In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953
(1953)–L.J. Rogier, N. de Rooy– Auteursrecht onbekend
[pagina 659]
| |
3 De Strijd om het KapitalismeIn de jaren na de eerste wereldoorlog is de groei van het Zuiden in vele opzichten een opmerkelijk verschijnsel. Limburg neemt snel in betekenis toe door de expansie van het mijnbedrijf en de ontwikkeling van voornamelijk hiermee samenhangende industrieën. Brabant stijgt van wingewest tot een der belangrijkste provincies van het land: ‘De tijd is voorbij, waarin Holland zich als sub-nationaliteit aan Nederland kan opdringen.’Ga naar eind1 Brabant heeft naar zijn eigen geest een antwoord gegeven op de problemen, waarmee Holland het confronteerde. Brabant heeft nog als ressentiment van de vroegere verdrukking een wantrouwen tegen het Noorden, dat op zijn beurt moeite heeft het superioriteitsgevoel van het leidende gewest tegenover de provincies niet te doen gevoelen. Tussen Noord en Zuid bestaat een verschil in levenswaardering. Het Noorden behoudt steeds iets steils en puriteins, ontleend aan het calvinisme; Brabant bewaarde dat feestelijke en ruime, dat overbleef van oude Bourgondische heerlijkheid; het kan de natuur niet met sombere ogen zien zoals de nazaat van Calvijn. Limburg is de jongste en ook de verste der provincies. Het is eerst sinds 1840 definitief als elfde op het Nederlandse trouwboekje ingeschreven. Maar het is Nederlands: als Belgische annexionisten in 1919 begerig het oog laten vallen op dit gewest om er hun Luikse industrie-gebied mee af te ronden, gaat van Limburg de boodschap naar het vredescongres van Versailles: ‘Wij, Limburgers, wensen en vorderen als ons heilig en onvervreemdbaar recht, dat de provincie Limburg met Nederland verenigd blijve ter bevrediging van onze rechtvaardige nationale aspiraties, krachtens het recht van zelfbeschikking, dat voortvloeit uit het onaantastbaar nationaliteitsbeginsel.’ Dit Zuiden had nu eigen onderwijs-instellingen, die het eigen gebied konden voorzien van deskundige krachten om dan ook krachten ter beschikking te gaan stellen voor de ministeries en regeringsbureaux in Den Haag. Het schijnt, misschien als de aankondiging van een tweede ‘Bourgondische pracht,’ een tweede bloei tegemoet te gaan en nu in Noord-Nederlands verband. Hoe ver een respect afdwingende inspanning Brabant in enkele decennia vooruit heeft gebracht, kan blijken uit de vergelijking van twee boeken, die binnen een tijdsverloop van nauwelijks een kwart eeuw het gezicht van Brabant beschrijven. In 1908 | |
[pagina 660]
| |
verscheen van de hand van de Tilburgse archivaris H.N. Ouwerling Uit de donkere gewesten, in 1935 had dr H. van Velthoven twee zware delen nodig om de ontwikkeling van slechts een deel van Brabant te beschrijven.Ga naar eind1 Het eerste boek geeft een trieste geschiedenis van incompetente en corrupte gemeente-besturen, van een in drankzucht
Eindhoven 1903
Emmasingel vanaf Parallelweg Naar een prentbriefkaart Gemeente-Archief, Eindhoven en vechtpartijen voortvegeterend volk, dat zonder onderwijs blijft en verplicht is weg te trekken naar Holland of Duitsland om bedorven en godsdienstloos terug te keren. Onvoorstelbare woningtoestanden en onverzorgde armoede, bijgeloof en zedeloosheid heersten alom. Het zijn Brabanders geweest, geholpen door enkele Hollanders zoals dr Moller, die hun gewest van al deze dingen hebben verlost. En naarmate het op eigen kracht zijn welvaart verovert, groeit ook de belangstelling der regering. Nu is Brabant de provincie met het grootste geboorte-overschot en de meest zuiver gebouwde bevolkings-pyramide; het heeft ruimte voor industriële expansie, mogelijkheden voor landontginning en mijnbouw in de Peel. Nu liggen naast Den Bosch met zijn historische herinneringen als het heilig verleden van Brabant, Tilburg met zijn industrie en onderwijs-instellingen als het heden, en Eindhoven met zijn Amerikanisme als de toekomst van Brabant. De veranderingen, die zich daar zo snel en ingrijpend voltrokken, hebben Brabant voor zware problemen gesteld. De beste zonen van Brabant - en hoevelen heeft het er niet gevonden: Van den Elzen en Van Aken uit de Norbertijnen-abdij van Berne, de boerenkoning Jan Truyen, dr Th. Goossens, dr P.C. de Brouwer en later weer dr H. van Velthoven en dr G. Knuvelder - hebben aan de oplossing van deze problemen | |
[pagina 661]
| |
gewerkt of werken er nog aan. In het Zuiden is De Nieuwe Eeuw gesticht en van Helmond uit werd De Morgen geredigeerd, beide door Max van Poll. Hier is Roeping ontstaan en daarom draagt de katholieke Jongeren-beweging ook duidelijk een Brabantse signatuur. Er zijn Brabanders, die in Holland leven en mede het noordelijke leven leiden,
Eindhoven 1953
Emmasingel vanaf Parallelweg Naar een prentbriefkaart Gemeente-Archief, Eindhoven zoals een eeuw vroeger Judocus Smits met zijn Tijd uit Brabant naar Amsterdam kwam en de klooster-stichtingen uit het Zuiden in het Noorden de eerste katholieke scholen en ziekenhuizen openden. Dit verdient evenzeer de aandacht als het trieste feit, dat zovelen uit het Zuiden in de Hollandse steden naar de ziel en soms ook naar het lichaam ten onder zijn gegaan. Het Zuiden ondergaat zijn eigen problemen vooral als een groot godsdienstig probleem. Het is nu, evenmin als vroeger, bereid zijn eigen aard, waaraan het katholieke levensgevoel onverbrekelijk verbonden is, prijs te geven voor enig economisch voordeel. Voor alles bezint Brabant zich op zijn religieuze waarden. In Brabant liggen godsdienst en leven nog niet zo ver uit elkaar als dit in het Noorden het geval is. Maar dit alles blijkt ernstig bedreigd. Het Zuiden moet er in slagen zijn traditionele, zo taai gehandhaafde geestelijke bezittingen in overeenstemming te brengen met de moderne sociale en economische eisen. Hier moet, zo ergens, de nieuwe sociale orde groeien, die, juist door de snelle economische expansie, hier ook mogelijk is. Dat dit niet zonder schokken kan gaan, is begrijpelijk; dat hier gevaren dreigen en ernstige verliezen reeds geleden zijn, is een waarschuwing. Jaar na jaar had men zich gerustgesteld met de godsdienst-statistieken en er zich zelfs aan gesticht, omdat zij zulke prachtige uitkomsten | |
[pagina 662]
| |
gaven vergeleken met het Noorden. Maar wat Pater Jacobs voor Limburg constateerde in Roeping geldt voor Brabant evenzeer: ‘Wij speurden niet de leegte, de gaping, die jaarlijks groter werd en die het gapen was van een verveelde massa.’ Het socialisme was ook voor het Zuiden een gevaar voor het geloof en juist hier, meer dan elders, voerde het socialisme een godsdienststrijd. Eigenlijk was het kortzichtig in de propaganda juist datgene aan te tasten wat de Brabander het liefst is, maar begrijpelijk was het ook, omdat in het Zuiden de sociale toestanden zo veel ongunstiger waren dan in het Noorden. Brabant heeft echter nooit het bewustzijn verloren, dat niet een reactionnaire Kerk maar oude invloeden uit het Noorden aan deze achterstand mede schuldig waren. Gerard Knuvelder schreef hier zijn twee boeken over: Bezuiden de Moerdijk en Vanuit Wingewesten. Rond de jaren 1920 telden de socialistische vakbonden 250 000 leden, waar alle christelijke vakbonden te zamen slechts 150 000 leden tegenover te stellen hadden. Hiervan waren er 50 000 uit het Zuiden. En als de grote aanval van het socialisme op het Zuiden staat te beginnen, telt het Noorden slechts 100 000 christelijke arbeiders, waarvan ongeveer de helft katholiek was, tegen 200 000 socialisten. Hun doordringen in het Zuiden zou hun de volledige hegemonie geschonken hebben. Met hun numerieke overmacht beheersten zij toch reeds feitelijk geheel de vakbonden-politiek, de regeling van arbeidsvoorwaarden en stakingen ingesloten. Rond 1920, midden in de débâcle van het Paas-manifest, detacheerden zij hun beste propagandisten naar het Zuiden. Zij hadden er goede vooruitzichten, omdat bij de verkiezingen, als ze gehouden werden, tien- tot vijftienmaal meer socialistische stemmen werden uitgebracht dan de partij en de vakbonden er leden hadden.Ga naar eind1 Een teken, dat velen de moed nog niet gevonden hadden openlijk met de Kerk te breken, maar dat wel de bereidheid hiertoe bij duizenden aanwezig was. Duidelijk was in Brabant het proces van ontkerstening reeds zichtbaar. Zó ver scheen dit zelfs reeds gevorderd, dat men spreken ging van katholieke zijde over een herovering van een vroeger christelijke bodem.Ga naar eind2 Ook Limburg werd bedreigd, vooral het zuidelijke deel er van rond de mijnen. De mijnwerkers-bevolking is slechts voor de kleinste helft uit Limburg zelf afkomstig. De immigratie van Nederlanders stelde vooral het probleem van het geloof aan de orde; die der buitenlanders, een conglomeraat van Duitsers, Tsjechen, Polen, Belgen en Italianen, vooral het probleem van de christelijke moraal. Het initiatief van Poels en Henri Hermans heeft hier vooral de oplossing van deze problemen gezocht in het verschaffen van goede huisvesting. De stichting van Gezellenhuizen naar het voorbeeld van Adolf Kolping uit het aangrenzende Rijnland, wiens voorbeeld sterk op Limburg werkte zoals het eens op Holland gewerkt had, toen Van Nispen in Amsterdam begon, heeft hier, met de priesterlijke zorg van een inwonende Rector en de huishoudelijke zorg van religieuzen, voor de jongere mijnwerkers een inderdaad onschatbaar resultaat gehad. Limburg heeft in die jaren iets wonderlijks gepresteerd: het heeft voldoende religieuze krachten gevonden in de actieve zielzorg door het inschakelen van kloosterlingen; het heeft de bouw van kerken en het organiseren van een actieve en intense zielzorg in parochies zo snel ter hand genomen, dat het de driftige groei der bevolking heeft kunnen bijhouden. Zo werd in Limburg het wonder tot stand gebracht, dat hier wellicht het enige mijn-gebied ter wereld is, waar het christendom nog niet behoeft te | |
[pagina 663]
| |
vechten om een rest van bestaansrecht. Limburg behield met Brabant de kans om de leefbaarheid van een christelijke sociale orde aan te tonen, niet als een copie van de middeleeuwen, maar als een model van een geheel moderne sociale en economische structuur.
Recreatie-zaal van het Gezellenhuis te Eygelshoven
Vereniging ‘Ons Limburg,’ Heerlen Enige tijd was het wegvallen van Limburg uit de katholieke levenssfeer een acuut gevaar. De katholieke traditie dreigde te bezwijken en het afvals-proces der grote steden van Holland scheen ook hier te zijn ingezet.Ga naar eind1 Al was de onkerkelijkheid nog niet met statistisch materiaal te bewijzen - de statistiek registreert in deze zaken immer een verleden tijd - de fijngevoeligen onder de clergé bemerkten, dat er een verwijdering tussen het volk en de Kerk groeide. Het losraken van de Kerk demonstreerde zich in de éclatante meerderheid, die de socialisten behaalden bij de keuze van vertegenwoordigers in de fonds-commissies der mijnwerkers. Alleen reeds de ontevredenheid met de geldende arbeidsvoorwaarden kweekte een tegen de Kerk gerichte mentaliteit, omdat de arbeiders meenden, hierin door de socialistische propaganda sterk beïnvloed, dat de clergé op de hand der mijn-directies moest zijn om van hen subsidies te ontvangen voor kerkenbouw, jeugd-verenigingen en sport-clubs. Deze als sociale dienst aan het volk bedoelde maatregelen pasten niet in het benauwde schema en de benepen geest van de | |
[pagina 664]
| |
principiële klassenstrijd zoals het N.V.V. deze in die jaren meende te moeten voeren. Alleen loonsverhoging gold toen nog als sociale verbetering en dat in de tijd, waarop het socialisme eigenlijk weigerde aan de structuur-verandering van het kapitalisme mee te werken. Dit socialistisch simplisme, dat door geborneerde arbeidersleiders als puur Marxisme verdedigd werd, had echter nog lang vat op de gedachtengang der arbeiders. Het was een houten paard, dat zolang in de parade van de klassenstrijd werd voorgereden tot het kreupel was en belachelijk werd. Ook de sociale omstandigheden in de mijnstreek waren nadelig voor een waarlijk christelijk leven. De eenzijdige arbeid, die de mijnen boden, liet weinig ruimte voor arbeidskeuze. Hierdoor waren er veel ongeschikten en ontstond een permanente werkloosheid. Alleen industriële differentiatie kon hier een oplossing brengen. Er was bovendien geen geschikte arbeid voor de vrouw, die dikwijls ver weg moest trekken, naar Eindhoven en Nijmegen, om arbeid te vinden. Dit betekende het losraken van de vrouwelijke jeugd uit het huiselijke milieu en bracht een dagelijks heen en weer reizen in personeels-treinen en -bussen met zich mee, waardoor moraliteit en mentaliteit in gevaar kwamen. De katholieke critiek heeft in die jaren ook te veel van de sociale misstanden verzwegen en vergoelijkt; openlijk protesteren tegen bestaande wantoestanden werd dikwijls uitgelegd als verraad van de katholieke zaak aan de socialisten. Limburg kende een grote onwennigheid en onzekerheid, toen het plotseling, zonder overgang, uit dorpse verhoudingen terecht kwam in de sfeer van het moderne technische grootbedrijf. Er leefde een houding van protest, een mokkend zich terugtrekken om de vermeende vernietiging van de Limburgse geest, die men even zeker en diep aangetast voelde als men het oude landelijke landschap verwoest meende door schachttorens en schoorstenen. Marie Koenen heeft er zich nooit innerlijk bij neergelegd; Jacques Schreurs heeft er jaren voor nodig gehad, voordat hij van verdoeming tot lofprijzing komen kon; voor Pierre Kemp blijft het een soort wonder, dat door de industrie in Limburg een ongekende culturele bloei mogelijk werd.Ga naar eind1 Het aanpassen aan de nieuwe mentaliteit, die alleen door aanvaarding van het arbeidsmilieu mogelijk wordt gemaakt, is een proces van lange duur, dat zich door de soepelheid van het zuidelijk volks-karakter gunstig blijft ontwikkelen. Wat Limburg in betrekkelijk weinig jaren althans tot een begin van een oplossing bracht, is voor Brabant waarschijnlijk de taak van een zeer nabije toekomst. Ook dit gewest staat voor de diepgaande verandering, die het industrialiseren van een agrarisch gebied met zich meebrengt. Dit is reeds merkbaar tot in vele kleine dorpen, die voor de stadse industrie bereikbaar zijn geworden en als reservoir van arbeidskrachten dienen. Tot 1927 nam de invloed van het socialisme in de mijnstreek snel toe; daarna trad een even snelle en zich constant voortzettende daling in. Voor een groot deel is dit te danken aan het inzicht en de werkkracht van mgr Poels, die nimmer toegegeven heeft aan de primaire reactie van de propagandist om klassenstrijd-argumenten te gaan weerleggen. Hij was te goed opmerker om de slijtplaatsen niet te zien in de socialistische plunje en tevens een te groot geleerde om zich met stukwerk bezig te houden. Poels werkte naar een visie, die hij zich door opmerken en nadenken gevormd had; deze bijbelkenner moest zich inwerken in een studie, die hem in zijn jeugd vrijwel vreemd geweest | |
[pagina 665]
| |
was. Hij veroverde zich een levende visie, die hij niet uitsluitend in boeken vond maar persoonlijk ontdekte. Hij zag de dingen groots en leerde anderen ze ook zo te zien. Hij wilde geen negatieve bestrijding van het socialisme, dat juist in zijn critiek op het bestaande zo imponeerde en onweerlegbaar scheen. Poels wist, dat de grote sociale verbeteringen,
Sociale Studieweek te Rolduc, 1947
Op de eerste rij van links naar rechts: mgr Hendrikx, vicaris-generaal van Den Bosch; mgr Cruysberghs, alg. proost van de Belgische Christelijke Boerenbond (staande); hoofdaalmoezenier Roncke; mgr dr Poels; dr A. Olierook en dr Verhagen. Archief Katholieke Arbeidersbeweging Limburg, Heerlen waar de socialisten op smaalden, meer waarde hadden dan simpele loonsverhoging en dat de aandacht gericht moest blijven op het vestigen van een sociale orde, waarin de beste en hoogste aspiraties van gerechtigheid zouden leven. Poels zag, dat deze orde slechts in het christendom gevonden kon worden. Hij vreesde het socialisme niet. Hij zag hoe het zich met een verouderde klassenstrijd-theorie op dood spoor rangeerde, maar ook hoe het zich langzaam innerlijk begon te veranderen. Poels was ook vast overtuigd, dat geloofsafval en -onverschilligheid niet noodzakelijk het moderne economische leven behoeven te volgen. Voor hem droeg het katholicisme juist als fundamentele waarden die elementen in zich, waardoor een nieuwe maatschappelijke orde kon worden opgebouwd. Met het Limburgs mijnbedrijf hoopte hij het bewijs te leveren, dat een christelijk economisch stelsel sociaal mogelijk en bovendien economisch rendabel is. Poels heeft zich weinig ingelaten met de actuele politiek en de talrijke polemieken van de vakbonden; hij betreurde slechts, dat zoveel energie verloren ging. Zijn Sociale | |
[pagina 666]
| |
Studieweken te Rolduc waren dan evenzovele vredes-congressen. Al wist Poels de dingen uiterst duidelijk te maken en scherp te formuleren, tot polemieken heeft hij zich niet laten verleiden. Hierin is hij het tegenbeeld van Veraart, die ieder dagbladartikel en iedere redevoering tot een pistoolschot moest maken. Poels was geen polemicus, al was hij een perfect causeur; zijn kracht was, dat hij mensen overtuigen kon. Veraart was dikwijls tevreden, als de dingen maar gezegd waren en dan scherp en bijtend, Poels was tevreden, wanneer de dingen werden gedaan en liefst zonder veel klank. Maar Poels was ook de enige, die nooit door Veraart is overvallen. De grote zorg van Poels was het voortschrijden van het secularisatie-proces, dat door alle katholieke organisaties tezamen niet werd geremd. Daaruit begreep hij, dat er hier iets belangrijks haperde. Het gehele leven werd dagelijks voor de gewone methoden van zielzorg ontoegankelijker. Godsdienst werd een vreemd element, dat buiten het concrete, dagelijkse leven van millioenen stond. Al de tastbare problemen komen ter discussie en tot oplossing buiten de sfeer van het christendom; de Kerk had in al deze dringende discussies geen stem. De grote beslissingen en ook de persoonlijke lotsbeslissingen van duizenden spreken zich af in een wereld, waar de Kerk geen huis heeft. Weinig hiervan dringt zelfs door in de biechtstoel. De arbeiders hebben hun organisaties voor de oplossing van deze problemen. Daarom ziet Poels als de eigenlijke taak van de katholieke organisaties, het kerstenen van het arbeidsmilieu door de werkers zelf. De persoonlijkheid van de mens wordt diep beïnvloed door de aard van de dagelijkse arbeid, die een gevoel van uitgebuit en misbruikt te worden bijna niet kan voorkomen. De mens kan zich in het arbeidsproces moeilijk als mens gewaardeerd voelen: het jaag-systeem met de premie-lonen, het eentonige tempo, aangegeven door de snelheid van de lopende band, een gevoel, dat de machine voornamer geacht wordt dan de mens die haar bedient, het verloren lopen in de grauwheid van een eenvormige massa, gemis aan arbeidsvreugde, omdat men zin en functie van zijn arbeid in het grote geheel zo moeilijk kan vaststellen. Het bedrijf is iets vreemds, iets vijandigs, dat leeft van krachten, waar men geen macht over heeft. Antoon Coolen geeft in zijn roman Het donkere Licht het probleem aan, als hij vertelt hoe een meisje uit de Peel tragisch ten onder gaat in de lichtstad Eindhoven. Wat de romanschrijver aan een individueel lot kon beschrijven, zag Poels in zijn visionnaire rede Het Probleem, waarin hij parallel aan de binnen-kerkelijke groei van het godsdienstig leven een buiten-kerkelijk groeien van het moderne heidendom constateert. De gehele sociologie van Poels, die hij nimmer geheel heeft gepubliceerd, gaat van dit feit uit, vooral het deel, dat men niet heeft willen begrijpen: zijn voorkeur voor de stands-organisatie boven de vakbonden. Het verbeteren van de materiële omstandigheden, waaronder gewerkt moet worden, een goede hygiëne, lichte localiteiten, geschikte ontspanning en ontwikkeling zijn slechts gedeeltelijke verbeteringen, wanneer niet tegelijk de persoonlijkheid van de arbeider meer wordt gewaardeerd door hem een andere sociale positie te geven. In de twintiger jaren beginnen sociale werkers, ingenieurs, artsen en psychologen zich met dit soort problemen bezig te houden. Allerlei onvermoede gevolgen van het moderne arbeidsproces beginnen zich te openbaren: hoe de gezinnen van jonge arbeiders ten gronde gaan door volkomen gebrek aan en iedere belangstelling voor huis- | |
[pagina 667]
| |
houdelijk werk bij de vrouw, die van jongs af in de fabriek heeft moeten arbeiden; hoe de arbeiderstreinen en het bus-vervoer naar en van de fabrieken zich funest uitwerkt op het gehele levensgedrag. Het betreft hier honderdduizenden jonge vrouwen, wier aantal jaarlijks groeit, vooral in het Zuiden en mede tengevolge van de economische crisis, waardoor men goedkopere vrouwenarbeid in de plaats stelde van mannelijke. Een belangrijk deel van het volk zal in de nabije toekomst niet meer in staat zijn tot verantwoorde gezinsvorming.Ga naar eind1 Uit het bewustzijn van deze nood, die vooral een geestelijke nood is, groeit in Brabant, door het initiatief van mgr Frencken, het systeem van de Eucharistische Kruistocht, dat in België door Edward Poppe was ontworpen. Dit was een kruistocht, want het omvatte meer dan alleen een weerbaar maken van individuen tegen allerlei vormen van verleiding, het bedoelde een gezonde geestelijke training, die voorbereidde op de religieuze beïnvloeding van het arbeidsmilieu. ‘De jeugd heeft nog slechts de keuze om apostel of apostaat te worden,’ was de bittere formule van pater Jacobs voor de Mijnstreek.Ga naar eind2 Een jeugd, die niets anders kent dan een onbeholpen defensief, dat leert slagen te incasseren, heeft spoedig geen geestdrift meer en loopt weg. Zo werd vooral in het Zuiden het karakter van de jeugdbeweging geheel van doelstelling veranderd; de zielzorg werd er actief in plaats van passief; door de jeugd zou de Kerk opnieuw over een instrument beschikken om een deel van de ontkerstende wereld binnen te dringen. De jeugd zelf voelde, dat men hier niet bezig was haar op een nieuwe wijze moederlijk te beschermen, maar begreep, dat zij gevraagd werd een groot werk te helpen volbrengen: een nieuw ideaal in zichzelf levendig te maken en over te zetten in een nieuwe mentaliteit, waaruit op den duur een maatschappij zou groeien, die in alle opzichten van de oude zou verschillen. Het katholieke volk was een verenigingsvolk geworden, dat dikwijls met religieus indifferente middelen, zoals sport en ontspanning, van het gevaar werd verwijderd gehouden; die verenigingen verzamelden meestal dan ook slechts de gewilligen, maar kweekten geen nieuwe élite. Het bestaande werd zelfs gemakkelijk een hindernis voor een nieuwe opzet zoals de Katholieke Actie, al was het alleen maar om de gemeenplaats: ‘Wij hebben dat alles hier reeds.’ Zo ontplooiden zich nu binnen het isolement offensieve krachten. Een kerks christendom, dat in zovele opzichten wankel stond en weinig werfkracht meer vertoonde, begon zich te ontwikkelen tot een sociaal christendom, dat zijn verantwoording voor de wereld opnieuw leerde begrijpen. Het succes van Emil Fiedlers Defensive oder Offensive, dat voor het offensief koos, was een teken van wat zich ook in de Nederlandse jeugd ontwikkelde.Ga naar eind3
Van 1925 af tot het verschijnen van de encycliek Quadragesimo Anno is het voor Nederland als voor de gehele wereld een sombere tijd. Na het lustrum der vergissingen volgt het lustrum der grote teleurstellingen. Deze jaren zijn gekenmerkt door een economische crisis, die kort na de oorlog inzette, een ogenblik scheen afgewend om dan in 1929 opnieuw in hevigheid terug te keren en geheel de wereld mee te slepen naar een chaos. Het was de grootste crisis van het kapitalisme, een structuur-breuk, die een grauwe ellende bracht over tientallen millioenen werklozen; de regels der geldende economische wetenschap werden omvergeworpen, regeringen en parlementen stonden voor | |
[pagina 668]
| |
onoplosbare problemen. De groei van Sovjet-Rusland tot een wereldmacht met de gigantische experimenten der vijf-jaren-plannen, stond tegenover een verschrompelend Europa; in Italië heerste het fascisme, in Duitsland groeide het nationaal-socialisme. De gehele industrie, de handel, het verkeer en de landbouw geraakten steeds meer onder de macht van het kapitalisme. De werkloosheid schept een industriele reserve-armee, die naar willekeur gedirigeerd kan worden; door loonsverlaging en langere arbeidsduur beproeft men de verliezen van het systeem, door de ontreddering veroorzaakt, goed te maken. Trust- en kartel-vorming nemen steeds groter vormen aan, door credietverlening beheersen de banken zo goed als elk bedrijf; ook de tot dan toe vrije middenstand geraakt in afhankelijkheid. De noodzakelijke expansie van het grootbedrijf leidde allerwege tot het ontzien van de grote bezitters. In de landbouw waren door grote kapitaalinvesteringen verbeteringen tot stand gebracht, die geleid hadden tot grotere arbeidsgelegenheid en verhoogde bodem-opbrengst, maar ook tot verhoogde pachten. Bij lagere prijzen moet de plattelandsbevolking tot armoede vervallen, zolang de kapitaalwinsten niet aangetast worden. Bij zo'n toestand, die verpaupering en verproletarisering voor grote massa's betekende - het aantal werklozen in Nederland zou stijgen tot 600 000 - kan het niet meer voldoende zijn uitwassen af te snijden, excessen op te vangen, maar moet de gedachte aan afschaffing van het heersende systeem wel opkomen. Er is zonder revolutie geen macht dan de staat, die dit ordelijk tot stand kan brengen, maar ook de staat kan zich niet onttrekken aan de contrôle van het systeem, dat hij breidelen en veranderen moet. Er wordt op revolutie gerekend in die jaren. In de steden is slechts voor enkele dagen voedsel ter distributie onder het volk beschikbaar om in geval van onrust de massa te kunnen bedwingen. De ontwapening der mogendheden is, gezien de dreiging van de wereld-situatie, zo dwaas, dat de gedachte wel moet opkomen: het kapitalisme wenst geen wapenen in handen van het volk, omdat het vreest, dat de volkslegers zich tegen de machthebbers zullen keren. Alleen een burgerwacht en een politieleger, de pretorianen-corpsen van de heersers, zijn bewapend en voldoende sterk om iedere revolutionnaire situatie, behalve een revolutionnaire oorlog, baas te kunnen. De vakbonden zijn door de enorme leden-verliezen zo machteloos, dat men hen zelfs de steunverlening ontnemen kan, zonder op protest te stoten. Bijna overal in de wereld is de toestand dezelfde. Ook in Nederland is groeiende ontevredenheid en, meer nog, angst voor de toekomst. De arbeiders nemen genoegen met steeds nieuwe loonsverlagingen zonder hun bonden te raadplegen, omdat werkloosheid altijd erger is. Deze angstige schuwheid is een vruchtbare bodem voor oncontroleerbare geruchten en onverantwoorde agitatie. De machteloosheid der parlementen en regeringen versterken het streven naar een of andere vorm van dictatuur. Sterk doet zich de propaganda van Rusland en Italië gevoelen, die alleen al door er te zijn de massa fascineren. Iedere Amsterdamse arbeidersjongen kent de stand van de Russische Piatiletka. En waar de verwarring hand over hand toeneemt, vindt onze regering geen andere wijsheid dan de ‘aanpassing,’ die vooral als ze toegepast wordt door een kabinet-Colijn, boosaardigheid schijnt van het conspirerende wereld-kapitalisme. Het zwaarst woog de ramp der werkloosheid als een loden last op het volk, vooral op de-jeugd. Het falen der oude methoden moest de jeugd wel het sterkst beroeren. Werkloosheid betekende voor haar het ontbreken van een toekomst, verlies van vak- | |
[pagina 669]
| |
bekwaamheid, de onmogelijkheid om binnen redelijke tijd tot een normaal huwelijk te komen. Een werkelijk revolutionnaire toestand ontwikkelde zich hier echter niet; ook het revolutie-gevaar, dat Hitler nog in 1933 propageerde, was een fictie. Voor katholiek Nederland waren deze jaren gevuld met een ontmoedigende politieke
Spotprent op de coalitie
Naar een tekening door P. van der Hem voor de Haagsche Post van 6 Juni 1925 Gemeente-Bibliotheek, Rotterdam strijd en een steeds groter wordende verdeeldheid op bijna ieder gebied. Een felle critiek op al het bestaande, die steeds meer verbitterd werd, schiep een bijna niet meer te overbruggen kloof tussen de sociale groepen. Men constateerde als het ware een verlamming van het religieuze leven, een massale verslapping zelfs van de minimale geloofspractijken. De katholieke Jongeren hebben pertinent geweigerd zich met de politiek in te laten. Zij gingen zich echter te buiten aan critiek, dikwijls pijnlijk juist, maar zonder voldoende kennis van de feiten en hun onderlinge samenhang.Ga naar eind1 Het radicalisme der Jongeren was uiteraard gericht tegen ieder compromis, maar politiek zal wel eeuwig de kunst blijven om door een compromis het wenselijke met het mogelijke te verzoenen. De Jongeren ontwikkelden geen theorie, waartegen een politicus althans strijd had kunnen voeren. Maar als zij hun hoon uitstortten over een benepen partijpolitiek, waaronder het parlementarisme van dag tot dag aan invloed verloor; als zij de verkiezings-tactiek aanvallen om het kleine rekenen met kies-gemiddelden en het geïntrigeer rond candidaten-lijsten; als zij mentale verlamming constateren bij de politici, die vasthouden aan een coalitie-politiek zonder mogelijkheden, omdat ze ten tijde van Schaepman zo'n boeiend schouwspel opleverde; als zij smalen op het machteloos ‘regeren’ van verfoeilijke zaken-kabinetten en het stuntelen van de volks-vertegenwoordiging; als zij smeken om machtige impulsen, ‘om hart en vurigheid,’ waardoor logge, massale overwichten kunnen worden verplaatst en het onmogelijke misschien mogelijk wordt, dan hebben zij zeker voor een belangrijk deel gelijk gehad. Deze jaren van nood kenden geen briesje inspiratie en fantasie. Wie nu leest over de res et gesta van parlement en regering uit deze jaren, waarin de welvaart en de toekomst van het gehele volk op het spel stond, kan zich begrijpen, dat | |
[pagina 670]
| |
de onrust der Jongeren zich soms in woede ontlaadde. Ook Nolens werd door hen niet gespaard en aangevallen om zijn zwijgen. Deze zwijger sprak ook minder dan ooit. Men zal het innerlijk van deze gesloten man wel nooit doorgronden, maar dit zwijgen kan wel eens een superieur begrijpen van mensen en omstandigheden geweest zijn, een
Spotprent op de grote invloed achter de schermen van mgr Nolens
Naar een lithografie door Joh. C. Braakensiek, behorende bij De Amsterdammer van 15 Juli 1922 Gemeente-Bibliotheek, Rotterdam demonstratie in de trant van zijn innerlijke geslotenheid, dat er zich in zijn ziel een tragedie van onmacht afspeelde. Dat hij er eens vrede mee nam, toen het ochtendblad hem, tegelijk met alle andere krantenlezers, de samenstelling meldde van weer een nieuw kabinet, is misschien de demonstratie van een superieure verachting geweest. Nolens' zwijgen is zeker bewonderenswaardig van beheersing geweest, toen hij het zelfs niet verbrak om de onredelijkheid van de critiek tegen hem persoonlijk. De Jongeren kunnen dankbaar zijn, dat hij het toen niet verbroken heeft, om hen te sparen, want hun houding was onmogelijk en soms vlegelachtig. Rond 1925 herhaalt zich in de politiek wat zich omstreeks 1860 had voorgedaan. Toenmaals begon, beschroomd eerst, de verwijdering tussen katholieken en liberalen, aan wie de katholieken toch hun principiële vrijheden en ten dele ook het herstel der hiërarchie te danken hadden. Ook rond 1925 verbrak men niet gemakkelijk een bondgenootschap, dat grote dingen opgeleverd had. Gezamenlijk hadden katholieken en protestanten gestreden om bijzonder onderwijs en om een begin van sociale politiek; er was | |
[pagina 671]
| |
tussen hen de verwantschap van het christelijk beginsel geweest. Het wegvallen van een groot, gezamenlijk program plaatste kleinere inconveniënten, die er steeds geweest waren, en waaraan men nimmer bijzondere aandacht had besteed zoals het processie-verbod en een vrijwel theoretisch geworden onvrijheid van de missies in Indonesië, meer in de aandacht. En als dan in 1925 mede door de protestantse partijen het gezantschap bij het Vatikaan wordt afgestemd, is de oude coalitie een onmogelijkheid geworden. Juist zeven jaren na de pacificatie van de schoolstrijd breken de partijen de oude relatie af, zoals men ook eens zeven jaar na het herstel van de hiërarchie de breuk van katholieken en liberalen had zien voltrekken. Tijdens de oorlog was dit gezantschap ingesteld door het Ministerie Cort van der Linden, met dien verstande, dat telkens na vijf jaar het Parlement over het voortbestaan ervan zou moeten beslissen. In 1925 werd de tweede verlengings-termijn reeds niet meer ingewilligd. Deze voor de katholieke onaangename en beledigende beslissing werd mede veroorzaakt door de viering van het internationaal Eucharistisch Congres te Amsterdam in 1924. Niet-katholieken hadden dit ondergaan als het plompe vieren van een roomse triomf, dat men nu afstrafte met een nederlaag, die tegelijk een affront kon zijn voor het Vatikaan, dat protestantse gevoeligheid niet had willen ontzien. Na het wegvallen van de oude coalitie drong zich de combinatie ‘rooms-rood’ steeds meer naar voren en dit bondgenootschap, dat in de twintiger noodjaren een sterke progressieve politiek mogelijk zou hebben gemaakt, werd door Nolens slechts als ‘uiterste noodzaak’ in reserve gehouden. Eerst een latere tijd zal kunnen uitmaken of deze beslissing van Nolens de juiste is geweest. Zolang het Nederlandse socialisme zich op Marx bleef inspireren, al was dit dan met een sterk revisionistische tendens, moesten er niet alleen voorname principiële verschillen blijven maar kon ook het terrein van practische samenwerking niet anders dan uiterst beperkt zijn. Alleen reeds de mogelijkheid van een politiek samengaan met de katholieken heeft het socialisme gedeeltelijk heengeholpen over de schroom om het Marxisme in welke vorm dan ook, niet meer als de enige of laatste politieke wijsheid te beschouwen. Er waren toen reeds aanwijzingen, dat het socialisme in Nederland, afgezien van politieke berekeningen, een evolutie doormaakte en Veraart heeft niet verzuimd er herhaaldelijk op te wijzen. Er was een zekere omkeer in de socialistische groep ten aanzien van het christendom, waardoor een ontmoeting te eniger tijd niet uitgesloten was. Vooral in het Zuiden echter woedde nog de klassenstrijd en de leiders van de socialistische vakbeweging, die steeds linkser schijnen te staan dan hun politieke partij, bleken geenszins bereid de politieke leiders te gaan volgen. Onder de katholieken werd de formule van de uiterste noodzaak een reden te meer tot verdeeldheid: al was de formule dan ook juist, toch kon men zich de vraag stellen of de heersende nood niet groot genoeg was om te menen, dat de uiterste noodzaak aanwezig was. Men kon zelfs geheel andere avonturen nog wel verantwoord achten. Er kwam echter geen sterke politiek. De grote debatten van de vorige eeuw, die de Kamer soms maakte tot een theologen-convent, toen Schaepman, Kuyper, Van Houten en Troelstra breed uithaalden en de aandacht boeiden, bleven uit. Intussen slaagden de Russische experimenten, vierde het Italiaanse fascisme zijn triomfen en liet Hitler in Duitsland zijn vrijcorpsen de straat veroveren. De katholieken, die als uit traditie ge- | |
[pagina 672]
| |
neigd waren de politiek te zien als hun sterkste machtsmiddel, zagen juist dit middel zijn kracht verliezen. Rond de jaren 1928-1931, vormt zich onder de katholieken ‘de crisis der omstandigheden.’
Jhr Charles Joseph Marie Ruijs de Beerenbrouck
Naar een fotografie Gemeente-Archief, 's-Gravenhage In 1928 verschenen de verzamelde artikelen, die Max van Poll in De Morgen geschreven had, en ook Veraart publiceerde in dit jaar zijn ervaringen van vier jaar Kamer-lidmaatschap.Ga naar eind1 In 1929 werd de vijfde Sociale Studieweek te Rolduc, onder leiding van Poels een vast landmerk in het katholieke leven, gewijd aan de democratie, die volop een probleem aan het worden was, omdat dictaturen het overal zo veel beter schenen te doen. Geen enkele spreker wist nog op goede gronden de democratie te verdedigen. Sprekers zoals Kors, Weve, Tromp, Kreling, De Beaufort en Jacobs gaven geen argumenten, die tegen de Russische, Duitse en Italiaanse feiten waren opgewassen. Ondanks de argumenten van Sint Thomas bleef de democratie een vraagstuk zonder oplossing. Democratie is slechts een relatief beginsel; het kan ook anders: de resultaten van het systeem hebben aan te tonen, dat het gewenst is voor deze tijd.Ga naar eind2 Zelfs over dit vraagstuk bestond onder de katholieken geen communis opinio meer. Wat door de katholieken sinds Lamennais verdedigd was als een principieel standpunt, werd nu gerelativeerd door het alternatief van de dictatuur, als het parlement onmachtig zou blijken. De hoon, die over het parlement was uitgegoten, had het nodig gemaakt de grondslagen van het heersende stelsel opnieuw te onderzoeken. Dit was de tijd, waarin Anton van Duinkerken zijn artikel schreef, dat hij ook als brochure verspreiden liet: Om hart en vurigheid.Ga naar eind3 Hier verantwoordde hij de afzijdigheid van de Jongeren, die zich grotendeels rond De Gemeenschap gegroepeerd hadden, toen enkelen van hen bijeengekomen waren om te geraken tot de oprichting van een katholiek Jongeren-verbond. Van Duinkerken wijst het beroep der ouderen op hun oude resultaten af met het argument, dat nieuwe en belangrijke successen uitblijven en geen oplossingen worden voorgesteld voor nieuwe noden, die inmiddels gerezen zijn. | |
[pagina 673]
| |
Hij constateert, dat met het klimmen van de geestelijke welstand de geestdrift verdwenen is. Het is niet voldoende en zonder uitzicht om te strijden tegen de zonde van verzuim, waar de mentaliteit, die het verzuim veroorzaakt, dieper zit, want het gaat hem tenslotte ‘om een groter, ruimer, een katholiek leven in deze landen.’ De successen,
Spotprent op de toenadering tussen de Katholieke Staatspartij en de S.D.A.P.
Naar een lithografie door Johan C. Braakensiek, behorende bij De Amsterdammer van 21 Juli 1923 Gemeente-Bibliotheek, Rotterdam waar de katholieken zich op beroepen, zijn bereikt omdat het niet anders kon. Zouden de katholieken in 1919 de wet-Aalberse werkelijk gesteund hebben, als hier niet sprake was geweest van de noodzaak der omstandigheden? Alleen de onderwijs-wet heeft de katholieken werkelijk spontaan actief gezien, alle andere politieke resultaten, ook het gevierde algemene kiesrecht, zijn verkregen onder hun uiterlijk of tenminste innerlijk verzet. Vele sociale verbeteringen zijn tot stand gekomen tegen sterke weerstanden in, die niet zelden van katholieke huize waren: ‘Wij hebben verzuimd het bereikbare in korte tijd tot het noodzakelijke te maken.’ De katholieken zijn stelselmatig tot bezadigdheid getemd; zij hebben kortzichtig de strijd tegen de ontkerstening van het openbare leven verward met de strijd tegen de vooruitgang. Het besef, dat er door het maatschappelijk stelsel van het kapitalisme een stille ontkerste- | |
[pagina 674]
| |
ning plaats had, dat een systeem ongebreideld heersen kon, waardoor ieder waarachtig begrip van christendom bespottelijk werd gemaakt, is slechts in weinige enkelingen levendig geweest, en deze zijn nog door hun geloofsgenoten verguisd; ‘de verdediging van ons geloof werd een tochtscherm voor de brandkast.’ Zo zagen de katholieke jongeren de vroege en late geschiedenis van de katholieke politiek; zij vonden geen reden zich over hun politici te verheugen. Wegblijven uit de politiek en terzijde staan met stenen en hoongelach is tenslotte ook nog een politieke houding, die nog tot successen leiden kan ook. Naast deze groep echter wass er een streven om na het wegvallen van de oude coalitie en het uitblijven van ‘de uiterste noodzaak,’ die Nolens alleen scheen te moeten vaststellen, een nieuwe mogelijkheid voor een krachtige regering te zoeken. Dan herhaalt zich, wat Schaepman na de breuk in de liberale partij ook een moment beproefd heeft: het spelen met het idee van een katholieke Centrumpartij. Zo ooit dan moest in de twintiger jaren dit idee een wensdroom blijken. Waar katholieken nauwelijks bereid gevonden werden hun partij te steunen, moest er wel bij de anderen een nog sterker onwil aanwezig geacht worden. Een Centrumpartij zou een krachtige isolements-politiek moeten voeren, niet leunend tegen een wankelend kapitalisme, niet terugverlangend naar de coalitie, die te veel van de katholieke vrijheid zou eisen, maar ook nog los van het socialisme, dat onbetrouwbaar scheen. Deze losse, on-politieke invallen verschijnen en verdwijnen, zoals ten tijde van Schaepman. Willem Nieuwenhuis tracht er de katholieke studenten voor te winnen.Ga naar eind1 Hij constateert, dat er bij de katholieken toch iets van treurigheid in de huiskamer hangt, als na een ruzie van goede buren, nu de coalitie niet meer bestaat; nu vervallen zij, om de betreurde breuk mentaal te verwerken, tot een sectarisme, dat geen enkel perspectief opent en allerminst de fantasie vermag te boeien. Het is alsof het katholicisme niet meer in staat zou zijn een krachtig politiek program van eigen signatuur voort te brengen. In hetzelfde Studenten-Annuarium waarin de speech van Nieuwenhuis werd opgenomen schreef ‘Criton’ een studie over het Thomisme en de moderne democratie, een onderwerp, waarmee ook de Studieweek te Rolduc zich had beziggehouden.Ga naar eind2 In deze studie wordt het Thomisme tot een prachtige synthese, waarin alle waarheids-elementen die in andere systemen te vinden zijn, als samenstellende delen aanwezig zijn. Men heeft die elementen maar samen te voegen om tot een moderne interpretatie van Thomas te komen, want alle grote strevingen van de moderne tijd monden uit in het katholicisme: enerzijds het verlangen naar een sterk en onafhankelijk gezag, dat de wereld verlossen kan van de wanorde, die het liberalisme gebracht heeft, anderzijds evenzeer de brede stroom van democratie en ‘demophilie.’ Criton ziet in het katholicisme zowel de Action française van Maurras, het syndicalisme van Sorel, het distributisme van Chesterton en Belloc als het streven naar autarkie, bedrijfsraden en medezeggenschap. Hoe geschikt is dit alles niet om een Centrum te bouwen, waarheen alle stromingen zich richten kunnen. In een studie, die voor het tijdsgevoel van 1930 de kenmerkende titel draagt Het keerpunt in het maatschappelijk leven,Ga naar eind3 beschrijft prof. W.P.J. Pompe eenzelfde idee: het katholicisme als centrum tussen kapitalisme en communisme. Bij alle verschil van beginsel vertonen beide systemen een gelijke uitwerking: uitholling van het bezit en vernietiging van persoonlijke vrijheid, bestaansonzekerheid en ondermijning van huwelijk en gezin. Tegen | |
[pagina 675]
| |
beide systemen moet het katholicisme zich verweren, steunend op een program, dat uit de volheid van de christelijke idee is gegroeid. Dit waren theoretische schermutselingen, spiegelgevechten terzijde van de eigenlijke strijd. Het grote conflict onder katholieken ging in die jaren over de betekenis van het kapitalisme. Op de ‘politieke retraite’ van de Staatspartij, op 26 April 1930 te Amersfoort gehouden, waren twee der Jongeren, die hun beide voornaamste tijdschriften Roeping en De Gemeenschap vertegenwoordigden, uitgenodigd om hun ideeën aan de vak-politici voor te leggen. Ook Nolens was er aanwezig. Geen van deze twee Jongeren liet zich verleiden tot détail-critiek; Knuvelder noch Van Duinkerken spraken over de faits et gestes van de katholieke Kamer-fractie. Knuvelder constateert, dat het conflict tussen de jongeren en de ouderen niet het gewone generatie-conflict kan zijn, dat immer aanwezig is. Hier zijn het niet de jongeren, die naar macht en invloed, naar ambten en betrekkingen streven, die de ouderen niet wensen prijs te geven. Hun aspiraties liggen ver van de politiek; zij wensen zelfs opengevallen plaatsen niet te bezetten. Zij weten een groter gehoor te hebben dan de redenaars in de politieke volksvertegenwoordiging; hun werk staat meer in het volk geworteld en in het nationale leven dan het werk der politici. Hun strijd gaat om de fundamenten van het leven en zij zien het kapitalisme als het grote gevaar voor het christendom. Bij het kapitalisme ligt de grote morele ketterij van de eeuw, die winst en welstand schept maar ten koste van de mensenziel. Het gaat niet alleen om vraagstukken van loon en arbeids-duur; dit zijn vraagstukken, die het kapitalisme bereid is binnen zijn grenzen en werkingssfeer tot oplossing te brengen. Het gaat veelmeer om het voortbestaan van een menselijke en christelijke orde in het maatschappelijk bestel. Juist in de tijd, dat de ergste misstanden binnen het systeem zijn opgeruimd, komen de fundamentele tekorten en misvattingen naar de oppervlakte.Ga naar eind1 Van Duinkerken spot met de uitvlucht, waarmee men een principiële critiek op het kapitalisme tracht machteloos te maken: dat niemand zou weten wat kapitalisme eigenlijk is; alsof Sint Joris de draak eerst zou mogen bevechten, nadat hij gedoctoreerd was in de zoölogie. Men vraagt om een formule alsof bloed en tranen geen voldingend bewijs zijn. Het accepteren van het kapitalisme door katholieken kan slechts bestaan, omdat hun moreel besef vernauwd is tot de engte van het zesde gebod. De financiële rubriek der roomse pers vraagt niet naar morele normen: ‘finantieel onzedelijk is alleen de insolventie, al zou zij Franciscus van Assisië heten...’ ‘Nu heerst de stelselmatig geworden immoraliteit van de getolereerde gouddorst.’ Zonder een verandering van de kapitalistische mentaliteit betekent de beste ordening ‘een gelijkmatiger verbreiding van de kansen ener zondige hebzucht op bevrediging.’Ga naar eind2 In een brochure Hagel en Vuur, uitgegeven door De Gemeenschap, waarin alle polemieken werden herdrukt, die door de Jongeren over de politiek waren gevoerd, werden de beroeps-politici voor de vraag gesteld of zij werkelijk van mening waren, dat hun activiteit op de hoogte stond van de internationale gebeurtenissen. Als er dan geen politiek van practische maatregelen mogelijk was, dan bleef toch altijd nog de mogelijke politiek van het felle protest, zelfs als men verplicht was mee te doen met het onvermijdelijke, zoals Max van Poll, toen hij Kamerlid geworden was, zo pijnlijkervaren had.Ga naar eind3 | |
[pagina 676]
| |
De poging te Amersfoort om de Jongeren te winnen of althans monddood te maken, bracht integendeel het debat onder de katholieken eerst goed op dreef. Dit debat nam trouwens een nationale omvang aan, want ook in de Tweede Kamer werd een kapitalisme-debat gehouden, dat echter slechts zelden groots en imposant werd. Nolens definieerde nog het kapitalisme in zijn stroeve taal: ‘dat een der kenmerken van die economische orde is, dat het is een stelsel, dat berust op de privaat-eigendom van de productie-middelen.’ Deze omschrijving was minstens gevaarlijk onvolledig, zodat de socialistische leider Albarda kort en goed per interruptie repliceren kon: ‘Dus afschaffen.’ Nolens, die hier geen blijk gaf ooit Weber en Sombart gelezen te hebben, vond het voldoende alleen de uitwassen te bestrijden, omdat de verwordenheid van het wezen niet kon worden aangetoond.Ga naar eind1 De scherpe Marchant, die verder zag, toen hij het kapitalisme als leef- en denkwijze aantastte, constateerde de gespletenheid der katholieke opvattingen. Hij stelde de meningen van pater Vrijmoed, rector Bots, pater Jacobs, M.C. de Bruyn en mr Kropman, die aggressiever gesproken hadden op de sociale week van de R.K. Werkliedenvereniging te Amersfoort, tegen Nolens' interpretatie en constateerde: ‘De muziek speelt alleen voor de tent, ze gaat niet naar binnen.’Ga naar eind2 Het probleem werd zelfs internationaal aan de orde gesteld. Rathenau had geschreven: ‘Driehonderd mensen, die elkaar kennen en hun opvolgers aanwijzen uit hun vrienden, die door hun organisatie vaster aaneengesloten zijn dan de oude oligarchie van Venetië, beheersen de wereld. Zij bezitten alle macht over recht en wetgeving, over oorlog en vrede, over de arbeiders eveneens.’Ga naar eind3 Het was niet nodig met Rathenau, dan toch één dier driehonderd, te geloven aan een boosaardige conspiratie. Duidelijk was wel, dat het katholiek beginsel van eigendom in zijn tegendeel dreigde te verkeren: geld trekt geld aan, de vruchten van de arbeid komen werkelijk voor een ongerecht deel ten goede aan de bezitters. Men behoeft niet nog te geloven aan de boze wil van een troep samenzweerders, die de wereld onder elkaar verdelen en haar regeren. Het kapitalisme bestaat en werkt ondanks de wil van de mens. Het is zelfstandig geworden en heeft het gehele menselijke leven aan zijn grillen onderworpen; het vernietigt het eigendomsrecht van duizenden en daardoor mede hun menselijke waardigheid. Dit recht is in feite vergroeid tot een monsterachtigheid. Men heeft in dit verband de verdraagzaamheid der katholieken tegenover het kapitalisme ‘onze fatsoenlijke roomse schande’ genoemd. Terwijl de Kamer debatteert over het wezen van het kapitalisme, dringt het communisme op; tegen de vermoeidheid der kapitalistische en democratische leiders stelt het zijn ‘gigantisch’ experiment van sociale ordening, dat de massa boeit en waartegen men zich verdedigt met leugens en falikante profetieën van een ondergang, die maar niet komt. Intussen publiceerde The Economist de werkelijke feiten uit Rusland, terwijl het eerste Russische graanschip in de haven van Marseille gelost werd.Ga naar eind4 Bij een geweldige stijging van de bevolking was daar geen sprake van werkloosheid. Terwijl Pius XI in zijn encycliek Casti Communii klaagt over de gewetens-conflicten van vele katholieken, die onder het kapitalisme leven, constateert The Economist, dat de bevolkings-theorieën ‘can have no validity in Russia... The strange paradox of the situation in Russia is that the producer's difficulty consists not in finding buyers but in having to avoid them.’ De leden van de katholieke wetenschappelijke vereniging lieten zich door twee | |
[pagina 677]
| |
deskundige adviseurs, pater Raaymakers en prof. Veraart, voorlichten over het kapitalisme.Ga naar eind1 Pater Raaymakers sprak zich uiterst weifelend uit: de zaak op zich, in abstracto, is verdedigbaar. Er zijn uitwassen, maar er is geen enkel element in het systeem, dat op zich zelf in strijd komt met het christendom; daarom moet het als totaliteit ook niet verwerpelijk zijn. Hij meent, dat het kapitalisme ‘nu eenmaal erfelijk belast is met een critisch gevoels-argument,’ waardoor men er niet objectief tegenover kan staan, dat Rerum novarum dan toch maar het eigendomsrecht in zijn tegenwoordige vorm verdedigd heeft, waarvoor hij dan prompt de tekst citeert, waaruit het tegendeel zou kunnen blijken. Zijn conclusie is dan, dat het zelfs gevaarlijk zou zijn en erger dan de kwaal om de uitwassen af te snijden, terwijl dit toch ook niet een belangrijke verbetering zou kunnen geven. Het praeadvies van prof. Veraart was een vernietigend requisitoir. Hij nam stelling tegen de wetenschappelijke distinguo's tussen het wezenlijke kapitalisme en de uitwassen ervan, tussen een goed en een slecht kapitalisme, dat in de pers zelfs reeds half als een gewoonte werd aangeduid als: kapitalisme en ‘kapitalisme,’Ga naar eind2 terwijl men toch één systeem bedoelt, dat uit zijn gehele aard en aanleg, uit zijn eigen wortels en voedingsbodem heel bepaalde en verfoeilijke misstanden voortbrengt. Hij wijst op de wetenschappelijke resultaten van buitenlandse sociologen zoals Böhm-Bawerk, Werner Sombart, Max Weber, R.H. Tawney,Ga naar eind3 die door hun jarenlange onderzoekingen omtrent het ontstaan en de ontwikkeling van het kapitalisme tot steeds vernietigender conclusies gekomen zijn. Zij hebben historisch aangetoond, dat het kapitalisme niet bestaat in de vinding en toepassing van een moderne technische productie-wijze, maar in de organisatie van een vloekwaardige mentaliteit, die zich van de technische krachten heeft meester gemaakt. De enig mogelijke handelwijze voor een christen blijft zich op zijn beurt van de techniek meester te maken om de kapitalistische organisatie er mee te vernietigen en de kapitalistische mentaliteit, die niet anders is dan de zondige natuur van de gevallen mens, als een Griekse god met laurier bekranst, door een nieuwe ordening machteloos te maken. Op de Sociale Studieweek te Rolduc van hetzelfde jaar was ook het kapitalisme het grote onderwerp. Max van Poll, die in De Nieuwe Eeuw en De Morgen jaren lang tegen het kapitalisme had gefulmineerd, expliceerde het tragische gewetensconflict van de katholieke politicus, die gedwongen is terwille van het algemeen belang en zelfs ter wille van de slachtoffers van het kapitalistisch systeem maatregelen te steunen, die het kapitalisme moeten helpen bevestigen. Henri Hermans bepleitte er een nieuwe ordening en, enkele maanden vóór Quadragesimo Anno hem in het gelijk kwam stellen, stelde hij drie richtlijnen van katholieke politiek vast: de spreiding van het bezit om de overmacht van het kapitaal te breken en het eigendomsrecht te doen beantwoorden aan zijn eigenlijke functie, het scheppen van een rechtspositie voor de arbeiders door bedrijfs-organisatie, die niet een nieuwe fase zou zijn van de klasse-strijd, het geven van medezeggenschap aan de arbeiders, die ten onrechte werd gezien als een aantasting van het eigendomsrecht, terwijl zij toch de waardigheid van de menselijke natuur tot inzet had.Ga naar eind4 Tijdens het Economisch Crisis-congres der Werkgeversvereniging in November 1930 werd door de Tilburgse hoogleraren Weve en Kaag opnieuw het kapitalisme behandeld.Ga naar eind5 De critiek op het kapitalisme maakte zich als een neurose meester van geheel de | |
[pagina 678]
| |
westerse wereld. Van alle zijden stromen de boeken er tegen van de persen; de oorzaken en het verloop van de crisis worden telkens opnieuw beschreven en geplaatst tegen de achtergrond van het Russische communisme. Het is de tijd der finantiële schandalen: de Oostenrijker Castiglione financiert met de hulp van het Duitse Stinnes-concern nationalistische groepen voor de komende revolutie van rechts; madame Hanau corrumpeert in Frankrijk pers en parlement; de gebroeders Barmat kopen, ook in Nederland, de socialistische bladen op; het Ivar Kreuger-concern spat uiteen door de zelfmoord van zijn leider; het Teapot-Dome-schandaal in Amerika brengt de olie-magnaat Sinclair in de gevangenis; duistere figuren met hun louche misdaden zoals Stavisky, Sklarek, Oestric, Kutusker, Bosel zijn enkele dagen het centrum van het wereldnieuws; de opbouw van wereld-concerns en van mammoeth-vermogens, de levensgeschiedenis van de grote kapitalistische leiders zijn onderwerp van monografieën en historische essays. Te midden van de desorganisatie, die de wereld-crisis bracht, te midden van een immer-groeiende werkloosheid, te midden van financiële schandalen en felle klassenstrijd, naast het gigantische Russische experiment en de opbouw van de fascistische staat in Italië, valt dan op 15 Mei 1931 het nieuwe Pauselijke woord: Quadragesimo Anno. Het was duidelijk, dat de inhoud van Rerum novarum niet voldoende meer was voor de oplossing van de problemen, waarom gestreden werd. Een aanvulling ervan werd reeds langer verwacht en verhoopt. Bij de algemene radicalisering der meningen, ook onder katholieken, vooral onder de aanhangers van de nieuwe Oostenrijkse school, geleid door Anton Orel, was dit Pauselijke woord een noodzaak, een weldaad en een openbaring. Men had duidelijk de beperkte natuur van Rerum novarum leren zien. Ook dit klassieke stuk was een tijds-document. Het was geconcipieerd in een tijd, dat een volledig inzicht in aard en wezen van het kapitalisme nog niet mogelijk was. Ook Leo XIII had niet kunnen voorzien welke verwoestende ontwikkelingen het kapitalisme zou meebrengen. Sinds 1891 was het koloniale imperialisme herleefd als het gevecht om de wereld-hegemonie door geld- en handels-belangen; ook de primitieve arbeiders-organisaties der negentiende eeuw waren gegroeid tot machtige lichamen; het inzicht van de economische wetenschap in talloze vraagstukken en samenhangen was verdiept, zodat Pius XI sommige ‘verhelderingen’ kon aanbrengen in Rerum novarum, die werkelijke verbeteringen waren. Leo XIII had zorg moeten dragen, dat na de Franse Revolutie, die alle sociale bindingen lichtvaardig had vernietigd, althans weer een primitieve maatschappelijke orde mogelijk werd. Daarvoor had hij de oprichting van arbeiders-organisaties bepleit en aangedrongen op verbeteringen in de algemene toestanden. Deze verbeteringen waren incidenteel geweest, niet gedragen door een visie van een nieuwe orde, maar bedoeld als verbeteringen binnen het heersende stelsel. Pius XI kon, na veertig jaren van machtige historische ontwikkelingen en intense menselijke studie, dieper grijpen en verder reiken dan Leo XIII, als hij de architectonische bouw ontwerpt van een nieuwe sociale orde en de christelijke geest schetst, die deze orde tot leven brengen moet. Leo was geheel binnen de individualistische ordening gebleven. Pius herstelt het verwoeste organisme. Rerum novarum was provisorisch geweest, zoals ook eens Quadragesimo Anno provisorisch zal blijken. Rerum novarum draagt duidelijk de kenmerken van een haastige nood-oplossing. Het was in de laatste | |
[pagina 679]
| |
Paus Pius XI
Naar een fotografie van G. Felici Archief Dagblad De Tijd | |
[pagina 680]
| |
tijd zelfs een bolwerk geworden, voor allerlei conservatieven, die de heterodoxie van vernieuwers meenden te kunnen aantonen uit het feit, dat Rerum novarum van hun plannen en inzichten niet geweten had. Ieder initiatief, dat verder ging dan 1891, was hierom bij sommigen reeds verdacht. De indruk van dit Pauselijke woord was geweldig. Enige tijd verstomde het rumoer der debatten. Alsof men de Triomf der Verdrukten wilde vieren gaf Roeping een Quadragesimo Anno-nummer uit, waarin zowel Veraart als Max van Poll, pater Vrijmoed en Jos van Well hun eerste indrukken weergaven; ook De Gemeenschap gaf een afzonderlijke bijlage met een op de nieuwe encycliek gevormd sociaal program. Een commissie uit de Raad van overleg tussen werkgevers en werknemers, die tot taak had het probleem van het kapitalisme te bestuderen, werd door de encycliek in haar werk verrast en zag zo gemakkelijk kans om met een volledig en concreet plan van maatschappelijke hervorming te komen.Ga naar eind1 Op 27 Augustus 1931, enkele maanden na het verschijnen van de encycliek, stierf mgr Nolens, alsof hij op dit verlossende woord uit Rome had gewacht. Deze gesloten mens, die door Schaepman reeds ‘een diepe put van wetenschap’ was genoemd, was vooral een koele denker, een berekenend tacticus en organisator. Hij had zich een ascetische discipline eigen gemaakt, die zelfs de harde plooien van zijn gelaat schijnt gevormd te hebben; een discipline, die hij overigens vrij gemakkelijk verdragen kan hebben, omdat hij ze niet behoefde tot bedwang van heftige gemoedsbewegingen. Hij heeft de levende beginselen van zijn meester Schaepman doordacht en vorm gegeven vooral in een partij-organisatie, maar hij miste de gave zijn partij te bezielen door geestdrift. Mensen betekenden voor Nolens weinig. Reeds als leraar op Rolduc had hij weinig belangstelling voor zijn leerlingen; hij doceerde desnoods voor een verstrooide en lummelende troep, omdat alleen zijn onderwerp hem interesseerde. Zijn denken steunde minder op beginselen dan op feiten. Zijn kracht was, dat hij de feiten objectief zien kon, zich nooit verwarde in een illusie of zich liet afleiden door sympathie of antipathie. Uit de feiten bouwde hij zijn denken op, dat sterk synthetisch was en weinig woorden behoefde. Zijn denk-gang van feiten naar conclusie liet hij zelden volgen. Waar anderen behoefte hadden hun inzichten te verklaren in hun redevoeringen, kon hij volstaan met een droog ja of neen, voor of tegen. In zijn laatste jaren was hij zwijgzamer dan ooit, alsof hij een diepe teleurstelling te verbergen had, toen ‘zijn’ organisatie weigerde te functionneren. Na de eerste wereld-oorlog, als in enkele maanden de oogst van tientallen jaren hard werken in de schuren is geborgen, als de grote initiatieven uit het begin der eeuw, de schepping van een sociale wetgeving, en het grote program-punt uit de negentiende eeuw, de schoolwet, zijn verwezenlijkt, schijnt hij de veerkracht te missen zich in te werken in nieuwe vraagstukken. Hij bleef alles zien in het perspectief van zijn jeugd. Hoe hij over de Jongeren gedacht heeft, is niet bekend. Deze man, die overtuigd was, dat alleen de feiten logisch waren, heeft de uitbarstingen van gevoel en gemoed, die hij niet begrijpen kon, omdat hij ze nimmer in zichzelf ervaren had, verwaarloosd en geminacht. Alleen op feiten kwam het aan en dan feiten, die pasten in een statistiek. Dat een revolutionnaire stemming een feit kan zijn als een vulkaan, heeft voor hem nooit veel betekend. Hij zal daarom ook van de Jongeren niet veel begrepen hebben. | |
[pagina 681]
| |
Hij begint het nieuwe te schuwen en wordt de bewaarder van een traditie. Tot zijn dood toe bleef hij een politicus van de coalitie en zijn wachtwoord, dat jaren lang in alle bladen herhaald werd, dat met het socialisme alleen kon worden samengewerkt in uiterste noodzaak, heeft een nieuwe ontwikkeling geremd. Hij had niet de fantasie van
Mgr Nolens als protonotarius
bij de opening der Staten-Generaal, omstreeks 1930 Naar een fotografie Gemeente-Archief, 's-Gravenhage Schaepman, die voor zich zag hoe protestante stemmers voor de katholieke zaak zouden kunnen werken en hoe anti-papistische dominees ondanks zichzelf Rome zouden steunen. Schaepman had ook de humor, die dit politieke spel voor het volk begrijpelijk kon maken. Nolens miste een nieuwe visie en kon niet tot het volk spreken, omdat zijn gemoed zo zelden in beweging kwam. Als hij sprak in de Kamer, had hij steeds een aandachtig gehoor, maar men luisterde niet naar hem, omdat het een feest was voor oor en oog Nolens te horen en te zien; hij doceerde slechts, onderbrak zichzelf door een gewoonte-kuchje en sprak in definities. Men luisterde om argumenten te horen en ook omdat het fascinerend is een sfinx te horen spreken. Hij was de schatbewaarder van Schaepman; waar Schaepman echter de schat verzamelde, was Nolens de thesaurier, die voor een behoorlijke rente zorgde.Ga naar eind1 | |
[pagina 682]
| |
De Haagsche Post heeft Nolens eens de minst clericale der katholieke Kamerleden genoemd. Niet om een smet te werpen op zijn priesterlijk gedrag en levenswijze. Hierop is nooit door iemand aanmerking gemaakt, dan éénmaal door de katholieke Jongeren en toen geheel ten onrechte. Hiermede werd alleen aangeduid, dat hij niet een man was, die zich liet verleiden om voor katholieken ambten en bezoldigingen te verwerven. Hij eiste capaciteiten. En ook, dat hij zuiver nationale politiek wenste te beoefenen en overtuigd was, dat het doordringen van het openbare leven met de katholieke beginselen voor het gehele volk een weldaad zou zijn. Hij gebruikte ook nimmer theologische argumenten. Hij had zich in zijn jeugd wetenschappelijk gevormd op de wijsbegeerte van Sint Thomas en zocht zijn argumenten het liefst in de natuurlijke orde en op het terrein van de feiten en de feitelijke ontwikkeling. |
|