In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953
(1953)–L.J. Rogier, N. de Rooy– Auteursrecht onbekend
[pagina 617]
| |
V. Tussen twee Wereldoorlogen | |
[pagina 619]
| |
1 Het Sociale en Politieke LevenHet eerste wereldconflict van 1914 tot 1918, misschien de eerste Punische oorlog van het Atlantisch Tijdvak, ging rakelings aan de Nederlandse grenzen voorbij. Vier jaar was Nederland niet meer dan toeschouwer middels de ‘gewapende neutraliteit’ van een leger, dat werkloos bleef en nauwelijks noemenswaardige bewapening en training bezat. Voor vele Nederlanders was deze oorlog een gelegenheid om grote zaken te doen en kapitalen te verdienen; zelfs de voedselvoorraden, die voor het volk vrijwel onontbeerlijk waren, werden verkwanseld. Toch brachten Frank van Wezels roemruchte jaren groter veranderingen naar Nederland dan men vooreerst besefte. Deze oorlog, doelloos in zichzelf, onverantwoordelijk begonnen, slap geleid en onwijs beëindigd door het tractaat van Versailles, dat geen probleem uit de weg ruimde doch er ettelijke nieuwe schiep, bracht Rusland de revolutie en Midden-Europa een reeks revoltes, waardoor ook Nederland een ogenblik in onrust werd gebracht. P.J. Troelstra meende de verarming van een groot deel der bevolking en de groeiende ontevredenheid der massa te kunnen gebruiken voor een politieke en sociale omwenteling. Een militaire demonstratie van 48 uur echter en de spontane afweer-houding der christelijke organisaties maakten deze revolte tot een mislukking. Al werd het onmiddellijke doel van deze revolte niet bereikt, toch maakte Troelstra niet de ‘vergissing,’ waarvan hij zichzelf beschuldigde, toen hij verantwoordeing aflegde voor zijn partij;Ga naar eind1 Nederland was door de oorlog dieper geschokt dan de meesten hadden vermoed. Een eerste vaag bewustzijn van dreigende gevaren, die de vrede met zich meebracht, en van grote veranderingen, die door de oorlog gekomen waren, opende vele geesten voor een nieuw besef. Een gevoel van onbehagen begon zich meester te maken vooral van de jonge generatie, die de oorlog als eerste levenservaring had leren kennen. Het jonge geslacht wiegde zich niet in het rustige besef van de negentiende eeuw: te leven in de best mogelijke van alle werelden. De behaaglijke rust, waarin Nederland zich zó lang gekoesterd had tot zij bijna een karaktermerk van het volk geworden was, werd ondergaan als een onverantwoorde levenshouding. Ook de Nederlandse toestanden bleken niet meer stabiel. Het wankelen der verhoudingen bleek het duidelijkst in het sociaal-economische. | |
[pagina 620]
| |
Troelstra's poging en latere geruchten van geheime woelingen wezen hier op een acuut gevaar. De opportunisten-door-dik-en-dun trachtten de omwenteling, die zich aankondigde, te keer te gaan door enkele tijdige en tijdelijke concessies. Anderen, die door de gerezen problemen werden aangegrepen in hun geweten, wensten verder te gaan en blijvende verbeteringen aan te brengen in het heersende kapitalistische systeem. De greep der radicaal-denkenden, die structuur-breuken zagen in de veranderingen, welke zich voltrokken, en een blijvend verval der cultuur voorspelden, streefden naar een totale vernieuwing. Deze strijd der meningen heeft als inzet: de afschaffing van het kapitalisme.
Steeds duidelijker openbaarde zich ook een crisis van de geest, die alle lagen van de heersende cultuur doordrong. Het optimisme van de negentiende eeuw ebde weg; het vertrouwen in de wetenschap, die in de zichtbare resultaten der oorlogs-verwoestingen zo problematisch was gebleken, werd geschokt; de twijfel aan fundamentele waarheden, waaruit men zo lang zijn zelfverzekerdheid had gevoed, werd steeds meer algemeen. Onder de jongeren vooral groeide een cynisme, dat dieper ging dan de critische houding van een jong geslacht tegen de oudere leiders, die zelf trouwens reeds innerlijke twijfels hadden over hun gelijk en hun goed recht. Niets bleef vast staan. De tijd der systematiek werd vervangen door die van de problematiek en in velen werd het leven in problemen tot een ideale levenshouding. Waar alles probleem werd, moest de verwarring der geesten wel ondergaan worden als een wenselijke toestand, waaruit de nieuwe mens en de nieuwe wereld moesten oprijzen. Het werd een bijzondere deugd, dat men de moed opbracht om onzekerheid en ongewisheid te dragen. Te leven uit de twijfel als de bron van de cultuur werd steeds meer de typische levenshouding. Hoe luider men zijn onzekerheid bevestigde, hoe radicaler men alle vaste vormen en waarheden ontkende, hoe moderner men zich voelde. Na de rationalist der klassieke periode, na het sentimentele type van de romantiek ontstaat dan de irrationalist van de twintigste eeuw. Het rationalisme met zijn idee van gestage vooruitging had het menselijke leven schoon geordend. Nu werd de homo sapiens overvallen door de wraak van zijn verwaarloosde instincten; en de gevierde rede kreeg niet eens de leidsels om deze wilde en blinde paarden te mennen. Eertijds waren gevoelens alleen toegestaan in de huispoëzie, als men de vreugden van de huiselijke haard bezong met ingetogenheid; nu worden de sentimenten de grondslag van de meest gewichtige menselijke zaken: godsdienst, cultuur en politiek. Alle vaste vormen verdwijnen in een mist; alle zekerheden wijken voor een gevoel van onveiligheid en een fundamenteel wantrouwen. Deze omslag in het geestelijk klimaat bereidt zich voor sinds het einde van de negentiende eeuw. De bijna gelijktijdige ontdekking van radium en Röntgenstralen schokt het geloof aan de onveranderlijkheid der elementen. Begrippen, categorieën en theorieën, die behoord hadden tot de grondslagen van het natuurwetenschappelijk denken, worden problematisch. De wetten der zwaartekracht zijn nog slechts grensgevallen in een reeks van onomkeerbare processen, die niet van mechanische aard zijn.Ga naar eind1 Einstein publiceerde in 1913 zijn algemene relativiteitstheorie, waardoor het begrip ‘stof’ steeds meer vervluchtigd werd en het sacrosancte begrip van de mechanische causaliteit eva- | |
[pagina 621]
| |
poreert, zodat men reeds spreken kan over de ‘dematerialisatie van de stof.’ In 1920 wordt deze Einstein buitengewoon hoogleraar in Leiden. Max Planck geeft in ditzelfde jaar Die Entstehung und Entwicklung der Quanten-Theorie uit; Hans Driesch voert, in 1922, in zijn Geschichte des Vitalismus - wat een karakteristieke titel! - het door de natuurwetenschap verafschuwde teleologische denken in, nadat hij in 1909 reeds een Philosophie des Organischen heeft gegeven. In de philosophie rijst het protest van de ‘vitale’ mens, de mens der driften en instincten, tegen de rationele mens op. Nietzsche, de philosoof der driften, wordt herhaaldelijk opnieuw gedrukt en steeds meer gelezen; Freud ontdekt het menselijk onderbewustzijn en de libido als levensenergie; Bergson predikt het élan vital. In allerlei vormen zal het vitalisme, het existentialisme, de grondgedachte van het irrationele, wortel schieten tot het zelfs tot leven komt in de sfeer der staatkunde en beginsel wordt van staatkundige organisatie. Het is de Engelse staatsman Haldane, die in 1921 The Reign of Relativity schrijft; in 1907 en 1908 publiceerde Georges Sorel Réflexions sur la violence en Les illusions du progrès waarop later met Mussolini vooral het fascisme zich inspireren zou. De geschiedenis van 1920 tot 1940 is de historie van deze in nevelen levende problemenmens, die alles wil behalve redelijk zijn, die vrijheid wenst zonder beperking, die graven wil naar de diepste geheimen zonder hoop iets te zullen vinden, die knaagt als een rat aan alle fundamenten van het bestaan en aan alle instellingen van menselijke orde. Wat hij wenst is eigenlijk niet anders dan de heerschappij over zijn angst, het aandurven van de uiterste consekwenties, het is de nieuwe ascese van de acte gratuit, die hij van André Gide leerde. Deze geestesrichting openbaart zich overal, grijpt vooral de jonge generatie aan, die onder de oorlog van 1914-1918 tot bewustzijn en volwassenheid was gekomen. Maar de loochening van alle vastheid, de zucht naar het vacuum van het leven en naar het omgebreidelde zal een ondraagbare last blijken. Het maximum van ontkenning slaat om in een diep verlangen van menig gedesillusioneerde naar de steun van vaste zekerheden. Even veelvuldig als de symptomen van de verbrijzeling de heersende cultuur, waarvan Oswald Spengler, in 1927, in zijn Untergang des Abendlandes de wetenschappelijke bewijzen trachtte te leveren, zijn de tekenen van een streving naar een nieuwe bouw en een nieuwe oriëntering van het leven op een vast punt. In 1920 schreef de dichter Marsman in zijn Vlam:
Schuimende morgen
en mijn vuren lach
drinkt uit ontzaggelijke schalen
van lucht en aarde
den opalen dag.
Maar in 1926 zucht hij in Doodsstrijd:
het paradijs is verbrand; ik proef roet,
dood, angst en bloed;
ik ben bang, ik ben bang voor de dood.Ga naar eind1
| |
[pagina 622]
| |
De ‘vitalist’ werd ‘mortalist.’Ga naar eind1 Dat wat in de tussen-oorlogse periode, dit tweeëntwintig-jarige bestand, bedoeld als eeuwige vrede na een laatste oorlog, het meest fascineert, is gelegen in de paradox, die menigeen in eigen ziel tot klaarheid heeft moeten brengen: enerzijds het rechtstreeks aansturen op de chaos als de opperste belevenis van de cultuur-zatte mens en anderzijds het felle verweer tegen de dreiging van de ondergang. De geschiedenis van rationalisme en romantiek als een gevecht tussen verstand en gevoel, tussen hoofd en hart, herhaalt zich in extremer vormen in de worsteling tussen de systematische en de problematische mens, die van oorlog naar oorlog wankelt. Rationalisme en romantiek typeren twee tijdperken, maar de moderne mens is een tragische mens, omdat beide onverenigbare denk-, gevoels- en leefrichtingen tegelijk in zijn gefolterd hart aanwezig zijn en om de voorrang strijden. Dit is de verscheurdheid van deze tijd, die als een neurose de onmogelijkheid ondergaat om positie te kiezen. Het is alsof men ongenaakbare tegenstellingen omvatten wil, zoals de moderne muziek leeft van dissonanten en de architectuur, kunst van vaste vormen, zich te buiten gaat in onevenwichtigheid. Tot op de dag van de beslissing weet menigeen nog niet aan welke zijde hij morgen weer zal staan en iedere keuze is conditioneel. De mens schijnt blind en willoos; waar inzicht en keuze falen, leeft de mens tenslotte op de hevigheid van zijn gevoelens en zo wordt ‘intensiteit’ een der kenmerken van de letterkunde dezer jaren. Intensiteit en expressionisme zijn het tegendeel van romantiek en naturalisme. Eens liet de mensenziel zich boetseren door de indrukken van buiten; toen was de mens er trots op, dat zijn ziel soepel genoeg was om uitdrukking te geven aan iedere nuancering, die de natuur buiten hem vertoonde; in het expressionisme wil de tyrannieke wil de tegenstrevende stof boetseren, zijn eigen wilde vorm aan de stof opleggen. Darwin en Marx zijn symbolische namen, die de negentiende eeuw typeren. Zij leerden de macht der natuur, waarvan de mens ondanks zijn karakter en genie slechts een toevallige variatie was, verklaarbaar uit milieu en tijdgeest; de mens kon alles aan de machtige en goedige natuur overlaten en als de natuur niet goed was dan was zij toch ten allen tijde logisch. Deze tijd is de eeuw van de burgerlijke geest, van de aanpassing. Daarna komt de tijd van het revolutionaire sentiment.Ga naar eind2
Ook voor de katholieken van Nederland zijn de jaren tussen de twee wereldoorlogen jaren van verwarring geweest, van extremistische meningen en felle gevoels-ontladingen, maar ook van gebrek aan daad- en denkkracht. Enerzijds is er heftig leven, anderzijds verlamming van energie, het vastlopen van allerlei initiatieven, verlies van diepte en persoonlijkheid; het massale komt tot grotere en beslissende invloed, waardoor veel, dat uit geestelijke energie en innerlijkheid geboren was, verloopt in uiterlijkheid. Krachten van vernieuwing worden gebonden, gekneveld bijna, door de krachten van behoud. Als dan in de uiterlijke vaart der gebeurtenissen stilstand en demoralisatie optreedt, bekruipt menig mens het gevoel, dat zich in die broeiende stilte een explosie voorbereidt. Voor het eerst sinds de emancipatie begonnen was, ontstond binnen het katholieke volksdeel verscheidenheid van mening en differentiatie van de geesten. Zo vreemd was voor katholieken dit verschijnsel, dat zij dit binnen de strak-gebonden eenheid, die te veel eenvormigheid was geworden, ondenkbaar en onduldbaar achtten. Meningsverschil | |
[pagina 623]
| |
was nauwelijks oirbaar geweest en zeer gemakkelijk werd telkens de orthodoxie in het geding gebracht.
De Koninklijke Familie op het Malieveld te 's-Gravenhage, 18 November 1918
Naar een schilderij door J. Hoynck van Papendrecht Koninklijk Huis-Archief, 's-Gravenhage Het begon na de oorlog in Utrecht, waar de eerste Algemene Katholiekendag gehouden werd, die demonstratie worden moest van katholieke eenheid en katholiek succes in de stad der protestante orthodoxie en der April-beweging. Een critisch ooggetuige constateerde bij de vergaderingen een zekere onwennigheid alsof men op iets verbodens betrapt kon worden. Maar evenzeer uitte zich hier een nauwelijks bedwongen triomfgevoel.Ga naar eind1 Zoals de revolte van Troelstra in dat jaar mateloos werd overschat in haar directe betekenis, zo hadden ook de katholieken aan hun houding tijdens deze nationale crisis een overmatige waarde toegekend alsof zij konden fungeren als de redders van het vaderland. Dat een monnik, Borromaeus de Greeve, bij de triomftocht van Koningin Wilhelmina in Den Haag de huldigingsrede hield op het Malieveld, werd gezien als een symbool, dat de logica der feiten kwam bevestigen: was dat niet een weerspiegeling van de feitelijke verhoudingen? Toch zag een enkeling, ‘dat na het examen de studie pas begint.’Ga naar eind2 Na vijftien jaar echter, als men voor de zesde maal op een Algemene Katholiekendag bijeengekomen is, blijkt het voortzetten van een zo jonge traditie reeds een onmogelijkheid geworden, omdat men eigenlijk geen onderwerp meer kan vinden, waarover onder katholieken eenstemmigheid mogelijk blijkt. | |
[pagina 624]
| |
Op die eerste Katholiekendag werden de revolutionnaire ideeën van vrijheid gelijkheid en broederschap in een uiterst conservatieve sfeer aan de orde gesteld.Ga naar eind1 Bij de behandeling van de idee der vrijheid vond men blijkbaar nog geen aanleiding na te gaan hoever voor katholieken de vrijheid reikt binnen het verband van de groep. Nooit immers had men groter eensgezindheid geconstateerd dan toen de verdeeldheid op het punt stond zich in heftige strijd naar binnen en naar buiten te openbaren. Nog juist kon dr Poels een triomfantelijke redevoering houden over de taak der katholieken in de komende tijd; hij meende nog te kunnen constateren, dat het socialisme reeds met beide benen in de kuil stond, die het voor het christendom gegraven had.Ga naar eind2 Ook Poels' profetische gave faalde, toen hij de radicale hervorming van de maatschappij binnen het bereik zag van zijn grijpende hand. Men had in Nederland maar toe te tasten om het zoveel beter te doen dan de Russen met hun domme experiment en de Duitse Radicalen met hun mallotigheden. Henri Hermans sprak enthousiast over ‘de socialisatie van het christendom,’Ga naar eind3 overigens een vreemde woord-combinatie; in alle rangen en standen, in alle verhoudingen van het private en openbare leven scheen men te wachten op het katholieke voorbeeld om over te komen naar het huis, waar het zo goed leven was in broederschap. De katholieke apologie zou zich opmaken om binnen afzienbare tijd een katholiek Nederland aan de Kerk op te leveren. Zelden hebben de katholieken zich zo vergist, want op de tweede Katholiekendag te Nijmegen in Juni 1922, toen het grote onderwerp van de katholieke eenheid aan de orde werd gesteld, was er al vrij wat minder belangstelling en zekerheid. Dan is er G. Brom, ‘de prachtige paap,’ die reeds vroeg van synthesen en triomfen droomde, om te betogen, dat de tijd om het geloof te verstoppen voorbij is, maar toch kent hij tegelijkertijd de knagende twijfel of de gezegende expansie niet gevaarlijk kan worden bij de bedenkelijke verslapping van de innerlijkheid des geloofs.Ga naar eind4 Ook de stuwkracht der solidariteit achtte hij ernstig verslapt. Deze laatste opmerking vond zijn aanleiding in de gebeurtenissen, die zich hadden afgespeeld rond het ‘Paas-manifest’ van 1919. Toen in Maart van dat jaar de geruchten gingen over een nieuwe revolutionnaire Putsch, kwamen op aandringen van de Delftse professor J.A. Veraart de vertegenwoordigers van de vier katholieke standsorganisaties bijeen om zich te beraden over een sociaal program van vernieuwing. Het resultaat van deze bijeenkomst was een program, dat op Pasen van dat jaar 1919 bij wijze van manifest bekend werd gemaakt. De vier organisaties waren overeengekomen ‘op grond van de solidariteit der klassen’ - zo stond het er - bedrijfsraden te vormen tot het sluiten van collectieve arbeids-overeenkomsten en het ontwerpen van andere bedrijfs-regelingen, die geschikt zouden zijn om de sociale en economische positie der arbeiders zo krachtig mogelijk te maken en in het bedrijfsleven zelf te grondvesten. Een der artikelen luidde; ‘de R.K. Centrale Raad van Bedrijven tracht ten spoedigste te komen tot de publiekrechtelijke organisatie van het bedrijfsleven in Nederland. Hij tracht de bedrijven te maken tot organen van de Nederlandse staat die grondwettelijk en door een Bedrijvenwet de bevoegdheden erlangen tot het vervaardigen van bedrijfsen arbeidsregelingen en tot het uitoefenen van bedrijfs- en arbeidsrechtspraak.’Ga naar eind5 Solidariteit der klassen, organen van de staat! Het een en het ander klinkt nogal wereldvreemd, utopisch en primitief; men vraagt zich af hoe het mogelijk is geweest, | |
[pagina 625]
| |
dat men meende op deze wijze serieus katholieke sociale beginselen te formuleren. Toch werd hier voor het eerst een ernstig gemeende poging gedaan het ideaal van een publiekrechtelijke organisatie, een stuk klassieke sociologie, ouder dan het Marxisme, uit de sfeer der wenselijkheden over te brengen naar het terrein van practisch handelen.
Spotprent op Het Paas-Manifest van 1919
Naar een lithografie door Jan C.B. Sluyters, behorende bij De Nieuwe Amsterdammer van 19 April 1919 Gemeente-archief, Amsterdam Hoe gedurfd het manifest ook scheen en hoe statig het zich ook aankondigde, het laboreerde van het begin af aan een ernstig manco: er was bij de ondertekenaars het gebrek aan werkelijke overeenstemming in bedoeling, zelfs in de hoofdzaken. Het was niet meer dan een moeizaam bereikt compromis.Ga naar eind1 Er was niet alleen een tegenstelling van partijen: arbeiders en ondernemers, er was ook een tegenstelling van personen: Veraart-Kortenhorst. Het was een conflict van belangen en ideeën, maar ook van personen en karakters. De felle, intransigente, harde, radicaal-progressieve hoogleraar Veraart stootte tegen een soepele, tot conservatisme neigende, tot parlementariër bestemde advocaat Kortenhorst. Veraart, die steeds iets van een avonturier en een boekanier bewaard heeft, stond tegenover een behoedzame politicus. De strijd tussen beide mannen gelijkt op een vete, en wat tussen twee personen zich roert gaat twee partijen beroeren tot ernstig nadeel voor de ontwikkeling van het katholieke, sociale denken. In het Paasmanifest, hoe simplistisch het ook was geformuleerd, lag tenslotte een initiatief, dat voor het gehele Nederlandse volk eerst jaren later van betekenis is geworden. Het zou zelfs in al zijn goede trouw een voorbeeld hebben kunnen zijn voor geheel de wereld, maar in feite was het tot onvruchtbaarheid gedoemd. Veraart heeft deze mislukking een ergernis en een nationale oneer genoemd; gezien echter zo vele andere experimenten, grootser opgezet en beter voorbereid maar even totaal mislukt, valt dit oordeel te hard uit, al is het begrijpelijk van de man, die zich geheel voor dit ideaal heeft ingezet. Dertig jaren later zou zijn inzicht, hoewel in belangrijke punten gewijzigd, toch nog slagen. Wie de feiten beschouwt zoals ze zich hebben voorgedaan, moet wel besluiten, dat hier ontijdig beproefd werd, wat nog niet mogelijk was. Niettemin blijft het betreurenswaardig, dat ernstige persoonlijke misverstanden en veel wantrouwen | |
[pagina 626]
| |
de eendracht en de rustige oplossing der geschillen onmogelijk hebben gemaakt. Veraarts kwaliteiten zijn bewonderenswaardig, zijn idealisme staat boven iedere verdenking, zijn doortastendheid en wilskracht zijn uitzonderlijk, zijn gehardheid tegen miskenning, belediging en verguizing is ongeëvenaard, maar zijn beslistheid van oordeel, menigmaal onmisbaar om te slagen, vond in hem niet de gave der overreding. Niet de mislukking zelf is oneervol of ergerlijk, maar wel de wijze waarop deze belangrijke aangelegenheid behandeld en beëindigd werd. Verdachtmakingen, beschuldigingen van verraad en van kwade wil hebben de sfeer van samenwerking voor jaren vergiftigd; een opeenstapeling van ongunstige omstandigheden werd geweten aan kwade trouw en opzettelijke sabotage. Niet alleen de katholieken kwamen met ver-strekkende voorstellen voor een radicale wijziging in het kapitalistisch systeem. In het jaar van het Paas-manifest werd te Amsterdam het tweede Christelijk Sociaal Congres gehouden, waar ook het collectiev arbeidscontract als voorbereiding op bedrijfsorganisatie aan de orde was. De strakke Calvinistische gezagsopvatting, waardoor het concrete gezag wordt gezien als onmiddellijk van God komend, werd hier een reden om de figuur van de ondernemer onaangetast te laten door enige vorm van medezeggenschap der arbeiders, terwijl ook het oude Kuyperiaanse idee van autonomie in eigen kring geen plaats wist in te ruimen aan de staatstaak.Ga naar eind1 De socialisten publiceerden een jaar later hun Socialisatie-rapport, dat streefde naar opheffing van de particuliere eigendom der productie-middelen en de doelbewuste vermaatschappelijking er van. Volgens Troelstra zelf was dit slechts een nieuwe phase in de proletarische klassenstrijd en een zuiver politiek strijdmiddel, dat tot niets verplichtte.Ga naar eind2 Toch krijgt door deze veelsoortige initiatieven de sociale kwestie een nieuwe dimensie. Eigenlijk was zij niet anders dan een arbeiders-kwestie geweest. Na de oorlog bleek, dat door alle sociale wetgeving nog weinig definitiefs was bereikt, want de fundamentele ongelijkheid en de onzekerheid der levensomstandigheden bleef. Nu moesten nieuwe structuren gevonden worden. In plaats van een arbeidersvraagstuk werd de sociale kwestie een arbeids-vraagstuk; niet meer de arbeiders-organisatie maar de arbeidsorganisatie wordt het belangrijkste. Incidentele verbeteringen blijken niet voldoende om de maatschappelijke positie van een gehele stand, die door rechteloosheid, sociale onzekerheid en cultuurloosheid was verproletariseerd, veilig te stellen. Even goed als het kapitaal rechten bezit en invloed uitoefent komt dit toe aan de arbeid en dit des te meer, waar de arbeid een menselijke, levende factor is met een belangrijker functie dan het dode kapitaal. Dat dertig jaren om deze ideeën gestreden moest worden, is niet een te lange tijd. Veraart is een leerling van pater De Groot en van Struycken. Van De Groot leerde hij de grondbeginselen van het Thomisme en de betekenis der verschillende wijsgerige stromingen. Veraarts wijsgerige aanleg is echter nimmer tot volle ontwikkeling gekomen en dit wellicht juist door de invloed van Struycken, van wie hij zijn speciale wetenschappelijke methode en ook de koppige vasthoudendheid overnam. Als Veraart in zijn necrologie over Struycken de tekorten van zijn meester noemt, tekent hij althans voor een deel ook zijn eigen portret.Ga naar eind3 Van Struycken heeft Veraart wat hij zijn ‘Realisme’ noemt en zijn ‘doelmatigheids-critiek,’ die hem bevrijden van de Duitse ‘neurose | |
[pagina 627]
| |
van het begrippen-zelotisme,’Ga naar eind1 waardoor men geneigd is als beginselen te zien wat eigenlijk vooroordelen zijn en afziet van een beschouwing der feiten. Door deze invloed heeft zich het oude dispuut tussen de twee katholieke geleerden Loeff en Struycken herhaald in de strijd om de publiekrechtelijke bedrijfs-organisatie, de strijd tussen de
Petrus Josephus Mattheus Aalberse
Naar een tekening door Johan C. Braakensiek, gereproduceerd in De Amsterdammer, 25 Mei 1929 Atlas van Stolk, Rotterdam inductieve en de deductieve methode, tussen wijsbegeerte en exacte wetenschap. Deze strijd zet zich voort tussen de meer positivistisch ingestelde Veraart en de ‘Leidse School’ van Aalberse-Aengenent, die nu juist steunend op de ‘Duitse begrips-zeloten’ Pesch en Cathrein, een organische staatsgedachte voorstonden, die meer ethisch was georiënteerd. De twee Jezuïten Raaijmakers en Borret en de Franciscaan Hentzen waren meer ‘personalisten,’ die het socialiserende standpunt trachtten in te perken. Naast hen schreven Max van Poll en Jos van Wel in De Nieuwe Eeuw en De Morgen volgens de radicale ideeën van de nieuwe Oostenrijkse School, in deze jaren vertegenwoordigd door Anton Orel, Ude en Ottmar Spann. Boven hen allen stond Beysens, die in Utrecht zijn colleges schreef en, aangezet door het werk van Struycken, in zijn Algemene Ethiek de heel bepaalde, uiterst actuele vorm gaf aan zijn hoofdstuk over het recht, zoals hij steeds, heftig geïnteresseerd door de lopende disputen, bij alle vraagstukken, die hij behandelde, scherp in het oog hield wat de katholieken begon te verdelen. Er ontstond een niet te overziene hoeveelheid kranten- en tijdschriftartikelen, redevoeringen, prae-adviezen, kamerverslagen en rapporten van en aan de Hoge Raad van Arbeid en andere instanties over deze aangelegenheden. Koele, verstandige en wetenschappelijke uiteenzettingen, hartstochtelijke ontboezemingen, utopische dwaasheden en starre vasthoudendheid wisselden elkaar af. Er groeiden systemen met tropische uitbundigheid om allerlei graden van medezeggenschap en allerlei vormen van publiekrechtelijke bevoegdheden, waarin de verwerping van iedere staatsinvloed en de volkomen overgave van het bedrijfsleven aan de staat uitersten waren. Daartussen staat Veraart, die zich naar alle kanten weert, felle en bitse critiek levert, zich aan de | |
[pagina 628]
| |
verscheidenheid der opinies niets laat gelegen liggen om het ideale beeld, dat hij zich ontworpen heeft, na te jagen. Veraart is te veel opgegaan in de strijd van de dag, omdat hij altijd practicus wilde zijn; hij heeft zijn ideeën te veel verspreid in artikelen; hij heeft te veel en te snel gereageerd op persoonlijke aanvallen en op uitlatingen, die zonder
Joannes Dominicus Joseph Aengenent
bisschop van Haarlem Naar een schilderij door H.J. Wesseling Bisschoppelijk Paleis, Haarlem enig nadeel aan hun ephemere lot waren overgelaten. Hij is niet verder gekomen dan het bundelen van vele, overigens waardevolle artikelen en gunde zich niet de tijd en de rust om een ‘echt boek’ te schrijven. De grote tegenslag voor, het experiment der bedrijfs-organisatie was het opkomen van een ernstige economische crisis. Eigenlijk had deze crisis de voornaamste reden moeten zijn om het nieuwe met kracht door te zetten, omdat het oude zo duidelijk faalde. Een gunstige economische ontwikkeling zou nog wel enige tijd het bestaan van meningsverschillen onder de katholieken hebben verborgen, nu kwamen ze in alle duidelijkheid aan de oppervlakte. Dit botsen der meningen was juist zo betreurenswaardig, omdat er een scherp klasse-conflict uit groeide, dat de eenheid der katholieken dreigde te splijten. Wat een debat in grootse stijl had kunnen worden, werd dikwijls vertroebeld door het botsen van persoonlijke grieven. Veraart meende in de ontwikkeling van het bedrijfsleven een vaste lijn te ontdekken, die uit het individualisme wegvoerde naar grote, organische complexen. Hij constateerde dit verschijnsel overal ter wereld en zag een onweerstaanbaar natuur-proces voor zich, dat door het intreden van een economische crisis wel kon worden vertraagd of omgebogen, maar niet kon worden verhinderd. Hij wilde, dat de staat, juist in de crisis-tijd, door krachtig ingrijpen deze groei zou bevorderen.Ga naar eind1 Hij zag hoe buiten de sanctie van de wetgever om overal vormen van publiekrecht tot stand kwamen tot zelfs rechtscolleges toe, wier uitspraken bindend werden beschouwd door de betrokken | |
[pagina 629]
| |
partijen. Wanneer de crisis de partijen, die elkaar juist beginnen te naderen, weer uiteendrijft, roept hij te luider om wettelijk ingrijpen; hij eist dit zelfs tegen de wil van de onmiddellijk betrokkenen, die door een paniek-stemming dreigen gegrepen te worden en niet meer weten wat zij doen. Men kan toch redelijkerwijs van de arbeiders niet vorderen,
Joannes Antonius Veraart
Naar een fotografie Particulair bezit dat zij voetstoots van de werknemers aannemen dat de bedrijven het bedongen loon niet meer betalen kunnen. Het is niet meer dan behoorlijk, dat men aan de arbeiders de mogelijkheid verschaft tot een zelfstandig oordeel, als men hen tenminste, met behoud van de bedrijfsvrede, winnen wil voor een politiek van aanpassing, die toch juist voor hun levenspeil uiterst nadelig is. Juist als men van de arbeiders offers moet vragen, is het billijk en wijs hun de rechtspositie te geven, die zij op goede gronden kunnen verlangen. Tegenover dit geweldig en bijna gewelddadig doorzetten van Veraart om zo de crisis te breken stond de mening van anderen, ook van Kortenhorst en Aalberse, dat een crisis juist de minst geschikte tijd was om structurele veranderingen te forceren. Als Veraart reeds aanstonds bij de bedrijfsrechtspraak de burgerlijke rechter wil passeren, betoogt Kortenhorst, dat dit tegen de grondwet is, die eerst zal moeten worden veranderd om deze nieuwe vorm van publiekrecht mogelijk te maken. Volgens Kortenhorst kan een stelselmatige overtreding van de wet, zoals die door Veraart in het typografische bedrijf zou zijn ingevoerd, nimmer nieuw recht scheppen, dat dan nog wel voor geheel het bedrijfsleven zou gaan gelden. Een geschilpunt van minder belang, dat echter tot nu toe geen oplossing gevonden heeft, lag in de positie van de bestaande vakbonden, als eenmaal de bedrijfs-organisatie zou zijn tot stand gekomen. Veraart wilde de bedrijfsraden geheel zelfstandig zien, los van de vakverenigingen. Een collectief contract moest volgens hem geheel eigenmachtig van de bedrijfsraad uitgaan, waar Kortenhorst integendeel de contracten wilde laten afsluiten door de vakbonden, zodat de bedrijfsraad slechts de uitvoering er van te verzorgen had. Deze verschillen van inzicht spitsten zich toe tot een persoonlijke conflict, toen Ver- | |
[pagina 630]
| |
aart, die voorzitter was van de Centrale Raad van Bedrijven, zonder voorkennis van wie ook, dit althans volgens de beschuldiging van Kortenhorst, in het concept-program ter bespreking op het tweede Bedrijfsraden-congres zijn geheel persoonlijk standpunt had binnengesmokkeld, gecamoufleerd onder een juridische formule.Ga naar eind1 Een ernstig meningsverschil, dat eerst slechts de vak-organisaties had aangegaan en daarna een persoonlijk conflict werd, werd tenslotte op politiek terrein overgebracht, toen Veraart, juist om zijn systeem te kunnen doorzetten en de wetgever in te schakelen, het vraagstuk van het publiekrecht wilde doen opnemen in het program van de katholieke politieke partij. Het eerste Congres der Bedrijfsraden, dat op 9 en 10 Juli 1919 in Den Haag gehouden werd, verliep nog feestelijk en in hoge stemming, maar bij het tweede Congres, een jaar later, was ieder enthousiasme reeds verdwenen; de opkomst was beduidend minder, ook al omdat inmiddels vele uit de grond gerezen bedrijfsraden reeds weer verdwenen waren. Het eerste verzet rees uit werkgeverskringen van Brabant, waar men in de eenzijdige samenstelling der besturen een gevaar zag voor een gemakkelijke overstemming der fabrikanten door hun arbeiders. Ook het dringen en wringen van Veraart, die nu eenmaal geen man is om instructies af te wachten, had wantrouwen gewekt.Ga naar eind2 Toen Baron van Wijnbergen het bedrijfsradenstelsel, dat nu midden in de crisis kwam te staan, verdedigde, kwam er een antwoord van een zeer onverwachte en zeer onbevoegde hand. Pater F. Hendrichs, een bekend apologeet, maar uit wiens werk nimmer enige kennis of belangstelling voor sociale vraagstukken was gebleken, had blijkbaar zijn prille ideeën over deze zaak kortelings in Brabant opgedaan. Hij zag in het Paas-manifest een ruime uitstorting van christelijke liefde en nobele geestdrift, maar geen uiting van koel verstand en rijp beraad. Hij produceerde zelfs het wonderlijke argument, dat Rerum novarum noch Thomas van Aquino het systeem van bedrijfsraden hadden gekend, zodat de idee er van toch wel nauwelijks orthodox kon zijn en als verdacht moest worden afgewezen. Hij achtte zelfs de bedrijfsraden een geheime aanval van katholieken op de grote pauselijke encycliek.Ga naar eind3 Hij had voor zijn protest en de verdediging van de gezonde opvattingen zelfs De Tijd en De Maasbode tegelijk nodig.Ga naar eind4 Het was toch wel sterk de gehele economische depressie op rekening te schuiven van de medezeggenschap der arbeiders: de invoering van de acht-uren-dag had alles zo duur gemaakt. Medezeggenschap was dan ook een aantasting van het natuurrechtelijk beginsel van de privaat-eigendom.Ga naar eind5 Het moet deze apologeet toch even geduizeld hebben, toen hij drie dagen later in De Tijd de verslagen kon lezen van een te Rome gehouden congres voor sociale studiën, waar enkele van zijn ordebroeders verklaard hadden, dat men door een reeks van opeenvolgende hervormingen streven moest naar de afschaffing van het ‘salariat’ en dat juist de algemene deelneming van de arbeiders in de ondernemingen, niet alleen in de winst maar ook in de leiding, een der eerste hervormingen moest zijn.Ga naar eind6 De argumenten van pater Hendrichs werden gretig opgevangen; zij circuleerden enige tijd in de pers, spookten op vergaderingen en in redevoeringen, zodat pater A. Borret in de Studiën zijn confrater ongenoemd tot de orde roepen moest.Ga naar eind7 Het Congres van de Katholieke Vakorganisaties, dat in Mei 1920 te Utrecht bijeenkwam, rekende af met deze reactie-met-de-dwaze-denkbeelden. Alleen reeds het optreden van pater Raaijmakers, een erkend socioloog, die de gezonde idee van bedrijfs- | |
[pagina 631]
| |
organisatie uiteenzette, desavoueerde alle dwaze opvattingen, die de ronde deden.Ga naar eind1 Bijna gelijktijdig verschenen drie prae-adviezen over de vraag Is publiekrechtelijke bedrijfs-organisatie wenselijk en so ja, in welke vorm? Van katholieke zijde was het Veraart die de vraag behandelde, terwijl voor de socialisten J. van den Tempel en voor de liberalen prof. H.W.C. Bordewijk optraden.Ga naar eind2 Hierop werd in Het Patroonsblad fel gereageerd door Kortenhorst.Ga naar eind3 Veraart werd verdacht de dictatuur van het proletariaat te willen voorbereiden, althans in feite deed hij zulks, omdat hij de invoering van de bedrijfs-organisatie bepleitte zelfs tegen de wil van de werkgevers in. Van arbeiderszijde voelde men, dat het de bedoeling kon zijn Veraart als voorzitter van de Centrale Raad van Bedrijven onmogelijk te maken en het arbeiders-vakbureau antwoordde met bedreigingen: men zou het zeer betreuren, als de werkgevers hun gegeven woord zouden breken in een tijd, waarin zij meenden zich dit te kunnen veroorloven, omdat zij zich tegenover de arbeiders in een gunstige positie bevonden, maar als straks de toestand zich zou gewijzigd hebben, konden de arbeiders zich wel eens herinneren welke houding de werkgevers in een critieke periode hadden aangenomen. Veraart heeft toen inderdaad bedankt als voorzitter en werd juridisch adviseur van het Vak-bureau; de werkgevers weigerden voorlopig een candidaat aan te wijzen, die Veraart zou opvolgen en deden zelfs het voorstel de Centrale Raad van Bedrijven te liquideren. Men kan zich de gedachtengang der reactie wel enigszins voorstellen. Midden in een zware economische depressie zien de werkgevers zich gedwongen de arbeidsvoorwaarden te verslechteren. Zij twijfelden of de arbeiders-organisaties de redelijkheid en de noodzaak van deze maatregelen zouden erkennen. Zij menen althans, dat zij de medewerking der arbeiders hiervoor niet zullen verkrijgen en dat dan ook juist de medezeggenschap der arbeiders hun bedrijven buiten staat zal stellen tijdig te doen wat onvermijdelijk is om de bedrijven voor een débâcle te behoeden. Rond zich zien zij de niet door het Paasmanifest gebonden ondernemers vrij en eigenmachtig de maatregelen treffen, die zij nodig oordelen. Stakingen zijn aan de orde van de dag en worden uitgelegd als tekenen van de onwil der arbeiders om zich neer te leggen bij het onvermijdelijke. De arbeiders ervaren hoe overal collectieve contracten, die toch de grondslag moesten zijn voor iedere vorm van samenwerking, eenzijdig door de patroons worden opgezegd of na afloop niet worden vernieuwd; er zijn zelfs werkgevers-organisaties, die zichzelf ontbinden om aan een bestaand contract te ontkomen, als de arbeiders niet willen toestemmen in een tussentijdse verandering. Het aantal georganiseerde arbeiders loopt trouwens met honderdduizenden achteruit. Tussen 1920 en 1924 daalde het aantal georganiseerden in Nederland van 683 000 tot 374 000, zodat collectieve contracten steeds minder betekenis kregen. Zo werd alles wat er aan ordening gewonnen was door de economische crisis weggevaagd. Het gehele leven viel weer terug op een primitief individualisme. Het element van de klassenstrijd komt bij de vak-organisaiets opnieuw sterk naar voren. Men kon er wel op wijzen, dat medezeggenschap niet op de eerste plaats gericht was op het veroveren van lotsverbeteringen door de arbeiders maar veeleer gericht moest zijn op het scheppen van een rechtspositie voor de arbeiders, in de gegeven omstandigheden was er bijna niemand, die de bedrijfs-organisatie op deze wijze kon zien. De internationale toestand, die in Italië de bezetting der fabrieken door de arbeiders te zien gaf, en in Duitsland werd getypeerd door een permanente | |
[pagina 632]
| |
onrust wegens de inflatie en de Ruhr-bezetting door de Fransen, waardoor Duitsland als handels-partner uitviel, deed een paniekstemming ontstaan. Dat de bedreiging van de volkswelvaart een reden te meer was voor samenwerking mocht Veraart nog zo krachtig propageren, de neiging tot samenwerking, die onder het gevaar van revolutie en een optimistische stemming van vooruitgang gedijen kon, was niet sterk genoeg om stand te houden onder zo zware druk. Op 15 November namen de werkgevers het besluit de Centrale Raad van Bedrijven te verlaten. ‘Het effect van dit uittreden op de katholieke arbeiders was verbijsterend, ja verbitterend.’Ga naar eind1 In Het Volk juichten de socialisten over ‘het overleden solidarisme,’ want ‘met een en ander is het Paas-manifest nu definitief ter aarde besteld.’ De Nieuwe Rotterdamsche Courant had zelfs een feestartikel om de wijsheid van deze beslissing te vieren.Ga naar eind2 Zo was de reactie volop aan de gang. Al werd dan ook in Januari 1923 de grondwet zo gewijzigd, dat nieuwe publiekrechtelijke organen mogelijk werden, dit kon niet anders zijn dan een leeg gebaar, dat tot niets verplichtte. Evenmin kon het rapport van de Hoge Raad van Arbeid, dat op 17 Maart werd gepubliceerd en waarin de regering werd geadviseerd zo spoedig mogelijk publiekrechtelijke organen tot stand te brengen, enig effect sorteren. Aalberse, wiens gehele leven gericht stond op het inrichten van een bedrijfs-organisatie, was door de onthouding van de regering, die nu wel noodzakelijk was, zo ontmoedigd, dat hij verklaarde nog slechts te kunnen wachten op de dingen, die het groeiproces in de vrije maatschappij zou opleveren. De wil om in te grijpen, te stimuleren en richting te geven ontbrak geheel. Het punt op het katholieke staatsprogram over de bedrijfs-organisatie, dat zoveel strijd gekost had en zoveel verdeeldheid had gebracht, werd nu ook maar als een ongeschreven letter beschouwd. Cynisch en minstens ontactisch was het, dat in hetzelfde nummer van Het Patroonsblad, waarin de brief van de werkgevers aan de Centrale Raad van Bedrijven betreffende hun uittreden werd gemotiveerd, ook het schema werd op genomen van het program der economische politiek, die de werkgevers nu van plan waren te volgen.Ga naar eind3 Dit program behoort tot de dolle dingen der eeuw. Terwijl de werkgevers iedere staatsinmenging principieel verwerpen voor wat de bedrijfs-organisatie betreft, roepen zij voor zichzelf de hulp der regering in bij het treffen van maatregelen, die in het belang van het bedrijfsleven maar toch ook tegen het levenspeil van de arbeiders gericht waren. Verlenging van arbeidstijd en dit bij krimpende werkgelegenheid, de vermindering van de belastingdruk op de industrie, bezuiniging op sociale verzekeringen, loonsverlaging, soepele toepassing van de veiligheidswet, het wegnemen van beletselen die gelegen waren in de bepalingen van de werklozenuitkering, om de noodzakelijke verlaging der lonen te bewerken, het verschaffen van arbeid aan buitenlandse arbeiders, overbrenging van de werklozenzorg naar de gemeentelijke openbare kassen. Dat men er in slaagde op één pagina druks zoveel onsympathieks en onbenulligs bijeen te brengen, is alleen te verklaren uit de radeloosheid der paniek, toen een gehele stand zijn fundament, de privileges van het kapitaal, zag aangetast. Alles wat in latere jaren verzet zou wekken, is hier als nastrevenswaard op één bladzijde vermeld. Er was wèl reden voor verbijstering en verbittering. Van de principiële positie der katholieken tegen de klassenstrijd was hier niet veel meer gebleven, nu ‘samenwerking slechts scheen af te dwingen met de klomp in de hand.’Ga naar eind4 | |
[pagina 633]
| |
Wat de werkgevers noopte de samenwerking op economisch, gebied met de andere belanghebbende partij te verbreken op zo drastische wijze, werd van katholieke zijde nader uiteengezet op het zgn. Reconstructie-congres van December 1923. Wat hier verhandeld werd om een oplossing te vinden voor de problemen, die met verdubbeld geweld
Spotprent
tegen het streven der ondernemers om door verslechtering van de arbeidsvoorwaarden de gevolgen der economische depressie te ontgaan Naar een tekening door L.J. Jordaan. Uit: De Notenkraker, 8 October 1921 Gemeente-Bibliotheek, Rotterdam hun macht deden voelen, ligt geheel en al binnen de platgetreden liberale economische opvattingen. Geen enkel origineel idee werd geboren, geen enkel experiment voorgesteld. Men bleef geheel en al binnen de sfeer van het gehavende economische kapitalisme, dat tyrannieker heerste naarmate het krachtelozer werd. Alle sociale verbeteringen van de laatste tientallen jaren werden op het spel gezet. Onmiskenbaar is de tendens aanwezig alle gevolgen van de crisis op de arbeiders af te wentelen zonder hen zelfs om hun mening of toestemming te vragen. De reconstructie, die het Congres bracht, was te voren al zonder enig uitzicht: verlenging van de arbeidsweek bij groeiende werkloosheid, verhoging van de export bij het uitvallen van verschillende buitenlandse markten en dit gecombineerd met het voorstel om de eigen grenzen voor import te sluiten. Een oud en afgeleefd schema, gevonden in economie-boeken die nooit meer een herdruk zouden beleven, of aangeleerd door een practijk, die reeds lang haar onmacht bewezen had, was het enige antwoord, dat men te geven had. Er werd geen enkele gedachte gewijd aan de noodzakelijkheid het heersende systeem te veranderen of het verbroken contact met de andere partij te herstellen. Toen dan ook later de werkgevers een verzoek richtten tot de arbeiders-organisaties tot overleg, werd dit door dezen bruusk en gedecideerd van de hand gewezen.Ga naar eind1 | |
[pagina 634]
| |
Het Paas-manifest was het resultaat van dezelfde optimistische na-oorlogs-stemming, die de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs, de invoering van de achturen-dag en het algemeen kiesrecht ook voor vrouwen bracht. Het Reconstructie-congres is symptoom van de volle reactie op sociaal terrein na de democratische koers, die gevolgd werd sinds en ook wel door Troelstra's ‘vergissing.’ Hiertussen ligt het ernstige falen van de katholieke sociologie en vooral van de katholieke sociale practijk. Toch was het nieuwe bij dit tragisch verloop niet bezweken. Het openbaarde zich in steeds feller vormen van ontevredenheid naarmate de reactie driester optrad. De reactie werkte door, ook op politiek gebied. De massale katholieke eenheid der politieke partij begon te splijten. Men wijkt uit naar rechts en naar links. Dit ‘rechts-houden’ is duidelijk geïnspireerd op het Italiaanse voorbeeld van Mussolini. Dr E. Verviers is wel de eerste Nederlandse exponent geweest van een denkrichting, die spoedig talrijke aanhangers zou winnen. Hier begint het dwepen met de komende sterke man, die Nederland uit de impasse van de democratie redden moet. In wezen is het echter een poging om het wankelend kapitalisme de kans te geven zijn tegenstanders te ontwapenen. Dit laatste ligt ook ten grondslag aan het optreden van de Nieuwe Katholieke Partij, die evenzeer naar uiterst rechts uitweek zonder echter bijzondere belangstelling te tonen voor fascistische idealen. Deze N.K.P. waaraan slechts een kort leven beschoren was, werd gesticht door de Haarlemse notaris Van Cranenburgh met enkele geestverwanten, die al te duidelijk een bepaalde belangengroep vertegenwoordigden. Deze rechtse oppositie was te klein van omvang en te duf van inhoud om ernstige schade te doen. Zonder noemenswaard begrip van de aard der kwesties waar de strijd over liep, zonder enig politiek inzicht en met volkomen gemis aan historisch besef, dacht deze oude-herenclub er niet aan hoe de arbeiders reeds enkele malen garant hadden gestaan voor de veiligheid van hun bezit. Als reactie op deze rechtse faux pas werd de 2de Februari 1922 een linkse faux pas gemaakt, toen op deze datum te Den Haag de Ultrem-club werd gesticht door Baron Wittert van Hoogland en Chris D. Wesseling met enkele arbeiders-leiders. De naam was een afkorting van Ultrum Remedium - laatste redmiddel - en hun club constitueerde zich als een half-geheime organisatie, die wilde infiltreren in de kring van katholieke democratische elementen, vooral van de arbeiders-beweging, om verzet te kunnen bieden tegen de heersende reactie. Hieruit groeide de Katholieke Volkspartij, gesticht te Amsterdam op 30 December 1922 en later geleid door de Tilburger Pius Arts. Op 11 Januari 1923 werd dan weer in Den Haag de eerste politieke studie- en debatingclub gesticht, die de naam aannam van Sint Michaël en spoedig Veraart als leider kreeg.Ga naar eind1 Dit ‘Michaëlisme,’ voortgekomen uit de half-revolutionnaire sfeer van conspiratoren, vond spoedig zijn vertakkingen over het gehele land en vooral, in het Zuiden, waar Max van Poll, de hoofd-redacteur van de invloedrijke Nieuwe Eeuw, de beweging aan een eigen dagblad hielp in De Morgen. Het Michaëlisme wilde binnen de bestaande partij werken voor democratische hervormingen. Het verzette zich er tegen, dat de werkelijk belangrijke politieke vraagstukken opzettelijk buiten de belangstelling der katholieken werd gehouden; het streefde er naar de kiezers invloed te verschaffen op de candidaatstelling en het vaststellen van het program der partij. Ook als er geen ver- | |
[pagina 635]
| |
kiezingen in zicht waren wilde men aan de partij een taak geven: het vormen van een katholieke publieke opinie door de studie van onderwerpen, die van belang waren of zouden worden voor de wetgeving. Het wilde bovendien de katholieke politiek zelfstandig maken door het verbreken van de christelijke coalitie, die geen doel meer had sinds de schoolstrijd zijn pacificatie kende.Ga naar eind1 Voor het eerst sinds vele jaren, sinds het robuuste optreden van Schaepman inzake dienstplicht, schoolplicht en kiesrecht, werd het probleem van de politieke eenheid der katholieken acuut, terwijl tegelijkertijd het oude bondgenootschap der christelijke groepen zijn kracht verloren had. Historische oorzaken hadden eens de katholieken naar elkaar gedreven, ook op politiek terrein. Reeds vroeg was in het Parlement onder de liberale Kamergroep een katholieke kern ontstaan met eigen leven, maar onvoldoende genuanceerd om als groep te worden opgemerkt. Direct religieuze motieven, een reactie op het eigenaardige anti-papisme dat zich rond de kerkelijke gebeurtenissen van 1870 ontwikkeld had, en ook directe godsdienstige belangen zoals de strijd om de katholieke school, hadden de katholieken een eerste besef van politieke saamhorigheid gegeven. Schaepman had er gebruik van gemaakt en het verschijnen van Rerum novarum had aan de groeiende partij, die eigenlijk slechts anti-liberaal was, ook een positieve inhoud gegeven. In 1920 na het winnen van de schoolstrijd, de invoering van het algemeen kiesrecht en van de arbeidswet-Aalberse, begon de oude antithese tegelijk met de coalitie te verzwakken. Juist als de grote christelijke partijen gezamenlijk hun politieke doeleinden hebben bereikt en hun bondgenootschap uiteenvalt, wordt in Nederland de sociale strijd acuut. Sinds de invoering van het algemeen kiesrecht waren de arbeiders in staat krachtig voor hun rechten op te komen. Hoe sterk die invloed der arbeiders dan geworden is, toont zich vooral in het zetelaantal, dat de socialisten in de Tweede Kamer bezetten konden. In 1917 behaalden zij 22 zetels. Nu openbaren zich tegenstellingen, die geheel anders van aard zijn dan die, waardoor de tijd van Schaepman was gekenmerkt. Nu moet de sociale en culturele emancipatie van de arbeiders voltrokken worden en wordt tegelijk de vraag naar de houdbaarheid van het kapitalisme uiterst actueel. Voor deze vraagstukken heeft het katholicisme uiteraard geen gerede oplossingen. In ieder geval is de eenheid der katholieke partij niet meer zo eenvoudig. Vroeger was het simpel: rooms stemmen omdat men rooms is. Toch wordt ernstig de mening verdedigd, dat de katholieke partij ‘een onmiddellijk uitvloeisel is van de eenheid, welke krachtens onze roomse geloofs- en zedenleer de gehele economie van ons godsdienstig, maatschappelijk en politiek leven beheerst’ en ook: ‘een element, dat zich uit die roomse eenheid losmaakt, is geen waarlijk rooms element.’Ga naar eind2 Dezelfde schrijver, pater B. Kruitwagen, die uit de studie van een ver verleden even een overstapje nam op de eigentijdse politiek zoals pater Hendrichs kort geleden uit de apologie naar de sociologie was gekomen, vond het bovendien gewenst, dat de politiek maar uit de roomse dagbladen zou verdwijnen, want het is genoeg, als de belangstelling voor de politiek ‘zowat smeulende wordt gehouden,’ anders is ze ‘democratische krachtverspilling.’ Met deze mening is Veraart het ten zeerste oneens geweest. Hij wil dulden, dat malcontenten zich tot andere partijen richten. De stichting van een tweede katholieke partij vindt hij echter slechts dan verantwoord, als zij de bedoeling en de kracht bezit, | |
[pagina 636]
| |
de bestaande partij te vernietigen, omdat deze van haar grondslagen tot haar dagelijkse manipulaties dood en machteloos is.Ga naar eind1 Nu de oude coalitie, die toch veel goeds gebracht had, iedere verdere aantrekkelijkheid miste en het anti-revolutionnaire deel onder leiding van Colijn sterk naar rechts
Spotprent
op het Paas-congres der S.D.A.P. in 1924 en de door Troelstra gewenste Room-rode coalitie Naar een lithografie door Johan C. Braakensiek, behorende bij De Amsterdammer van 26 April 1924 Atlas van Stolk, Rotterdam koerste, moest een nieuwe politieke combinatie overwogen worden. Alleenstaande zijn de katholieken politiek machteloos en zonder hen is het land vrijwel onregeerbaar. Troelstra wist dit en pleitte in de Kamer op grond van sociale desiderata voor een rooms-rode coalitie.Ga naar eind2 Mgr Nolens vormde toen de beroemde formule der voorzichtigheid; ‘Mocht echter - en dat is een eventualiteit welke niet tot de onmogelijkheden behoort - de samenwerking (met de oude coalitie) onmogelijk blijken, dan is er aanleiding om te overwegen of op de duur verantwoord zou zijn niet a priori iedere samenwerking met andere groepen af te wijzen.’Ga naar eind3 Dit werd gezegd in de tijd, dat de socialisten zich meester maakten van de idee der bedrijfs-organisatie, waardoor feitelijk hun vroeger socialisatie-rapport verloochend werd. Veraart zag dit als een gunstig teken en meende, dat het gezond verstand ook elders rijp geworden was, maar zijn tegenpartij baseerde op hetzelfde feit de ondubbelzinnige waarschuwing om dit nieuwe nu juist helemaal niet meer te aanvaarden, omdat het onherroepelijk tot socialisatie, communisme en anarchie zou leiden. Wederom werd beweerd, dat Rerum novarum met geen woord over medezeggenschap had gerept en in de Eerste Kamer werd waarschuwend herinnerd aan de encycliek Ubi Arcano, waarin Pius XI moderne vormen van moreel, juridisch en sociaal modernisme had gesignaleerd. Bijna was een katholiek idee door anderen geaccapareerd, toen het door katholieken werd weggeworpen. Op 30 en 31 Januari 1925 kreeg de democratische herziening der partij nochtans haar beslag. Dit was ‘de grote opruiming’ der ontevredenen, ‘een feest van verzoening maar ook van zuivering,’ ‘een oordeelsdag.’Ga naar eind4 Een ‘Rooms program van actie’ bezegelde deze ‘Vrede van Utrecht’ tussen de Michaëlsbeweging en de Staatspartij, | |
[pagina 637]
| |
die bij deze gelegenheid haar nieuwe naam aannam als teken van vernieuwde jeugd. Omdat echter het hanteren van de toegezegde democratie door de partijleiding met nogal schriele mentaliteit geschiedde, bleef de ontevredenheid voortduren. Het ‘politiek advies’ aan de kiezers bevatte b.v. niet de namen van hen, die velen bij voorkeur naar de Kamer hadden afgevaardigd. De verkiezingen van 1925 werden wonderlijk voorbereid en hadden een wonderlijke uitslag. Overal werden comité's van actie opgericht, allerlei wilde acties werden gevoerd, obscure groepsbelangen werden openlijk nagejaagd. De vernieuwde partij behaalde nog niet 29 percent van de stemmen en verloor twee zetels, terwijl de socialisten er vier wonnen. Duizenden katholieke kiezers bleken hun vertrouwen in de partij te hebben verloren.
Spotprent op de verzoening tussen de Michaëlsbeweging en de Katholieken Partij
Naar een lithografie door Johan C. Braakensiek, behorende bij De Amsterdammer van 31 Januari 1925 Gemeente-Bibliotheek, Rotterdam De herstelde samenwerking en de broze vrede dreigden kort na de verkiezingen door een ongelukkig toeval opnieuw te worden verstoord. Een artikel in De Volkskrant had een grote vooruitgang geconstateerd in de positie der arbeiders en hieraan de conclusie verbonden, dat de crisis aan het afnemen was. Tegelijk werd echter vastgesteld, dat de arbeidsvoorwaarden in het Zuiden onvoldoende waren verbeterd in vergelijking met het Noorden. De werkgevers eisten bewijs voor deze aanklacht en zo werd een rapport opgesteld, dat door een onvoorzichtigheid in handen kwam van een bestuurslid van | |
[pagina 638]
| |
het N.V.V., dat met publicatie dreigde. Het R.K. Vakbureau zag zich toen verplicht dit rapport zelf bekend te maken. De werkgevers publiceerden een verweerschrift, waartegen het Vakbureau zijnerzijds een Repliek schreef, die te zamen met het oorspronkelijke rapport en het Verweer werd gepubliceerd onder de titel Om waarheid en recht in een oplage van 10 000 exemplaren. Deze biechtspiegel werd een handleiding voor het gewetensonderzoek van beide partijen, die niets anders konden doen dan de eerlijke confessie, dat zij elkander veel te vergeven hadden.Ga naar eind1 |
|