In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953
(1953)–L.J. Rogier, N. de Rooy– Auteursrecht onbekend
[pagina 420]
| |
5 Uitgang der EeuwWeer is er een kentering in de geschiedenis van katholiek Nederland bij de dood van een Paus. Leo XIII sterft in 1903, hetzelfde jaar, waarin ook mgr Bottemanne en Schaepman sterven.Ga naar eind1 Op sociaal terrein botsten meningen en inzichten. Harde feiten kloppen aan de deur der vromen en onnadenkenden. In Maastricht behaalden de socialisten eenmaal dubbel zoveel stemmen als de katholieken, maar kapelaan Martin Rutten, ‘een democraat onder een harteloos geslacht, waarvan de zonden onbarmharig gewroken zouden worden,’Ga naar eind2 werd nog uit Maastricht verplaatst, zoals eens kapelaan Wijnen aan de toorn der industriëlen was opgeofferd. Maar ook in het Zuiden roerde het, toen de jonge typograaf Henri Hermans de strijd opnam tegen zijn vakgenoot Vliegen, en Limburg in kapelaan Souren zijn eerste Aalmoezenier van de Arbeid kreeg. Nolens, die zich in Rolduc zat te ergeren voor klassen disciplineloze jongens, wachtte op een breder arbeidsveld en stichtte alvast de Mijnwerkersbond, terwijl Ruys de Beerenbroeck de eerste woningbouwvereniging oprichtte, een der machtigste in strumenten om de social toestanden in de mijnstreek te saneren. Later zouden Poels en zijn leken-adviseur Henri Hermans door de oplossing van het huisvestingsprobleem Zuid-Limburg maken tot wellicht het enige mijngebied ter wereld, waar het socialisme niet almachtig is geworden. Maar toen Ruys zijn eerste Limburgse Katholiekendag hield om alle katholieke sociale krachten te concentreren, bleef de hoge geestelijkheid van het diocees afwezig.Ga naar eind3 In Brabant ging alles stroever. De uitmuntende artikelen van de suiker-industrieel Vlekke en de brochures van de wolfabrikant Sträter vonden weinig weerklank. August van Spaendonck voorspelde de ondergang van de ganse Brabantse industrie, telkens als er van een sociale regeling sprake was; hij gebruikte argumenten, die tot in 1953 monotoon herhaling worden.Ga naar eind4 Schaepman wenste Brabant een fiks socialistisch opstootje toe.Ga naar eind5 Op de Bossche Katholiekendag, gehouden in navolging van het Limburgse initiatief, oogstte pastoor Van Zinnicq Bergmann met zijn rede over Rerum Novarum applaus bij de arbeiders en een storm van verontwaardiging bij de fabrikanten, Maar Henri Hermans, de toestand kennende, begon te bruskeren en greep de kans om eindelijk, tien jaar na het aartsbisdom, ook in het Zuiden een diocesane arbeiders- | |
[pagina 421]
| |
organisatie op te bouwen. Van Schaepmans Proeve uit 1883 af zette zich tegen hem een benauwde conservatieve reactie vast, die te heviger werd naarmate zijn politiek tot positievere resultaten voerde. Bij het beperkte kiesrecht, waardoor alleen de beter gesitueerden politieke invloed hadden, lag de weerstand tegen het dringen naar sociale vernieuwing bij een betrekkelijk kleine maar invloedrijke groep: de handels- en scheepvaartbelangen van Amsterdam en Rotterdam, bij de katholieken vertegenwoordigd door De Tijd en De Maasbode, en de industriële belangen van het opkomende Zuiden. Schaepman begreep, dat een paar kranten-redacties en een verbond van achterlijke kiesverenigingen de gebeurtenissen niet zouden remmen. Hij had slechts de potentiële energie van het lagere kiezersvolk te organiseren, dat zelfs zonder stemrecht reeds invloed en zware druk uitoefende op het heersende staatsbestel. Dat was niet Schaepmans werk, maar de domme kracht der massa-op-drift, het gewicht van het water tegen een voze dijk. Daarom heeft de felle oppositie tegen zijn politiek Schaepman weinig gedeerd. Hij kon rustig wachten op de taal der gebeurtenissen. Een zijner argumenten kon zijn: met, zonder of tegen u, deze dingen worden toch uitgemaakt; ge kunt hun komst niet verhinderen. De oppositie tegen Schaepman betrof vooral het bestaan van de coalitie, die gruwelijke samenwerking werd met ketters en besmetting met calvinisme; het ging eveneens tegen de algemeenheid van de dienstplicht, de uitbreiding van het kiesrecht en enkele jaren later over de leerplicht. Brabant, dat moeilijker dan het Noorden de subtiele structuur van de coalitie kon aanvoelen, richtte het eerst hiertegen een protest en wel tijdens het Ministerie-Mackay, dat toch juist de politieke mogelijkheden er vanbewees. Amsterdam en Rotterdam zouden de coalitie nog wel geduld hebben, als de legerwet-Bergansius maar niet de zoons der welgestelden naar de kazernes had gedreven. In October 1890 eiste de Provinciale Bond van Brabantse Kiesverenigingen het einde der samenwerking met de anti-revolutionairen; in Mei 1891 publiceerde de dissidente groep van katholieke Kamerleden een manifest Aan de katholieke kiezers van Nederland met hetzelfde doel; de handtekeningen onder dit manifest waren alle uit het Zuiden afkomstig. In het Noorden sprak, ondanks het geschrijf der dagbladredacties, de coalitie tot de verbeelding van de kiezers. Men kon ingewikkelde berekeningen opstellen om uit te maken op welke candidaat men bij stemming en herstemming zijn stem plaatsen zou; voor elke kieskring werden gedetailleerde prognosen opgesteld. Schaepman en Kuyper waren beiden kieswet-strategen. Een nauwkeurige registratie der vele verkiezingsuitslagen leverde later het eerste materiaal voor de belichting van het probleem der protestantisering en katholisering van Nederland.Ga naar eind1 De oppositie tegen Schaepman, die feitelijk tegen het echte volkssentiment gevoerd werd en ook de practische politieke successen tegen zich had, deed regelmatig een beroep op beginselen en allerlei vrije vraagstukken werden zo tot beginselkwesties gemaakt, die soms met zeer curieuze argumenten werden gestaafd, maar meestal met vage invectieven en soms grove verdachtmakingen. Bij de verkiezingen van 1891 waarbij de dissidente Kamerleden, die zich ‘Centrumclub’ noemden en als ‘Bahlmannianen’ met Bahlmann als leider, Vermeulen, Van Vlijmen en Haffmans als paladijnen, overal in het land tegen de ‘Schaepmannianen’ intrigeerden, werden inderdaad enkele volgelingen van Schaepman, zoals Borret en Vos de Wael uitgesloten; Schaepman zelf | |
[pagina 422]
| |
verloor na een spannende verkiezingsstrijd in zijn kieskring Wijk bij Duurstede met vijftien stemmen van de liberaal De Beaufort. Als de Arnhemmer W. Cremers Schaepman zijn zetel voor Almelo niet aangeboden had, zou Schaepman uit de Kamer verdwenen zijn. In Almelo echter won Schaepman gemakkelijk. De débâcle van deze verkiezing, die de rechtse meerderheid weer verloren zag gaan, was eerder aan een anti-Kuyperiaanse hetze onder de protestanten te danken dan aan een verandering onder de katholieken. Het ‘anti-Schaepmannianisme’ der redactie-bureaux bleek steriel. Terwijl de Amsterdamse Tijd onder rector Eygenraam Schaepman afstootte en Rotterdam in Thompsons Maasbode even furieus en onverzoenlijk bleek, kon Schaepman in het Utrechtse Centrum een reeks artikelen publiceren, waarin hij nogmaals de fundamentele grondslagen en de practische werkwijze van een katholieke politiek uiteenzette.Ga naar eind1 Bij de regeling van het kiesrecht was een klasse-privilege in het spel: hoe kunnen de bezitters de belastingwetgeving in handen geven van de niet-bezitters? Waartegen Schaepman gemakkelijk kon opmerken: hoe kunnen de niet-bezitters bij de tegenwoordige stand van zaken hun lot en het lot hunner gezinnen in de handen der bezitters veilig weten? Toen men meende, dat men het kiesrecht toch niet aan krotbewoners kon geven, merkte Schaepman op, dat men dan maar de krotten moest opruimen. In 1896 stemde Schaepman vóór de kieswet-Van Houten ondanks de katholieke oppositie, zoals hij in 1897 vrijmoedig voor de dienstplichtwet-Goeman Borgesius stemde, ofschoon hij zich min of meer gebonden had dit niet te doen. Zijn robuust politiek geweten wist zich gemakkelijk uit deze impasse te redden door de overweging, dat de wet, die in stemming kwam, niet dezelfde wet was, welke hij beloofd had af te stemmen, omdat mede door zijn ingrijpen enkele - overigens belangrijke - veranderingen waren aangebracht. Buys had in De Gids op de roomsen de ironie losgelaten: ‘Wat dunkt u van die vrije mannen, te fier om hun vaderland anders dan met een handvol bankbiljetten te dienen; van die weekhartigheid voor “onze kinderen” naast de grenzenlooze onverschilligheid voor de kinderen van anderen; van die “pestholen in moreelen zin” waarin we tot nog toe, koud en onverschillig, de kinderen van ons volk zagen afdalen, maar die zich plotseling in alle afschuwelijkheid openbaren, nu het gevaar dreigt, dat ze ook wel eens voor onze beminnelijke zonen kunnen opengaan?’Ga naar eind2 In 1900 was het de stem van Schaepman en van zijn Dordtse vriend Kolkman die de leerplichtwet in veiligheid bracht. De uitslag der laatste stemming was immers 50 tegen 49. Een storm van verontwaardiging ging door de katholieke pers. De Tijd betreurde deze wet als ‘de zegepraal van het liberale stelsel’; De Maasbode vond de afgevaardigden, die voor deze wet hun stem hadden uitgebracht, niet waard verdere verlenging van hun mandaat van hun kiezers te ontvangen. In dit geval toonde Schaepman dat hij desnoods de breker van de katholieke eenheid, die hij zelf gevormd had, zou kunnen zijn. Als de katholieken hem niet steunen in wat hij noodzakelijk en redelijk vindt, keert hij zich tot het liberale ministerie Pierson-Goeman Borgesius, dat tenminste een aanvang maakte met de ernstige bestrijding van de sociale ellende. De katholieke eenheid en de zaken van de coalitie interesseerden Schaepman blijkbaar minder dan het verwerkelijken van zijn politieke visie. Zo werd de leider Schaepman de grote recalcitrant tegen zijn eigen volgelingen, maar daardoor ook de grote opvoeder. Als hij onder de katholieken slechts de eenheid van apathie en misverstand ontwaart, waar | |
[pagina 423]
| |
hij die lome massa met energie had willen laden, gaat hij zijn eigen weg. Over de katholieke eenheid had Schaepman trouwens een hoge gedachte: ‘Er is geen richting, die zoo gemakkelijk een schakering tussen droite en gauche, tussen behoudende en vooruitstrevende elementen dulden kan, geen richting, die zoozeer vrijheid
Spotprent
op de overwinning der clericale partijen bij de verkiezingen in Juni 1901, tengevolge waarvan het liberale ministerie-Pierson moest aftreden. Op de bok Kuyper; verder herkent men o.a. Schaepman en De Savornin Lohman Naar een lithografie door Johan C. Braakensiek, behorende bij De Amsterdammer van 23 Juni 1901 Atlas van Stolk, Rotterdam van beweging in haar midden kan toelaten, als de richting, die de katholieke is.’ Hij bevond, dat die eenheid ‘geen kraakporselein is, maar een vaste burcht, een toren met schilden omgordeld, rustende op den rots.’Ga naar eind1
In het jaar 1903 hebben de toestanden in Nederland zich toegespitst tot een crisis, waarvan men de ontlading kan zien in de twee grote spoorwegstakingen. Korte tijd was het openbare leven ontwricht en waren de geesten gedesoriënteerd. Deze spontane en woedende stakingen moet men zien tegen de achtergrond van alles wat er in Nederland in alle groepen en partijen en op alle terreinen van het leven aan tegenstellingen had gebotst. Daarom is deze stakingsgolf kenmerkend voor de werkelijke toestanden. | |
[pagina 424]
| |
Ze laat peilingen toe naar de mentaliteit in de verschillende gewesten; men ziet een straf conservatisme tegen radicalisme en anarchie, maar ook pogingen om de tegenstanders nader tot elkaar te brengen; parlementaire welsprekendheid en straat-agitatie eisen zowel de afweer van iedere staats-interventie als de alarmering van de gehele
Prent
tegen de spoorwegstaking van 1903, verspreid door het Katholieke Comité van Actie Naar een lithografie door P.J.A. Ch. van Geldorp Atlas van Stolk, Rotterdam staatsmacht: politie, infanterie, cavalerie, tot zelfs de rechtbanken; democratie en socialisme botsen tegen de brute en partriarchale overheersing van de geldmacht. Het wilde anarchisme van Domela Nieuwenhuis verliest het van het socialisme door Troelstra's beheerste tactiek en gematigde doelstellingen. Het anarchisme gaat uit Nederland verdwijnen, de sociaal-democratie wordt een sterke, bewuste, krachtig opdringende en veelal gunstige machtsfactor. De tegenstand tegen de arbeidersorganisaties en de afkeer van sociale wetgeving wordt door de verloren stakingen gebroken. Vele doeleinden, die ook de jonge sociale beweging onder de katholieken had nagestreefd, worden binnen het bereik der mogelijkheden gebracht. De bestaande katholieke organisaties, voorzover zij rechtstreeks of zijdelings bij dit conflict betrokken waren, hebben slechts voor een gering deel de afloop beïnvloed. De mislukking lag in de poging zelf, die met een tekort aan macht streefde naar een te ver liggend doel. De tegenstelling tussen anarchisme en socialisme, tussen Domela | |
[pagina 425]
| |
Nieuwenhuis en Troelstra heeft veel meer bijgedragen tot de mislukking van de acties, dan de weifelende solidariteit der provincies, of de bewuste afwijzing van geweld door de niet-revolutionaire arbeidersbonden. Frederik van Eeden, die de staking leidde aan het front in Amersfoort, schreef: ‘Gedemoraliseerd door voorafgaande kuiperijen, bedreigingen en beloften, kwam er aarzeling en weifeling in de gelederen, de broodvraag was te machtig; de vrouwen, de dominees, de priesters ondermijnden de karaktervastheid, stuk voor stuk dropen de mannen af tot een sauve-qui-peut begon.’Ga naar eind1 Ook anderen dan Van Eeden keken er de katholieken kwalijk op aan, dat zij de stakingen hadden doen mislukken. Vliegen spot met de Dominicaan Weyers, de adviseur van de Brabantse gemengde arbeidersbond Recht en Orde, die later voor de enquête-commissie verklaarde, dat de grieven niet in werkelijkheid, maar slechts in de hoofden der arbeiders bestonden. Ook de Volksbond had naar zijn mening verkeerd gehandeld door ‘zodanige stakingen terrorisme te vinden en daarom ongeoorloofd te verklaren.’Ga naar eind2 Henriëtte Roland Holst zag met leedwezen, dat ‘het besef der klasse-solidariteit als de opperste wet van het proletariaat’ door een andere opvatting van solidariteit doorbroken werd.Ga naar eind3 In de enquête-commissie, waartoe men onder de druk der omstandigheden besloten was, had Ariëns zitting naast dominee Talma, met wie hij vriendschap sloot; ook Poels en andere arbeiders-adviseurs werden gehoord. De ervaringen van Pater Weyers deden Poels inzien, dat principiële katholieke organisaties te verkiezen waren boven interconfessionele.Ga naar eind4 Ook de noodzaak van samenwerking der katholieke organisaties was gebleken, en onder leiding van Aalberse werd toen de Katholieke Sociale Actie gesticht om centraal leiding te geven aan alle sociale activiteit. Deze poging om de hinderlijke diocesane stijl te doorbreken mislukte, toen het episcopaat besliste, dat ook de K.S.A. zich naar diocesen had te organiseren. Voor de sociale werkers was het feit van deze stakingen een unieke kans om het starre conservatisme te doorbreken; een ogenblik hadden de ouderen gehuiverd, toen zij zagen hoe broos de orde was die zij aanhingen en verdedigden: een incident in de Amsterdamse vemen, het willekeurig besmetverklaren van een transport, kon alles doen instorten, waar zij zo hardnekkig aan vasthielden.
Schaepman heeft het incident van het grote sociale conflict niet meer meegemaakt; hij sterft, als de vele tegenstellingen, aan welker verzoening hij levenslang had gewerkt, in een groot conflict naar hun oplossing drijven. Midden uit zijn werk werd hij weggerukt; hij heeft niet de zekerheid gekend, dat zijn levensarbeid tenslotte toch zou slagen. Tot het laatste toe heeft de twijfel hem gekweld of alles misschien tevergeefs was geweest. In 1902 schreef hij wat zijn politiek testament genoemd kan worden. Hij stelt zich enkele vragen als Machiavelli en antwoordt als een christen: Hoe wint men de meerderheid? Door inspanning, volharding, geduld en offer en door een krachtig toegerust beleid. Hoe verliest men de meerderheid? Door de winterkwartieren van Capua, de genotvolle rust, door ijveren zonder wetenschap, eigen meningen, door het niet-voortzetten der overwinningen en het niet gebruiken der gelegenheden, door werkeloosheid, door haast en overhaasting. - Hoe behoudt men de meerderheid? Geen twist, dus eenheid; geen overhaasting, dus beleid; geen verzuim, dus waakzaamheid.Ga naar eind5 | |
[pagina 426]
| |
Voor herstel van zijn geschokte gezondheid ging Schaepman naar Rome. Doodziek arriveerde hij daar op de laatste December van 1902. Op Nieuwjaar bezocht hij nog de Sint Pieter, maar hij kon er zijn gewone rondgang niet meer doen. Nog eenmaal legde hij zijn oude kop onder de vooruitstekende voet van het bronzen Petrus-beeld, zoals hij het Pius IX had zien doen. De 8ste Januari vond men hem bewusteloos en werd hij bediend; de 17e was er enige beterschap. Toen schreef Kuyper, die minister-president was, zijn oude strijdmakker een prachtig telegram, waarin hij zich verheugde over de vonk van levensvernieuwing en verklaarde hoe de dood van Schaepman onder de zijnen een leegte zou nalaten en voor hem persoonlijk een verlies zou zijn. Schaepman antwoordde, dat hij hoopte met zijn makker in de goede strijd de goede strijd te kunnen voortzetten; een vroom aanvaarde dood vernieuwt het leven. De opleving duurde echter kort; Schaepman stierf op 21 Januari 1903 om tien minuten vóór vier in de ochtend te Rome in het Moederhuis van de Franciscanessen Missionarissen in de Via Giusti. Tot het laatste toe bad hij luid en met diepe snikken, zoals typisch was voor zijn uitbundige natuur: hij stierf zoals hij leefde. Zijn devoties waren immer hardhandig en zijn geloofsgenoten hebben zich nog al eens geërgerd aan zijn eigenaardige vroomheid. Hij was geen vroom-ingetogen natuur, maar religieus tot in zijn vingertoppen; zijn religiositeit was strijdbaar en luidruchtig. Toen hij op zijn sterfbed de Stabat Mater bad en gekomen was bij het vooruitzicht van de palm der overwinning, zou hij de opmerking gemaakt hebben of een dorre knuppel hem niet beter zou passen. Hij kende zijn Imitatie ook anders dan als een stuk Nederlands cultuurbezit; hij versleet in zijn leven drie exemplaren van zijn geliefd Coeleste Palmetum en de Bijbel lag immer binnen de greep van zijn hand.Ga naar eind1 Bij het bericht van zijn dood seinde Kuyper als condoléance: Quis non fleret? De aartsbisschop herdacht hem in de seminarie-kapel van zijn geliefd Rijsenburg; de Tweede Kamer rouwde om hem in de zitting van 24 Februari; geheel de Nederlandse pers in al haar geledingen herdacht hem met grote eerbeid en daarna begon in de katholieke bladen zijn eerherstel door het scheppen van de Schaepman-legende: de veel-verguisde, van alles beschuldigde werd nu Schaepman de Grote. Schaepman, die een encyclopaedie van wetenschap was, is nochtans geen geleerde geweest, maar wat hij wist liet hij in zijn critieken en essays schitteren. Hij moet wel in zijn druk bezet leven nachten lang zijn opgebleven om te lezen; en wat hij gelezen had werd zijn eigendom. Deze man met zijn massieve gestalte moet wel een bijzondere superioriteit van geest en karakter bezeten hebben: hij heeft vele slechte verzen geschreven en toch was hij een dichter; in détails schoot hij dikwijls tekort, maar hij leefde dan ook op ideeën; het moet hem zeer moeilijk gevallen zijn zich in te werken in de dorre cijferreeksen van begrotingen, maar hij wist er tenslotte een zware muziek uit te halen; zonder enig overleg met geld te bezitten, begreep hij de economie. Er zijn kleinheden in deze man, die waarlijk groot is geweest. Ariëns en anderen liet hij lijden door zijn jaloezie en heerszucht. Zijn kracht lag niet in gezamenlijk handelen; hij was een speler, die in geen enkel team paste. In kleine dingen kon hij zich gemakkelijk vergissen, zoals hij ook menigmaal zijn trein miste. Ordenen en verbinden was niet zijn kracht. Liever deed hij alles alleen, maar hij heeft dan ook gewerkt voor alle katholieken tegelijk. | |
[pagina 427]
| |
Met Schaepman sterft het geslacht, welks jeugdherinnering het herstel van de hiërarchie is geweest. Schaepman heeft het terrein voor de komende bouw vrij gemaakt en afgepaald, hij heeft gegraven en de fundamenten gelegd en een traditie geschapen, waar niet veel anders was dan vage en bittere herinnering. Hij heeft uit primitieve vormen van saamhorigheid een sociaal besef gewekt. Uit weinig meer dan verachting en angst voor school en wetenschap wist hij een veelzijdige cultuur mogelijk te maken.
Het overlijden van Paus Leo XIII
Naar een lithografie door Johan C. Braakensiek, behorende bij De Amsterdammer van 26 Juli 1903 Gemeente-bibliotheek, Rotterdam De geschiedenis van de katholieke emancipatie is toch slechts voor een deel de spectaculaire historie der leiders; voor een ander zeer groot deel is het de langzame, geduldige en onzichtbare groei ener nog naamloze massa. En in die verborgen geschiedenis der naamlozen leeft een onuitputtelijke toewijding, een offergeest en ook een gewillig volgen der leiding, een vast geloof in de toekomst, die slechts zelden naar buiten kunnen blijken. Maar het is juist deze verborgen kracht van het volk, waardoor de leiders gewekt en bewogen zijn, zoals zij op hun beurt het volk, waaruit zij voortkwamen en waarmee zij verbonden bleven, hebben aangevoerd en opgestuwd. Een werk van herleving gaat langzaam: in onverwachte wendingen baant de rivier zich een doortocht, voordat zij haar bedding in de diepte kan uitslijpen. Zo'n werk is meer een werk van bloed en tranen dan van juichkreten. Is er veel verschil tussen 1853 | |
[pagina 428]
| |
en 1903? Het land is met kerken, scholen, kloosters en instellingen overdekt. De katholieken doen overal van hun aanwezigheid blijken. Het katholieke volk heeft een andere stem gekregen: nog niet welluidend, maar toch ook niet meer de ruzie-stem van vroeger. Er is onder hen niet meer die stille eendrachtigheid uit de eeuwen der verdrukking, die op het besef ener kudde geleek, niet meer dat zwijgen, steunend op gebrek aan gedachten en initiatief. Er is nu allerwege beweeglijkheid en veel onderlinge strijd. Nog ontbreekt het vaste kader om alle taken deskundig aan te vatten; de leiders moesten te veel van alle markten thuis zijn en hun activiteit uitspreiden in de breedte, maar het aantal werkers groeit; er komt specialisatie en bij alle luidruchtigheid van dispuut blijft voldoende samenwerking. Het katholicisme staat echter in 1903 evenmin zonder bedreiging als in 1853. Ook de huiselijkheid van de schuilkerkjes hadden het langzaam wegsijpelen van het geloofsleven niet verhinderd, maar nu het katholicisme zich steeds verder naar alle zijden opent, geraakt wordt en aanraking zoekt met alles wat het moderne leven aanbiedt, blijft de grote bedreiging van de geloofsafval. Ook blijft de kans om het nationale leven te beïnvloeden met katholieke ideeën. Na een halve eeuw blijkt de balans der historie nog steeds in een labiel evenwicht. |
|