de katholieke emancipatie met een zekere bezorgde angst. Een buitenstaander schijnt de katholieke Kerk steeds het eerst te moeten zien als een machts-instituut en hij kan bij iedere ontwikkeling nauwelijks een ander motief veronderstellen dan machtsontplooiing en veroveringslust. Terwijl het katholicisme zich ontwikkelt, schijnt het protestantisme een periode van ernstige inzinking door te maken. Wat zich in de vorige eeuw als vrijzinnigheid uit het kerkverband had losgemaakt, schuift steeds verder uit het christendom weg naar een ethisch humanisme. Als de katholieken, onder wie het verschijnsel van geloofsverval en onkerkelijkheid toch ook beangstigend toeneemt, door een geboorte-overschot hun verliezen kunnen aanvullen, zodat hun percentage in het land zelfs een neiging tot stijgen begint te vertonen, dan loopt het percentage der leden van de Hervormde Kerk bijna even sterk terug als dat van de onkerkelijken stijgt. Deze tegenstelling werkt zich psychologisch uit in een protestants defensief, een lichtgeraaktheid en een vrees voor roomse overheersing in de toekomst. Katholieken gaven er soms ook aanleiding toe. | |
[pagina 689]
| |
Borromaeus de Greeve, de grote rhetor van het triomferend kerkbesef der katholieken, sprak immers reeds van ‘het vroegere protestante Nederland.’ Het Eucharistisch Congres van 1924 te Amsterdam werd door de katholieken gevierd als een bevrijding van protestantse voogdij. Deze viering, die in een zekere triomfstemming plaats had, was
Joannes Henricus Gerardus Jansen
Aartsbisschop van Utrecht Naar een fotografie Foto Diesfeldt, Utrecht voor de anderen uiteraard onsympathiek en prikkelend. En de katholieken hebben dan ook geen enkele maatregel genomen om deze gevoeligheid te ontzien. Dat een jaar later het gezantschap van Nederland bij het Vaticaan verloren ging, kan men wel zien als het protestantse antwoord op het verschijnen van Kardinaal Van Rossum als legaat van de Paus in Nederland, dat toch het eigen vaderland van de kardinaal was. Dit congres kan te vroegtijdig zijn geweest en onthulde in ieder geval een begrijpelijk rooms gebrek, dat duidelijk een tekort is: een zeker minderwaardigheidsgevoel, zich compenserend in een triomfroes, die goed getypeerd is als ‘Kulturkampf-Katholicisme.’ Natuurlijk werd opgemerkt wat door pastoor Van Dorp geschreven werd in de Alkmaarsche Courant: dat dit congres gehouden werd om aan de wereld te laten voelen, dat het nu tijd werd de weg naar Rome in te slaan, omdat uit alles blijkt dat de vele secten en kerkgenootschappen geen pit meer hebben, dat zij geen leven kunnen geven, omdat zij zelf dood gaan.Ga naar eind1 Op politiek terrein groeit de verwijdering tussen protestanten en katholieken: er is steeds minder bereidheid tot samenwerken. Bij een stagnerend protestantisme en een groeiend katholicisme kon men gemakkelijk menen, dat de politiek der coalitie de winst aan de katholieken had gegeven. Wat echter op politiek terrein zichtbaar is: een terugtrekken van het protestantisme op zichzelf, herhaalt zich niet op het gebied van het geestesleven. Hier begint zich een verandering aan te kondigen, die in haar gevolgen nog niet is te overzien. Geen uiterlijke, op politieke winst berekende toenadering, maar een inniger zoeken naar juister begrijpen van elkaars overtuigingen, een pogen, vooroordelen op te ruimen en vertrouwen te stellen in elkaars bedoelingen. Katholieken willen algemeen gaan inzien, dat het passeren van roomsen bij ambten en betrekkingen niet steeds op anti-papisme berust, maar menigmaal aan eigen tekort is te wijten. Zo begint ook het besef te komen, dat onkunde omtrent katholieke aangelegenheden eigen schuld kan zijn en dat de klacht | |
[pagina 690]
| |
‘catholica non leguntur’ wel eens aan die catholica zou kunnen liggen. De katholieken leren begrijpen, dat zij soms eigenschappen en opvattingen vertonen, die voor anderen afstotend zijn. Zelfcritiek als correctief op het parmantige roomse levensgevoel houdt de katholieken in rubrieken als Roomse fouten en Hagel een biechtspiegel voor. De studie der historie maakt de katholieken geneigd een deel der verantwoording voor de Hervorming op zich te nemen zoals de Nederlandse Paus Adriaan dit reeds gedaan had. Katholieke oordelen over Luther en Calvijn vallen gunstiger uit dan men gewend was, waar Grisar nog in 1912 niets van Luther heel had gelaten. Na de oorlog neemt de oecumenische beweging van jaar tot jaar in vaart en omvang toe. Het besef, dat de verdeeldheid der christenen een onchristelijke toestand is, leidt tot herhaalde pogingen van protestanten om contact te zoeken met Rome. Ook onder katholieken wordt het besef levendig, dat bij alle eenheid der Katholieke Kerk de verdeelde christenheid ook voor hen een probleem is van de allereerste orde, waaraan men niet voorbij mag gaan, zich behaaglijk voelend in eigen superioriteit. Het visioen, dat na eeuwen van gespletenheid dan toch nog ooit het herstel der eenheid zou kunnen worden bereikt, dat een tragische historische breuk ongedaan zou kunnen worden gemaakt, gaat ook katholieke theologen bezielen.Ga naar eind1 De bewustwording, dat hier een christelijk probleem ligt, blijkt gekoppeld aan de idee van wereld-missie en wereld-zending. Men kan de oorsprong ervan verder volgen tot de geschiedenis van de Oxford-beweging in de Anglicaanse Kerk, die de geschiedenis is van de Kardinalen Newman en Manning en die behoort tot het algemene godsdienstige réveil uit de eerste helft der negentiende eeuw. Historische en moderne ontwikkelingen geven ook aan de verhoudingen in Nederland een internationale achtergrond en samenhang. In 1900 werd in New York het plan gemaakt voor een oecumenische Missionary Conference en dit plan werd plotseling actueel, toen de Russische nederlaag tegen Japan in 1905 het Westen plaatste voor de ontwaking van Azië. De missionarissen waren de eersten om de verandering van klimaat en mentaliteit te voelen. Het was nu nog slechts een kwestie van jaren, maar geheel het Oosten zou eens gelijkgerechtigd willen zijn met het Westen. In deze omstandigheden is het een onverwachte gebeurtenis, het wereld-protestantisme, zo zwaar beschadigd door het modernisme, te zien oprijzen voor ‘de christianisering der wereld in deze eeuw.’Ga naar eind2 Ook het zwaar gehavende protestantisme in Nederland werd binnen deze wereld-beweging getrokken en vond in dit tijdig contact een stimulans zich op te richten. Ook onder de katholieken herleefde de missie-ijver en dit bleek weer een voorbereiding om binnen de wereldkerk ook de bekering van eigen vaderland ter hand te gaan nemen. De heilloze verdeeldheid der protestanten is dikwijls smalend aangewezen door de katholieken, die blijkbaar meenden, dat een afgetakeld protestantisme een winst voor het christendom zou kunnen zijn. Zó was Broere's gedachtengang geweest. Zijn wijsgerig systeem, op de historie toegepast, moest tot de conclusie voeren, dat het katholicisme het vacuum zou bezetten, dat het protestantisme zou achterlaten, wanneer het in zijn componenten ontbonden was. In enkele duizenden pagina's van De Katholiek heeft Broere zichzelf en zijn geloofsgenoten rekenschap gegeven van wat naar zijn mening aan de orde van de dag was. Hij ontleedt het proces van protestants verval en steeds is de ondertoon van zijn betoog: | |
[pagina 691]
| |
gij zinkt, wij stijgen. Ook in het proza van Broere klinkt die toon van zelfverzekerdheid, die tegenover de latere feiten zo vreemd aandoet. Broere zag het grote proces der Reformatie zich naar de ontknoping wenden. Zoals Marx de maatschappij onontkoombaar zag drijven naar de grote revolutie en het herstelde aardse paradijs, zo zag Broere, evenals Marx geïmponeerd door Hegels theorie over de zich ontplooiende Idee, de ontbinding van het protestantisme als een noodzakelijk noodlot; alleen met dit verschil, dat Broere de historische drie-tact van Hegel verving door zijn speculaties over de Triniteit, die hij overigens kon aantreffen in zijn geliefde Franse auteurs De Maistre en De Bonald. Hij kon niet anders denken dan dat het verval van het protestantisme de Reformatie noodzakelijk naar Rome terug moest drijven. Dit Broeriaanse optimisme, dat vrijwel door alle katholieken werd gedeeld, heeft echter geen bijzondere apostolische activiteit geboren doen worden. Juist de mening, dat hier aan de ontwikkeling inhaerente krachten aan het werk waren en dat de ontknoping vanzelf volgen moest, heeft een direct ingrijpen zelfs tegengehouden. De bekering van Nederland zou een rijpe vrucht van de emancipatie worden. Men behoefde slechts in eigen kring zich te organiseren en het bereikte te consolideren. Dan kon men zich rustig neerzetten voor de vensters van zijn schamel huis om met de armen over elkaar toe te zien hoe de zaken bij de buurman verkeerd liepen. Men zou ieder verzoek van de vluchtelingen der overzijde om gastvrijheid in het roomse huis gaarne hebben ingewilligd onder voorwaarde, dat de nieuw gekomene zich gewillig in het hoekje der kleinen zou neerzetten om in stilte het brood der kinderen mee te eten. Nu was na een eeuw de oude Hervormde Staatskerk nauwelijks nog Volkskerk te noemen sinds het volk naar andere groeperingen was uitgetreden of het christendom vaarwel had gezegd. Nog in 1916 scheen dit proces voort te gaan, toen een modus vivendi werd voorgesteld, die door sommigen onmiddellijk als een modus moriendi werd betiteld. Als beginsel voor het herstel der verloren eenheid zou men de Anglicaanse methode der comprehensiveness nemen: de Kerk zou een koepel zijn, waaronder alle richtingen, secten en conventikels konden samenwonen. Deze poging tot eenheid, die van het hoogste Kerkbestuur niet anders overliet dan een administratieve commissie, was de uiterste consequentie van de afbraak uit vroegere jaren, maar tevens het begin van een ernstig streven om een uitweg te zoeken voor de onrust van het christelijk geweten, dat een dergelijke degradatie van de Kerk moeilijk verdragen kon. Op de internationale congressen van Stockholm in 1925 On Life and Work, in sfeer en opvatting het product van de rekkelijke Zweedse theoloog Nathan Söderblom, en van Lausanne in 1927 On Faith and Order, kreeg de oecumenische beweging een wereldomvang en een grote werfkracht.Ga naar eind1 De katholieken begonnen deze beweging te ontdekken en er ernstige aandacht aan te schenken.Ga naar eind2 Allerlei gebeurtenissen en verschijnselen begonnen te wijzen op een ‘catholiseren’ van het protestantisme. Zo werd in Duitsland naar het model van de Anglicaanse High Church een Evangelische Hochkirche gesticht door de katholieke theoloog Friedrich Heiler, die in 1919 van het katholicisme naar het protestantisme was overgegaan en in 1930 door drie schismatieke Bisschoppen priester werd gewijd. Hij bracht binnen het Duitse Lutheranisme een streving naar meer priesterlijke kerkinrichting, sacramenten, liturgie en zelfs het herstel van het monnikenleven.Ga naar eind3 In dezelfde orde van gebeurtenissen lag het feit, dat van December | |
[pagina 692]
| |
1921 tot October 1926, met voorkennis en toestemming van Rome, te Mechelen tot vijfmaal toe conferenties plaats hadden tussen katholieke en Anglicaanse theologen onder presidium van kardinaal Mercier.Ga naar eind1 Rome zag belangstellend toe bij deze ontwikkeling in het wereld-protestantisme, maar toonde bij ieder contact een grote terughoudendheid. Tot nu toe hebben de Pausen nog immer vermeden zich rechtstreeks tot de oecumenische beweging te richten, terwijl zij wel reeds meermalen door brieven en encyclieken contact zochten met de Oosterse schismatieken. De breuk met het Oosten was weliswaar ouder, maar hier was een groter deel van de katholiciteit behouden gebleven en Rome heeft steeds naar deze zijde de mogelijkheden van het herstel der eenheid gezocht. Als in 1917 in Rusland de revolutie het Tsarendom vernietigt en daardoor de orthodoxe Kerk beroofd wordt van haar sterkste steun maar ook verlost wordt van een vernederende slavernij, als zij zelfs een periode van bitter maar heldhaftig gedragen lijden ingaat, meent Rome voorbereid te moeten zijn om een omwenteling van de kerkelijke verhoudingen in geheel de orthodoxe wereld te kunnen leiden. Benedictus XV richt reeds in 1917 de ‘Congregatie voor Oosterse aangelegenheden’ op en schenkt in het ‘Oosters Instituut’ aan katholieken en orthodoxen een nieuw centrum van theologische en historische studie. Reeds tijdens de oorlog had hij de oversten der bestaande grote kloosterorden gevraagd krachten vrij te stellen voor het grote werk der hereniging. In 1924 vraagt Pius XI de Abt Primaat der Benedictijnen enkele van zijn abdijen geheel voor dit werk in te richten. Dit verzoek werd aanleiding voor de Benedictijnen van Amay-sur-Meuse en van Schotenhof bij Antwerpen het ‘Apostolaat der Hereniging’ te stichten. Binnen enkele jaren begon men de uitgaven van een reeks tijdschriften die aan dit werk gewijd waren: Stoudion, L'Union des Églises, Orientalia Christiana, Oriens Christianus, Byzantium en Irenikon. Dit werk begon ook binnen de aandacht der Nederlandse katholieken te komen. Het initiatief voor dit Apostolaat werd hier genomen naar aanleiding van een congres voor hereniging te Brussel in 1925, waar mgr Szeptycki, de Roetheense Metropoliet, door zijn gloeiende welsprekendheid en niet minder door zijn imposant bisschoppelijk voorkomen een huivering van geestdrift door de zaal gejaagd had, waar kardinaal Mercier zijn grote rede hield Pour l'Union des Églises en Abbé Portal, een der katholieke theologen die de Mechelse conferenties hadden meegemaakt, onthullingen deed over deze Mechelse besprekingen met de Anglicanen.Ga naar eind2 Vrij laat, met enige schroom en onwennigheid begonnen de Nederlandse katholieken deel te nemen aan een beweging, die inmiddels reeds de gehele wereld veroverd had. Het katholiek isolement had nu eenmaal zelden gelegenheid gelaten buiten eigen kring te zien. Het bestaan van een verdeelde Kerk als een christelijke rampspoed was vrijwel uit het besef der gelovigen verbannen. Men was zichzelf genoeg en had genoeg zorg gehad met de eigen problemen. Nu komen binnen enkele jaren zowel de wereldmissie als de bekering van Nederland, de oecumenische beweging en de hereniging der Kerken binnen de gezichtskring der Nederlandse katholieken. Deze nieuwe instelling wekte, midden in de economische crisis en de afbraak van sociale verworvenheden, geestdrift, verloste uit een bijna plichtmatig provincialisme, leidde tot ontdekkingen en initiatieven maar ook tot romantische fantasieën en verwachtingen. Ook van andere zijde kwam onverwacht nieuws: in het socialisme was een duidelijke evolutie van het pure Marxisme, in al of niet revisionistische vorm, naar een christe- | |
[pagina 693]
| |
lijker opvatting merkbaar, die leiden kon tot wat ‘de grote ontmoeting’ van beide wereldbeschouwingen genoemd werd.Ga naar eind1 Het optimistisch geloof, dat de klassenloze maatschappij aanstaande was, sinds Domela Nieuwenhuis bewaard, werd door de feiten geschokt; de oude ideeën van revolutie en machtsovername verloren hun vat op de massa; de oplossing der problemen komt blijkbaar niet uit zich zelf en naar een tevoren opgesteld profetisch schema als resultaat van blinde krachten. Te lang heeft men geestelijke waarden verwaarloosd. De vernieuwende denkbeelden van de Belgische socialist Hendrik de Man, vooral neergelegd in zijn Psychologie van het Socialisme, hadden ook in Nederland grote invloed, zodat het eigenlijke Marxisme met zijn starre denkschema's en historisch materialisme doorbroken werd door een openheid voor religieuze waarden en zedelijke normen. In het religieus socialisme was deze kentering het duidelijkst merkbaar en dit internationale verschijnsel bracht Pius XI er toe in zijn encycliek Quadragesimo Anno er een afzonderlijke beschouwing aan te wijden.Ga naar eind2 In 1925 schreef Henriëtte Roland Holst in De Communistische Gids twee artikelen: Het Historisch Materialisme en de Kunst en Communisme en Moraal, waarin zij tegen de orthodoxie van het Marxisme, dat iedere ideologie laat groeien uit materialistische wortel, de onafhankelijkheid en ook het primaat van geestelijke levensverschijnselen constateert. Zij erkent het bestaan van het mysterie. In hetzelfde jaar schreef Bernard Verhoeven zijn studie over De Zielegang van Henriëtte Roland Holst, waarin hij bij de dichteres een scherpe wending naar het christendom vaststelde en meende reeds binnen korte tijd haar bekering te kunnen voorspellen: ‘Misschien was haar eigen zending in het Godsrijk profetes in het voorportaal van het christendom te zijn.’Ga naar eind3 Reeds vroeger had hij in haar de aandrift tot het apostolaat aangetroffen en zag hij haar als ‘een verdwaalde gelovige.’Ga naar eind4 In een van haar spelen, dat in 1922 met grote overgave werd gespeeld door de socialistische jeugd van Amsterdam, klonk reeds de kreet tot de H. Geest om uitkomst in verwarring, om het oplichten van een nieuwe zekerheid in het rijk van schaduwen.Ga naar eind5 Binnen al deze verschuivingen in wereld en Kerk: de aanvang van een nieuwe missieperiode, een hernieuwd contact met de orthodoxe Kerken, een heropening van het godsdienstig gesprek der Reformatie, en de ontmoeting van christendom en socialisme, staan de Nederlandse katholieken aarzelend en bedremmeld. Terwijl zij nog volop in beslag genomen menen te zijn door de problemen van hun locale emancipatie, worden ze plotseling geconfronteerd met de grote problemen van het gehele christendom. Hun reacties zijn curieus. Naar het Engelse voorbeeld van The Catholic Evidence Guild wordt te Amsterdam het Gilde van de Klare Waarheid opgericht om door markt-prediking, te midden van vrijdenkers, communisten en het Leger des Heils, de aanwezigheid van de katholieke Kerk bekend te maken aan het proletariaat. Een ander Engels voorbeeld, The Truth Society, vindt navolging in het Geert Grote Genootschap van Ariëns, dat zich wilde toeleggen op het uitgeven van actuele brochures en pamfletten. De populaire methode beviel Ariëns. Geen zwaarwichtigheid van betoog, zoals van ‘onze steltlopers en buiksprekers,’Ga naar eind6 maar in de hoofdstraat van iedere stad een winkelraam met katholieke lectuur, achter in de kerk-portalen een boekenstalletje, waar ook een wegwijs gemaakte protestant of socialist steelsgewijze voor weinig geld zijn roomse lectuur kon komen kopen. Ook voor de roomsen zelf was dit niet overbodig, omdat ze in het volle | |
[pagina 694]
| |
leven van kantoor en fabriek hun woord te spreken hadden. In de loop der jaren, van de oprichting af tot 1940 toe, werden er door ‘G.G.G.’ zeshonderd verschillende brochures uitgegeven met een totaal oplage van één millioen en daarnaast nog drie millioen strooi-biljetten en vlugschriftjes. Dit zijn geen cijfers om trots op te zijn, want het komt neer op een oplage van anderhalf duizend voor een populaire en goedkope brochure en dit is zelfs in Nederland gering en gelijkt wel op een mislukking. Een groot gedeelte ervan kwam dan nog in handen van katholieken terecht, voor wie ze niet op de eerste plaats bestemd waren. De betekenis van deze dingen ligt echter niet in hun resultaat, dat dikwijls teleurstellend is geweest - ook het Gilde van de Klare Waarheid was meestal niet meer dan een vrolijke noot in het Amsterdamse marktleven -, maar in de poging zelf, die doet uitkomen hoe de katholieken in Nederland er serieus aan denken gingen of zij niet een boodschap hadden voor het eigen vaderland. De nieuwe mentaliteit, die op Apostolaat gericht is en zich reeds in vroeger jaren had aangekondigd, brengt het gevoel, dat men verantwoordelijkheid draagt voor het gehele volk. Langzaam beginnen de katholieken er aan te gewennen in andere categorieën te denken dan in die van het isolement. Nog voelen zij zich schuchter als bij het bedrijven van een paapse stoutigheid en velen schudden het wijze hoofd, als zij er van horen hoe jonge mensen op een Amsterdamse markt voor bootwerkers over de Paus durven spreken. Wat zou er wel niet gebeuren, als men de intimiteiten van het geloof bekend ging maken aan andersdenkenden, die zelfs bij hun fragmentarische kennis van katholieke zaken reeds zo agressief konden zijn. Inderdaad zagen anderen ook onmiddellijk ‘het opdringen van Rome,’ zozeer streed dit optreden met wat men van de katholieken gewend was. De geest van Apostolaat was zo plotseling ontwaakt, dat de spontane pater Jac. van Ginneken zes jaar zijn wetenschappelijke studies onderbreekt om zich te wijden aan werken van apostolaat en geloofs-verkondiging. Zijn Kruisvaarders van deze tijd is reeds in de titel het wijzen op een taak en een mogelijkheid, die Broere in zijn tijd niet heeft kunnen voorzien. Er is overeenkomst tussen Broere en Van Ginneken: zag Broere naar Hegels schema het omslaan van het ongeloof in een katholicisme à outrance als een haarspeldbocht, Van Ginneken zag naar zijn aard de lijn rond: uit de moederkerk vandaan maar er ook weer terugkerend. Ook Van Ginneken kende aan de geschiedenis een logisch brein toe. Broere wachtte er echter rustig op tot het noodzakelijke zich zou voltrekken, Van Ginneken met zijn drift kon niet wachten maar trachtte het proces te verhaasten. Naast Brom als historicus staat Van Ginneken als profeet. Bij al de verscheidenheid van aard en aanleg schrijven Brom en Van Ginneken over dezelfde onderwerpen vanuit dezelfde geesteshouding, die zij tot eigendom van het gehele katholieke volksdeel gingen maken. De Areopaag van Brom staat op de plaats van Van Ginnekens retraites voor niet-katholiekenGa naar eind1; de een schrijft Katholieken en ProtestantenGa naar eind2 en Katholiek,Ga naar eind3 de ander schrijft Protestant en KatholiekGa naar eind4 en Evolutie van het dogmaGa naar eind5 om het katholicisme voor te stellen als de volheid van het moderne leven, de samenvatting van Kant, Hegel en Nietzsche, Bergson, Shaw en Rathenau. Even geestdriftig als Brom de Duitsers inlichtte over de Aufschwung des katholischen HollanGa naar eind6 beschreef Van Ginneken het Nederlands katholiek Leven.Ga naar eind7 Van Ginneken stichtte drie instituten, die geheel gericht waren op de bekering van de moderne heidenen. De Kruisvaarders van Sint Jan begonnen in 1920 te 's-Gravenhage | |
[pagina 695]
| |
met een handpersje in een particulier huis een vakschool voor ongedoopte jongens; de Vrouwen van Nazareth deden hetzelfde in hetzelfde jaar met een brocheer-inrichting te Rijswijk voor ongedoopte meisjes. Spoedig daarna werkten dezen als sociale werksters in de fabrieken van Batschari en de hopjes-fabriek van Rademaker tot zij van mgr Aengenent
Straatprediking door een der leden van het Gilde van de Klare Waarheid
Naar een fotografie Archief De Katholieke Illustratie, Haarlem de opdracht kregen de zorg op zich te nemen voor de fabrieksmeisjes in het Bisdom Haarlem. Hiermee ging dit grote diocees met zijn steden ondernemen wat mgr Frencken met zijn Eucharistische Kruistocht in het kleine diocees Breda begonnen was. De Vrouwen van Bethanië namen de taak op zich een modern Apostolaat te beginnen onder alle geestelijk verwaarloosden der grote steden en zij begonnen hun eerste moderne catechumenaat in 1919 te Den Haag. Deze dingen zijn een feestelijke noot in een overigens sombere tijd. Brom, Van Ginneken en Poels, totaal verschillend in wezen, zien ieder op eigen manier hetzelfde. Brom is vasthoudender, taaier, Van Ginneken spoedig | |
[pagina 696]
| |
afgeleid en alweer aan nieuwe dingen bezig, die hij evenmin voltooit; hij miste wat Poels kenmerkte: het diep-doordachte, rationeel-overwogene en wilskrachtige doorzetten van plannen, die jaren vooruit berekend en uitgetekend zijn. In dezelfde tijd, in 1926, stichtte de Dominicaan L.H. Perquin op zijn rommelige
Pastoor L.H. Perquin
Bij een zijner eerste radio-uitzendingen Naar een fotografie Archief K.R.O., Amsterdam kamer in de pastorie van Het Torentje te Amsterdam de Katholieke Radio Omroep, die ook vanuit diezelfde kamer met uiterst primitieve middelen de eerste katholieke radio-uitzending verzorgde en zo aan de Nederlandse katholieken een nieuwe publieke stem gaf. Met zijn organisatorisch en propagandistisch talent, verwant in stijl en toon aan het Gilde der Klare Waarheid, riep hij een moderne katholieke organisatie in het leven, die voor de katholieken zelf, hun culturele ontwikkeling, hun geloofskennis, hun ontspanning en hun public spirit een groot goed is gebleken.
De geboorte van een apostolisch bewustzijn als blijk van een nieuwe phase in de bewustwording der katholieken vindt wel zijn beste illustratie in het ontwaken van een nieuwe missie-geest. Ook hier het uitbreken uit een nauw en vernauwend isolement, teken van vitaliteit, die buiten de traditionele vaderlandse kaders begint te groeien en Nederland gaat zien als een strategische basis voor een wereld-actie, die Afrika, Azië, Oceanië en | |
[pagina 697]
| |
vooral Indonesié ging omvatten. Reeds in zovele opzichten afhankelijk van het buitenland en steeds gevoelig voor alles wat in Rome leeft, laten de katholieken zich hier ook meeslepen iu de door Rome zo sterk gestimuleerde en in geheel het christendom oplevende missie-activiteit.
Opening van de nieuwe studio van de K.R.O. te Hilversum, 10 Mei 1938
Tijdens het Wilhelmus, waarmede de middagviering werd ingezet. Van links naar rechts: Oud-Minister Marchant; mr Van Royen (secr.-gen. P.T.T.); burgemeester Reymer; pastoor Van Meel (vertegenwoordiger van de bisschop van Breda); mr Verschuur; de gezant van Portugal; de gezant van Polen; minister Van Boeyen; pastoor L.H. Perquin; mgr dr J. de Jong, aartsbisschop van Utrecht; mgr P. Giobbe, pauselijk internuntius; ir Damme (direct.-gen. P.T.T.); mgr Möllmann (vertegenwoordiger van de bisschop van Haarlem); prof. Gerbrandy (voorzitter van de Radio-Raad); mgr Marschall; prof. Haeren (vertegenwoordiger van de bisschop van Roermond); kapelaan Rijken (vertegenwoordiger'van de bisschop van 's-Hertogenbosch). Naar een fotografie Archief K.R.O., Amsterdam Tijdens de wereldoorlog van 1914-1918, toen de missies overal ter wereld schade leden door het vertrek van duizenden missionarissen, vooral van de Franse, naar hun vaderland om dienst te nemen in de strijdende legers, kon het neutrale Nederland deze geweldige verliezen niet aanvullen en zeker niet de krachten opbrengen, om de opengevallen plaatsen te bezetten. De Eucharistische opvoeding der jeugd door Pius X heeft een grote invloed gehad op priester- en klooster-roepingen en ook op de richting, waarin deze roepingen zich gingen bewegen. Meer dan ooit trokken de missionerende | |
[pagina 698]
| |
orden en congregaties jonge candidaten aan en ook de offervaardigheid der gelovigen nam van jaar tot jaar toe. De stoot voor deze nieuwe missie-activiteit ging uit van de twee brochures, die de Jezuïet L. van Rijckevorsel in 1915 en 1916. schreef: Missie en Missieactie en Missieactie in Nederland. De argumenten, waarmee de schrijver zijn oproep tot wereld-apostolaat fundeert, zijn wel zeer opmerkelijk. Pater van Rijckevorsel meent het noodzakelijk de Nederlandse katholieken te prikkelen door het feit, dat hij een ‘bedreiging’ noemt: dat nl. het wereld-protestantisme, waarvan men immers de ondergang reeds zo dikwijls had voorspeld, een plotselinge vitaliteit demonstreert in de immense poging binnen de levende generatie van christenen de kerstening der wereld te voltooien. Gebruikmakend van een politieke voorsprong door het bezit van uitgebreide koloniale gebieden en machtige invloedssferen dreigt het protestantisme overal, in Azië, Afrika en Oceanië, de katholieke missies te overvleugelen. Zo moesten de katholieken hier te lande gegrepen worden in hun zwak, voordat solider argumenten vat op hen kregen: hun afweerhouding tegen de historische macht, die hen had gedrukt en gedeukt en nu op allerlei wijzen en langs alle zijden moest worden tegengehouden en teruggedrongen. En de katholieken werden bereid gevonden the white man's burden op zich te nemen. Eerst door hun missiegeest ontdekten de katholieken ten volle het bestaan van Indonesië, waarvan zij slechts in geringe mate de stoffelijke voordelen hadden mede-genoten. Nu werd dit gebied er een van hun katholieke voorkeur. Nederland nam in deze tijd ten volle zijn aandeel in het werk van de Wereldkerk, mede aangevuurd door het feit, dat een Nederlandse kardinaal, W. van Rossum, de leider was van de wereldmissie. Wat eerst een afzonderlijke taak was geweest van particuliere verenigingen en van de missionerende orden zelf, werd nu georganiseerd als een van de gewone middelen van zielzorg door de diocesane clergé, die in een vroegere periode van zijn missiegeest deed blijken door ook het grootste aantal missionarissen te leveren. De priesters zelf gingen hun gelovigen voorop, toen zij zich vrijwel unaniem aansloten bij de Priestermissiebond, waardoor zij zich verplichtten op de wijze, waarop hun dit mogelijk zou zijn, de wereldmissie te steunen. Reeds van jongs af leerden zij op de seminaries zich verantwoordelijk te voelen ook voor de uitgestrekte gebieden, die zo lang ver uit hun parochiële gezichtskring hadden gelegen. Op de seminaries vormden zich de kernen, die zich later in alle parochies vermenigvuldigden. Door deze groei van de missiegeest, die van de seminaries uitgaande de parochies van de seculiere clergé veroverde, ontstonden enkele bijzondere verwikkelingen. Zo ontstond reeds in de aanvang de strijdvraag over de prioriteit van Indonesië boven de andere missielanden. Reeds in 1912 was de Indische Vereeniging van Nederlandsche katholieken gesticht, die spoedig daarna Indische Missievereeniging werd gedoopt. Bij de beginnende centralisatie van de missieactie behield deze vereniging een voorkeur boven het in Frankrijk gestichte en door Fransen beheerde Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, waartegen men, terecht of ten onrechte, de klacht van onbillijke verdeling der inkomsten had. Zo dreigde wederom een vernauwing van blikveld, het ontstaan van een nationalistische partijdigheid. Tegen de voorkeur van pater Van Rijckevorsel voor Indonesië bleven de bestaande missie-congregaties pleiten voor een zo breed mogelijke opzet, opdat alle missionarissen, waar ter wereld ook, van de herleefde belangstelling | |
[pagina 699]
| |
in Nederland voordeel konden hebben. Na veel dispuut viel de beslissing, die een dubbel beginsel vastlegde. Vooreerst: de missie-propaganda zou niet op de voornaamste plaats door de missionerende orden en congregaties geleid worden, maar van een nationaal centrum uit diocesaansgewijze worden georganiseerd, zodat de parochies de acties zouden uitvoeren. Maar ook: de grote, algemene Pauselijke missiewerken zouden de voorkeur hebben boven de Nederlandse ondernemingen, ook boven de Indische Missievereeniging. Toen in Rome de beslissing viel, dat het Franse Genootschap tot Voortplanting des Geloofs zijn zetel zou verplaatsen naar Rome zelf, verviel ook het bezwaar van een partijdige verdeling der gelden. Dat juist in deze tijd door Rome werd aangedrongen om, naast de twee bestaande Pauselijke missiewerken van de Voortplanting des Geloofs en van de Kindsheid, als derde het Sint Petrus-liefdewerk in het leven te roepen, speciaal belast met de zorg voor de opleiding van een eigen clerus in de missie-gebieden, bleek voor Nederland, toen eenmaal de belangstelling was gewekt geen bezwaar; het nieuwe missie-liefdewerk werd zelfs een voorwerp van bijzondere voorkeur.Ga naar eind1 De opzienbarende bloei van de drie Pauselijke missie-liefdewerken, die nu zelfs een aparte plaats hebben gekregen in de katechismus als normale instellingen van de algemene Kerk, demonstreert het ontwaken van een nieuw apostolisch besef over geheel de wereld. Nederland bereikte in dit opzicht internationaal peil. In 1922 onderhield het Sint Petrusliefdewerk in Nederland 24 studenten in de missiegebieden, in 1938 was dit aantal reeds 1054, zodat bijna iedere parochie zich verantwoordelijk wist voor een verre priesterroeping. De inkomsten van de Voortplanting des Geloofs, die in 1918 6769 gulden waren, bleken in 1938 gestegen tot 333 332 gulden, zodat de missionerende orden groot voordeel hadden bij de getroffen regeling in plaats van schade te lijden zoals gevreesd was. Het aantal mannelijke en vrouwelijke missionarissen nam snel en regelmatig toe, terwijl toch de parochie-zielzorg en de congregaties voor onderwijs en ziekenverpleging de roepingen bleven aantrekken, die zij nodig hadden voor plaatsvervanging en gezonde expansie. Nederlandse missionarissen wagen nu het avontuur voor het Godsrijk, dat vroegere Hollandse soldaten en handelaars waagden voor winst. In iedere uithoek van de wereld en in bijna iedere tropenstad zijn deze ‘Emigranten voor God’ te vinden.Ga naar eind2 De missie-actie was niet louter een aangelegenheid van geldelijke steun. Evenzeer werd gestreefd naar vermeerdering van missiekennis. De verspreiding van missie-lectuur geschiedde op zo'n grote schaal, dat bijna ieder katholiek gezin een overvloed van missie-periodieken bezat. Reizende missie-tentoonstellingen gaven aanschouwelijk onderwijs. Lang bleef men volop in de romantische periode van het pittoreske verhaal steken. Brieven van missionarissen, die lazen als avonturenverhalen, roerende voorvallen, duivelse tegenwerking, wonderbaarlijke bekeringen, uitingen van dankbaarheid, statistieken over doopsels, scholen, ziekenhuizen en melaatsen-kolonies demonstreerden bedoeling, moeilijkheden en resultaten van alles wat men hier voor zijn missionarissen deed. Maar op den duur vond ook de wetenschappelijke zijde van het missiewerk gerede aandacht. Het werk van pater W. Schmidt S.V.D., die ethnoleog en cultuur-historicus geworden was met een wereldreputatie, heeft hier baanbrekend werk verricht. Door hem werden alle missionarissen ter wereld verzamelaars van ethnologische, linguistische, historische, culturele en litteraire gegevens, die verwerkt werden op het beroemde Anthropos-instituut te Mödling bij Wenen, waar Pater Schmidt over | |
[pagina 700]
| |
de ervaring en de wetenschap kon beschikken van talloze missionarissen en zendelingen. Zo was hij in staat tot zijn belangrijke studiën, die naast de algemene wetenschappelijke interessen ook de apologie en de theologie ten goede kwamen. Steeds meer werd de missie gezien als een zaak, waar niet alleen het sentiment en de goede bedoeling maar ook de wetenschap meetelden. Ook Nederland leverde zijn wetenschappelijk aandeel aan de missiekennis. Naast de meer wetenschappelijke missie-tijdschriften werd in 1923 een vaste leerstoel verbonden voor katholieke missie-wetenschap aan de theologische faculteit van de Nijmeegse universiteit. Steeds meer vakken trok de jonge missiologie tot zich en naarmate de nood en de groei der missies de hulp van de medische wetenschap, de sociologie, de economie en de algemene cultuur-wetenschappen niet langer ontberen konden, werden al deze gebieden van wetenschap onder het bereik van de missionarissen gebracht. Missiekennis is nu niet meer een interessante rubriek met reisverhalen in de dagbladen, die overigens dit onderwerp zelfs als nieuwsbron en bron van sterke verhalen zeer onvoldoende benutten, zij is voorwerp van diepe studie geworden. De heidense godsdiensten worden ernstig genomen als diep en waarachtig menselijk streven naar waarheid en vroomheid en niet meer als inblazingen des duivels. Zij worden onderzocht op hun waarheids-gehalte, vergeleken met het christendom om na te gaan waarde mogelijkheden tot contact kunnen liggen. Omdat deze heidense godsdiensten het gehele leven van de mens dragen en ook de sociologische structuren, waarin de heidense mens leeft, er mee verweven zijn, moet de missionaris ethnoloog en socioloog zijn om de juiste methode van prediking te vinden en de kerstening van een volk te kunnen aanvangen en voltooien zonder schade te doen aan het oer-eigen cultuurbezit van die volkeren. De missionaris staat voor continenten, die volop in een turbulente revolutie verkeren, omdat de technische beschaving van het Westen, zonder besef van wat zij vernielde, bestaande culturen, primitieve zowel als hoogontwikkelde, heeft ontworteld. Hij moet zorgen, dat in die ontzaglijke gebieden een werkelijk christelijke beschaving ontstaat; hij moet weten, dat Quadragesimo Anno niet alleen voor het Westen geschreven is, maar evenzeer voor China en de Congo. De grote richtlijnen van Benedictus XV en van Pius XI hebben aan de missionaris de zware ascese opgelegd afstand te doen van ieder nationalisme en van ieder westers superioriteitsgevoel. Hij moet in China een Chinese Kerk bouwen en in Uganda een Afrikaanse; hij moet de mannen van het eigen volk in zijn rijen willen opnemen als priesters, die volkomen gelijkwaardig aan hem zijn; hij moet zelfs onder hen willen staan, als Rome uit de inlandse clergé Bisschoppen kiest. Hij moet terug willen treden en het werk van zijn handen ter voltooiing willen overdragen aan de nieuw-gekomenen in het Godsrijk. Dit alles voert tot problemen, die tevoren nimmer aan de orde waren. Leefde ooit de gedachte, dat wie niet geschikt was voor de zielzorg in het vaderland dan altijd nog naar de missielanden kon worden uitgezonden, tegenwoordig is men overtuigd, dat de besten en begaafdsten alleen in staat zijn de opgeworpen problemen tot oplossing te brengen. En in deze geest wordt ook steeds meer de missionaris-opleiding in de vele studiehuizen, die Nederland rijk is, ingericht. Eens was de vraag hoe het christendom moest worden gepreekt aan Syrische boeren, Griekse wijsgeren en Romeinse ingenieurs, nu bestaan soortgelijke vraagstukken opnieuw en ook Nederland gaat op deze nieuwe wijze het wereld-apostolaat der missies zien. |
|