In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953
(1953)–L.J. Rogier, N. de Rooy– Auteursrecht onbekend
[pagina 392]
| |
4 Het Culturele en Godsdienstige LevenIn 1880 had Allard Pierson nog als zijn verwachting neergeschreven: ‘Sedert een eeuw ongeveer zien wij het katholicisme een evolutie doormaken, die de indruk maakt van de laatste te zullen zijn. De gebeurtenissen volgen elkander in onze tijd op met een snelheid, die moeilijk maakt ze te beschouwen, vooral in hun historisch verband. Elk gevoelt, dat de Kerk van Rome haar ondergang tegemoet gaat; ....de getrouwe katholieken verhelen het zich niet meer en zij wier geloof tegen elke verontrusting bestand is, vragen zich niettemin af hoe op de duur het “Gij zijt Petrus en op deze Petra zal ik mijne gemeente bouwen” blijken zal waarheid te bevatten.’Ga naar eind1 Toen in 1873 door de oud-katholieke Bisschop van Utrecht de bisschopswijding werd gegeven aan de Duitser Reinkens van Döllingers ‘Professoren-kerk,’ restant van oppositie tegen het Vaticaans Concilie, had Pierson de hoop, dat hiermede de grote afvalsbeweging van Rome begonnen was. Maar als bij de onderhandelingen tussen Berlijn en Rome ter liquidatie van de Kulturkampf deze Reinkens, die tot nationaal Bisschop van Duitsland bestemd was, door Bismarck zonder enige respect werd opgeofferd, luidde Schaepman hem uit in een van zijn Corviniana. De man, die gedroomd had erfgenaam te worden van het vermogen der Kerk, die zijn tegenstanders met de hulp van Bismarck's gendarmen over de grens had laten zetten, verdween in de duisternis. . . ‘toen wendden de koningen het hoofd van hem af en zeiden: eerloze - en de geweldigen beten hem toe: lafaard - en betaalden hem.’Ga naar eind2 In 1894 was er van dit dreigende wereldschisma, dat zich zocht te verbroederen met het Oosten, niets meer over dan verbrande as.Ga naar eind3 Dit typeert de snelle, onverwachtte en ingrijpende verandering, die Europa in de laatste decennia der negentiende eeuw heeft meegemaakt. De tachtiger jaren der negentiende eeuw, die in Nederland op zo menig gebied uiterst roerig zijn geweest, betekenen een scherpe caesuur in het gehele Europese geestesleven. Die vóór 1880 geleefd hebben denken volkomen anders dan die leven na 1890. Allerwege staan de landmerken van een nieuwe tijd. De zekerheid, die Allard Pierson nog in 1880 uitsprak, typeert hem als de volstrekt oudere generatie, die haar opvattingen niet meer aan het nageslacht kon overdragen. De voor de eeuwigheid gebouwde systemen van wetenschap, begonnen over elkander heen te tuimelen als evenzovele | |
[pagina 393]
| |
verwoeste zekerheden. Het geslacht, dat met zo'n groot zelfvertrouwen het geloofsmysterie had uitgebannen, zag de natuur tot het grote raadsel worden. Du Bois Reymond hield in Juli 1880 te Berlijn zijn beroemde rede Die sieben Welträtsel, waarin hij het nieuwe levensgevoel van de universele scepsis, het Ignoramus et ignorabimus, door hem reeds sinds 1872 geformuleerd, gestalte gaf. Ernest Haeckel had er reeds aanstonds ‘das Ignoratis des unfehlbaren Vatikans’ in gezien.Ga naar eind1 In dezelfde jaren voltrekt zich in Herbert Spencer de evolutie naar het agnosticisme, waardoor hij zich verplicht ziet zijn vroeger werk grotendeels opnieuw te schrijven, zodat de gehele wetenschap, zijn System of Synthetic Philosophy, een commentaar wordt op het grote onderwerp van alle menselijk denken en weten: The Unknowable. Enkele jaren later schrijft Ferdinand Brunetière in het eerste nummer van de Revue des deux mondes van 1895 zijn artikel Après une visite au Vatican, waarin hij ‘la faillite de la science’ constateert als een voldongen feit. Als een vervroegd existentialist onderzoekt hij de geloofsdaad als supreme activiteit van de totale mens naar het woord van Pascal: ‘Le coeur a ses raisons que la raison ne connaît point,’ juist in hetzelfde jaar publiceert de Engelsman Balfour zijn Foundations of Belief, bijna een commentaar van Newmans A Grammar of Assent, dat uit 1870 stamt. De heftigheid der crisis in het geestesleven dezer jaren vindt als het ware een illustratie in het feit, dat vrijwel gelijktijdig, in 1889, de wijsgeer Friedrich Nietzsche, de schilder Vincent van Gogh en de musicus Hugo Wolf hun geest zien ondergaan in de nacht van de waanzin, terwijl dan juist hun beroemdheid, die Nietzsche trouwens van zichzelf voorspeld had, een aanvang neemt; August Strindberg, eveneens aan de waanzin gewijd, begint in datzelfde jaar zijn meest virulente periode; Gerhart Hauptmann vangt zijn schrijversloopbaan aan met zijn eerste socialistisch drama Vor Sonnenaufgang; Richard Strauss componeert dan zijn eerste symphonie en Henri Bergson publiceert in Essais sur les données immédiates de la conscience zijn wijsgerig levensprogram. Telefoon en teleraaf, de momentopname der camera, het begin der cinematographie, de automobiel, zijn symbolen van de bijna manische onrust en innerlijke onzekerheid van dit fin de siècle, maar onverstoorbaar reist Phineas Fogg in tachtig dagen de wereld rond. In Nederland is deze geestelijke klimaat-verandering evenzeer bemerkbaar, maar als een smal Hollands geval, zoals Diepenbrock het reeds aanstonds constateerde bij een redevoering van prof. Chantepie de la Saussaye: provinciaals bleef men hier hangen aan de beenderen, die er nu en dan van de tafelen der grote Europese naties vallen.’Ga naar eind2 In 1887 had de voor klimaat-verandering zo gevoelige Van Cooth in De Katholiek de omkeer van zelfverzekerdheid naar scepsis reeds geconstateerd. Voor Van Cooth was Opzoomer de windbuil, die het orgel had aangeblazen, de incarnatie der liberale wetenschap; nu was diens leer een klinkende improvisatie, een systeem zonder diepte, een onvervulde profetie gebleken.Ga naar eind3 Pater J.V. de Groot O.P. onderzocht de moderne geestestromingen in De Katholiek en beoordeelde ze naar de beginselen van de philosophia perennis.Ga naar eind4 De toorn der wetenschap tegen de Syllabus van Pius IX verstilde en met en zekere eerbied verwonderde men zich over Leo XIII, die de moed had aan een hooghartige, van moderniteit verzadigde wereld de wijsheid van middeleeuwse denkers aan te bevelen. Deze veranderde sfeer, die de katholieken ondergingen als een zoele lente na de vrieskou van een onbarmhartige winter, had ook in Nederland haar uitwerking. Het | |
[pagina 394]
| |
begin van de sociale en politieke ontbolstering had de katholieken in contact gebracht met elkaar en met het gehele volk. Slechts schoorvoetend kwamen de katholieken uit de vertrouwde rust en intimiteit van het kerkgebouw op het stadsplein, waar zij zich als op vijandig gebied voelden, speurend naar sluipschutters. In de kerken had men elkander gekend en meestal goedkeurend toegeknikt, elkaar ook gesteund en de warme veiligheid gevonden van het moedernest. Dat de jongeren nu naar buiten drongen, scheen een gevaar voor hun geloof en gemoedsrust: beter kon alles bij het oude blijven. Hun eerste stappen in de vrijheid waren weifelend en onbeholpen, maar tenslotte bleek toch, zonder schade voor het geloof, het katholieke idee vruchtbaar genoeg om op sociaal en staatkundig terrein een eigen bijdrage te leveren aan het grote nationale cultuur-bezit. Langzaam wikkelden zich uit het oude geloofsbezit nieuwe waarden los. Lange tijd uitgekreten als ultramontanisme en vreemde import in het onberoerd nationale, begon het katholicisme langzaam te aarden en Nederlands te worden. Zoals het sociale en politieke besef als uit niets moest opkomen, was het ook met de eigen nationaal-katholieke cultuur. Alleen was hier de ontwikkeling moeizamer. Op politiek en sociaal terrein stond het gehele volk feitelijk voor het totaal nieuwe; op cultureel gebied heersten hardnekkig de taaiste weerstanden, stookten oude veten tweedracht en misverstand. Herovering van het erfdeel, ‘reconstructie van de geschiedenis’ was het eerste doel der katholieke leiders geweest; dit had conservatief en isolerend gewerkt. Dan vraagt het nieuwe en eigentijdse om bewerking. Het is een boeiend schouwspel ook op dit terrein de worsteling der katholieken te zien. Meer dan elders is hier onenigheid: oud staat tegen jong, traditie tegen traditie; er is een aantrekken en afstoten van krachten, een steeds oplaaiend anti-papisme en dan weer zoeken van contact. Voorlopig echter gaat het nationale culturele leven aan de katholieken voorbij. Zij hebben te veel zorgen; er is bedeesdheid en het bijna aangeboren gebaar van afweer, soms ook boerse minachting voor nationale prestaties en het luide spreken van de verlegene, die met zijn figuur geen raad weet. Bijna alle werkers van het eerste uur ontplooien nog volop hun activiteit: Thijm, Borret, Cuypers en Nuyens. Alleen Broere was gestorven. Thijm, die immer tussen conventies naar een levende traditie zocht, werd in zijn persoon, optreden en houding meer dan door zijn boeken, die men maar weinig las, zelf een levende traditie, waaraan de Nederlandse katholieken konden zien hoe ze moesten zijn, maar zijn bestaan was hun bijna een verwijt.Ga naar eind1 Nuyens begint eigenlijk aan zijn mémoires in zijn Geschiedenis van het Nederlandse Volk van 1815 tot op onze dagen.Ga naar eind2 Zoals Nuyens de gebeurtenissen zag, hebben de meeste katholieken ze gezien. Hij werd met de jaren breedsprakiger, naarmate de noodzaak hem dwong pagina's genoeg te leveren om met Schaepman samen De Wachter te vullen. Als Borret er niet geweest was zou De Katholiek de beweging der Tachtigers en der Nieuwe Gidsers niet hebben opgemerkt. Cuypers had inmiddels, tussen 1885 en 1889 het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam gebouwd. Een Amsterdamse professor zag er de bewijzen in, dat er een Pauselijke intrigue over Nederland gespannen werd.Ga naar eind3 Vosmaer wilde het Rijksmuseum aan Krasnapolsky verkopen en Willem III verklaarde: ‘Je ne mettrai jamais Ie pied dans ce monastère.’Ga naar eind4 Schaepman, een ontdekking van Thijm, staat met zijn forse figuur tussen deze ouderen in als de vertegenwoordiger van een nieuw geslacht. Hij imponeerde ook anderen | |
[pagina 395]
| |
zoals Potgieter.Ga naar eind1 Toch heeft Schaepman het langer uitgehouden met de stijve Nuyens dan met de stijlvolle Thijm. Nuyens volgde de zoveel jongere in zijn avontuur met Kuyper, ofschoon de April-beweging de inspiratie van zijn leven geweest was. Thijm begreep zo iets niet. Steeds verder raakten Thijm en Schaepman van elkaar verwijderd tot zij volledig gebrouilleerd waren. Afgezien van persoonlijke verschillen en eigenaardigheden tussen beide mannen ligt de grond van hun conflict in een andere waardering van de stand en het doel der katholieke herleving. Schaepman, die het volk beter kende dan Thijm, wist meer van de kansen op culturele ontwikkeling dan de bezoeker van elite-gezelschappen. Schaepman was tevreden met evolutie, het ging Thijm te langzaam. Thijm wilde, uit de kracht der anderen groeiend, rijker worden als het ware door de spolia gentium; Schaepman zag in het onverbruikte katholieke kracht-reservoir duizend mogelijkheden en gevaren, die chaotisch dooreen lagen. Schaepman was in dit opzicht een eigenaardige variant van het gesloten en isolerende katholicisme, maar toch was hij het, die in de mentaliteit der katholieken een verandering bewerkte, waartoe Thijm onmachtig was gebleken. Schaepman was het trekkende sleperspaard, waar Thijm een vrij dravend en elegant renpaard was. Maar zonder het geslacht dat vooraf ging, kan men zich Schaepman niet denken, zoals zonder hem de latere jaren niet denkbaar zijn; Schaepman gaf ideeën waar velen - politici, sociologen, economen, juristen, historici en filosofen - voldoende aan hadden voor een levensstudie. Schaepmans galopperend christendom gaf aan allen iets van zijn vaart mee. Hij was begonnen als dichter en zong het katholieke volk de oren vol, zodat het moeilijk nog anderen horen kon. Het moet voor katholieken een vreemde gewaarwording geweest zijn, dat hun geloof nog iets anders was dan polemiek en apologie, dat men er zelfs over zingen kon en wel met zoveel kracht, dat zelf Alexandrijnen voeten te kort kwamen om zoveel geweld te torsen. Muzikaal was Schaepman niet, maar echte choraalmuziek gaf hem naar eigen getuigenis vleugelen.Ga naar eind2 Er steekt dan ook choraal genoeg in zijn verzen. Wie geen Nederlands verstaat, zou toch in Schaepmans verzen het daverende rhythme horen en de storm van de galmende klinkers en fluitende en sissende medeklinkers. Wie de betekenis mee-verstaat spreekt gemakkelijk van bombast, maar toen Schaepman losliet wat zijn boezem prangde, luisterden velen naar deze stem, die luider riep dan Bilderdijk, Da Costa en Ten Kate. Hoevelen zullen Schaepmans verzen bij honderdtallen uit het hoofd gekend hebben en hoeveel redenaars zullen hun gebrek aan inspiratie hebben aangevuld met die van Schaepman? Schaepman is product van een vooruitgang, maar zelf is hij stroomversnelling. Eerst sinds 1848 was er voor katholieken een geregelde mogelijkheid voor katholiek onderwijs; er was geworsteld met gebrek aan tijd bij zoveel taken, die gelijkelijk dringend waren; zonder bibliotheken en andere hulpmiddelen, zonder ruime financiën en de goede gaven uit de staatskas, was reeds veel bereikt. Nauwelijks begon wetenschap onder de katholieken enige aantrekkingskracht te krijgen. Als in 1883 ds Bronsveld in Waarheid en Vrede een aanval doet op de seminarie-professoren, die in de wetenschap van hun aanwezigheid niet doen blijken, antwoordt Schaepman hem met een reeks namen, die voor hun geloofsgenoten nog niet alle klank en glans verloren hebben: Borret, Habets, De Rijk, Smit, Mannens, Jansen, Muré Van der Lans, Everts, Van den Akker, Van Gestel, Van Egeren, Van der Pluym, De Bruyn, Verzijl, Brouwer, Menten; allen mannen, die in hun hart zielzorgers waren en werkten om jonge | |
[pagina 396]
| |
zielzorgers voor hun ambt te bekwamen, zonder de wetenschap als levenstaak te kunnen nemen. Van weinigen is het werk brillant maar in menige particuliere pastorie-bibliotheek zullen de boeken van deze mannen met piëteit worden bewaard; er leeft meer geloof dan wetenschap in; ze werden geschreven in de nacht en rieken dan ook naar de lamp, maar zonder deze pogingen zou het latere niet mogelijk zijn geweest. In die boeken werd althans een achterstand ingehaald, al werden zonder noemenswaardige critische zin, slechts gedreven door de dagelijkse noodzaak van apologie, vertrouwde en belegen auteurs afgeschreven. Het meest kenmerkende verschijnsel van het Nederlandse geestesleven uit de tachtiger jaren: de Tachtigers en de Nieuwe Gids-beweging, gaat de katholieken bijna geheel voorbij. Deze cultuurbeweging reikte verder dan de letterkunde en heeft groter betekenis dan alleen het verrijken van de Nederlandse dichtkunst met enkele sonnetten en boeken vol uitstekend proza. Als litteraire vernieuwing markeren de Tachtigers hun tijd evenzeer als de opkomst van het socialisme, de Doleantie, het optreden van een rechts kabinet en de neergang van het liberalisme dit doen. Het was Thijms gastvrije woning, waar de beweging van Tachtig voet in huis zette. Thrjms zoon Karel was kind aan huis en nam er zijn vrienden mee: Jacques Perk, Willem Kloos, Albert Verwey en Frans Erens.Ga naar eind1 De jonge mr Werner van Lennep wijdde een der eerste uitingen van de Tachtiger-beweging, zijn vertaling van Keats' Hyperion, aan de leden van het jonge leesgezelschap, waar de oude Thijm de gulle gastheer en ruimhartige mentor van was. Een ongelukkige omstandigheid, die een vulgaire ruzie werd tussen de katholieke leiders, heeft wellicht verhinderd, dat de katholieken reeds aanstonds deelnamen aan deze litteraire vernieuwing. Nu heeft het nog bijna twintig jaar geduurd, voordat de milde wind van deze jonge lente het katholieke leven aanraakte. Er bestond onder de katholieken een oude strijdvraag, zelfs tot nu toe telkens oplaaiend, over de plichten der katholieke kunstenaars op het terrein van de moraal. Zoals de oude Thijm in 1879 met Schaepman strijd gevoerd had naar aanleiding van zijn vertaling van Molière's Tartufe, na gedenuncieerd te zijn bij de Aartsbisschop door Nuyens,Ga naar eind2 over De Eer eens grooten Meesters, zo streed de jonge Thijm in 1881 in zijns vaders tijdschrift De Dietsche Warande onder de pseudoniem Lodewijk van Deijssel met Nuyens en Schaepman over De Eer der Fransche Meesters: Hugo en de naturalisten. In zijn jonge onstuimigheid, geholpen door zijn vader, verdedigde Karel de grootmeesters der Franse litteratuur: Zola, Daudet, Flaubert en de gebroeders de Goncourt, die kort geleden door Van Vloten en de jonge Marcellus Emants in Nederland waren geïntroduceerd. Door dit fel gevoerde debat vervreemdde de oude Thijm van zijn vrienden Schaepman, De Groot en Van Hoogstraten.Ga naar eind3 De jonge Thijm, toch reeds een matig gelovige, mishoorder met staanplaats, trok zich vrijwel terug naar het kerkportaal.Ga naar eind4 Een oud twistpunt uit de tijd, dat Thijm werd aangevallen in eigen kamp om de publicatie van Vondels luchthartige huwelijkspoëzie, herhaalde zich hier zoals zij steeds opnieuw kwaad zal stichten tot de geloofstragedies van Albert Helman en Gerard Walschap toe. Het pastorale beleid der Bisschoppen hield rekening met de morele draagkracht der eenvoudigen; in kleine recensenten werd pastorale wijsheid gemakkelijk tot scrupuleuze enghartigheid; wat wijs beleid was in de een, werd star moralisme in de ander. Dat de koster met de kaarsen- | |
[pagina 397]
| |
domper achter de man aanloopt, die een lichtje branden wil voor een beeld zonder aureool, was meer dan stof voor humor in de caricatuur, want in wezen een deviatie van het gerechtvaardigde in het katholiek isolement, een uiting van geërfde bedeesdheid en smal zedelijk bewustzijn. De verdedigers van muffe kerklucht als het eigenlijke klimaat voor gelovigen, dreven sommigen naar buiten, omdat zij de geuren der straat prefereerden. De Thijms streden voor het recht van de kunstenaars op de volle realiteit van het leven, Schaepman wees op de wijze beperking, die rekening hield met de stand der onvoltooide emancipatie. ‘De “pusilli” regeeren de wereld,’ schreef Schaepman eens aan Thijm, ‘en wij hebben ter plicht onze van God ontvangen kracht hierin te betoonen, dat wij zelfs de “pusilli” ter wille zijn, mits het Godsrijk maar geen schade lijdt.’Ga naar eind1 Het was begrijpelijk, dat Schaepman de Franse naturalisten geen stoelen kon aanbieden in de intimiteit van het katholieke salon, het was alleen ongelukkig, dat Thijm en Schaepman botsten in de jaren, dat het katholieke geestesleven duidelijk een tendens naar verstarring vertoonde; een geestelijke vermoeidheid, die tevreden was met de bereikte resultaten, nam hand over hand toe. En dit juist in de jaren, dat de jongeren onstuimig de stijve conventies en het gedegen burgerlijke der heersende generatie te lijf gingen. Geheel nieuwe onderwerpen kwamen in de litteratuur: na het knusse gezin met zijn in dichtmaat verheerlijkt huwelijksgeluk kwam het avontuur der Bohémiens; het zedelijke, dat typisch tevens het verhevene genre was, werd vervangen door het sexuele en pathologische. Men brak met de traditionele stijl en de vastgeroeste rijm- en rhythme-schema's ten voordele van het persoonlijk accent. Men zocht met klinische methoden naar de verborgenheden van het innerlijk leven en het woelen der hartstoehten. Het tot dogma geijkte week voor het succes van een nieuwe vondst en de uitdrukking van het persoonlijk gevoel. Alles werd in mystiek gehuld, ook de natuur-ervaring van Perk, de pantheïstische godservaring van Kloos en het zoeken naar vaste normen door Van Eeden. Alles verloopt ver buiten het traditionele christendom; maar in Kloos blijft nog iets leven van de modernistische dominee, zoals Verwey in het beoefenen der schoonheid iets bewaart van de strakheid ener calvinistische ascese en in Van Deijssel de inspiratie van katholieke ideeën en de verhevenheid van het liturgische gebaar leven-slang onmiskenbaar blijven. Er is onder de jongeren een gelijke maat van felheid in streven, maar spoedig openbaren zich de tegenstellingen, die de bende-hoofden uit elkaar drijft. Binnen tien jaar gaat De Nieuwe Gids ten gronde als ‘toonbeeld van morele en artistieke verbijstering.’Ga naar eind2 Hetzelfde debat, dat zich binnen de katholieke gemeenschap over jaren uitstrekt, verloopt onder de Nieuwe Gidsers als een korte burenruzie met slaande deuren: de tegenstelling tussen de afgeslotenheid en de rust van de ivoren toren en het streven naar gemeenschapszin. Voor De Nieuwe Gids en alles wat dit tijdschrift representeert, is het jaar 1891 beslissend, zoals dit ook in andere opzichten zowel eindstreep als startlijn blijkt te zijn. Juist in dit jaar is het Franse naturalisme over zijn hoogtepunt heen, als Joris Karl Huysmans in zijn voorwoord bij Lá-Bas het naturalisme afzweert en de kerk nadert. Frank van der Goes, die zich in dit jaar tot het socialisme wendde, wierp in de kring van genietende aestheten het feit, dat er naast hun deur een cultuurloze, door armoede en alcohol verliederlijkte arbeidersklasse bestond; tegen het radicale individualisme | |
[pagina 398]
| |
plaatste hij het radicale gemeenschapsgevoel.Ga naar eind1 Dit was het sein voor de strijd van allen tegen allen. Tegen het hartstochtelijke socialistische proza van Van der Goes stelt Van Deijssel cynisch-eerlijk: ‘Men moet naar mijne meening er toe medewerken, dat de goederen en het geluk zich als de bezittingen van zoo weinigen mogelijk ophoopen, zoodat de groote meerderheid dus
Lodewijk van Deijssel
Naar een fotografie in de Letterkundige Verzameling op het Gemeente-Archief van 's-Gravenhage. minder gelukkig wordt dan zij bij een meer gelijkmatige verdeeling zou zijn.’Ga naar eind2 Het ganse jaar door flitsten de artikelen als lansen en schichten, tot Kloos en Van Deijssel achterblijven na de massale uittocht: Van Deijssel ongestoord de schoonheid zoekend, Kloos, diep gewond, mokkend, scheldend als een razende, tot ook hij, in de negende jaargang van De Nieuwe Gids, capituleert: ‘De redacteuren trekken zich met gevoelde terughouding... na hunne zoo moeilijke en eervolle, met zooveel succes bekroonde overwinning terug in zichzelve, wetend dat er niets meer te doen valt voor hunne handen.’Ga naar eind3 De katholieken schijnen van deze strijd der gladiatoren weinig bemerkt te hebben; uit hun tijdschriften blijkt er althans niets van. En toch werd hier heftiger tegen het christendom te keer gegaan dan men van de meest hooghartige dominee gewend was. Voor Van der Goes is het christendom de vijand van de mensheid, en staat de geestelijkheid in de klassenstrijd zonder uitzondering aan de zijde der bevoorrechten.Ga naar eind4 In zijn godslasterlijk artikel Verleden, Heden en Toekomst tegen Van Eeden schrijft Kloos: ‘O, dat vervloekte, dat ergerlijke christendom! Wij meenden er nu eindelijk voorgoed van verlost te zijn, van zijn ijdele onwezenlijkheid, van zijn onware menschelijkheid, van zijn dwaze dogmatiek. Weg waren zijn God en zijn Duivel en zijn Onsterfelijkheid, en rustig waren wij bezig met leven en doorproeven en te groeien tot levenden, waarachtig levenden.’ Hij ziet de tijd al komen, dat niet de vaal-bleke Christus aan het Kruis van de spot, niet de koning der smarten, de koning der mensen zou zijn, maar de komende mens, die langs de dierlijke evolutie van protoplasma-cel tot God wordt. Hij zegt het Nietzsche na: ‘Omdat ik het christendom niet noodig heb, ik rijk-levende, daarom haat ik het tot den dood.’ Van Eeden kon slechts antwoorden: ‘Hij ziet niet wat ik liefheb, | |
[pagina 399]
| |
zoals ik niet zie wat hij haat. Maar dat alles zal wel komen.’Ga naar eind1 Van Deijssel kon ondanks alles zijn vader niet verloochenen: ‘Groote God, die middeleeuwen! Ja, ik moet er is naar toe. Dat is mijn land.’Ga naar eind2 In zijn Heroische individualistische Dagboekbladen hij beminnaar van Ruusbroeck en Jacob Böhme, maar dan als een wereldvreemde,
Op de Keemis te 's-Hertogenbosch 15 September 1891.
Van links naar rechts: zittend: Jan Veth, Willem Kloos; staand: Alphons Diepenbrock en Hein Boeken. Naar een fotografie in de Letterkundige Verzameling op het Gemeente-Archief van 's-Gravenhage. teruggetrokken op zijn ‘Ik.’ Er was bijna geen Tachtiger, die een goed woord overgehad heeft voor het katholicisme, dat een onafwendbare dwaling, een zichzelf beliegend noodlot, een reusachtige maar levensloze fictie van goed en kwaad genoemd wordt.Ga naar eind3 Verwey ziet in het socialisme de weltoegeruste vijand, die na de nederlaag van alle andere machten ook de Kerk zal verslaan.Ga naar eind4 Onder hen is alleen Van Eeden de zoeker naar een dieper fundament van leven. Zijn van ethiek en mystiek vervulde Kleine Johannes, door Huet een klinkende imitatie van Multatuli's Woutertje Pieters genoemd, is ten slotte het enige werk der Tachtigers, dat het ganse volk heeft bereikt.Ga naar eind5 De levensgang van deze mens, die na vele omzwervingen in de Katholieke Kerk zal eindigen, die zijn innerlijk leven uit stalde voor meesmuilend en burgerlijk publiek, dat zulke openhartigheid niet gewend was, toont aan welke mogelijkheden en hunkeringen onder de oppervlakte der vernieuwing verborgen lagen en welke kansen de katholieken verspeeld hebben door op deze beweging niet te reageren. Waarom in volle ernst zich bezighouden met de seniele uitingen van een voos anti-papisme, alsof dat alles nog belang had; waarom een verdeeld en machteloos liberalisme aanblaffen, terwijl een jong geslacht in geestelijke nood is geraakt, losgeslagen van alle traditie, stormlopend tegen een Kerk, die onbewogen en ongeïnteresseerd oude ideeën en toestanden schijnt te cultiveren? De katholieken zijn op deze uitdaging niet ingegaan, omdat zij er de kracht toe misten; hun ontwikkeling was te langzaam voortgeschreden. De cultus der voorzichtigheid, de vrees voor een secuur belegde orthodoxie en vertrouwdheid met de handgrepen ener bejaarde apologie hebben het gewonnen van de moed tot het avontuur. Lodewijk van Deijssel, die weliswaar zijn lessen bij Zola leerde, maar toch nooit | |
[pagina 400]
| |
de innerlijke verwantschap met zijn vader geheel kon verloochenen,Ga naar eind1 is in het milieu der Nieuwe Gidsers de meest opvallende katholiek geweest, die echter jammerlijk faalde. Had hij hetzelfde beproefde geloof van zijn vader bezeten, dan had hij wellicht ook diens ideaal, het katholicisme open te zetten voor nieuwsgierigen en welwillenden, voortgezet. Een ogenblik heeft hij er aan gedacht aan de katholieke Nederlandse letterkunde te gaan meewerken om haar in het oog van heel Nederland te doen springen. Hij bracht het echter niet verder dan één artikel in een weekblad De Portefeuille, waarin hij wat almanakken, jaarboekjes en scheurkalenders bespreekt. Nu waren het Frans Erens en Alphons Diepenbrock, die onder de jongeren van Tachtig de posities van het katholicisme verdedigden. Thijm was gestorven in 1889, maar deze grijze emancipator zou niet meer in staat geweest zijn dit nieuwe te leiden, evenmin als hij zijn eigen zoon heeft kunnen bewaren voor het verlies van wat in de vader de diepste bron van zijn inspiratie was geweest. Van Deijssel's wegglijden uit het geloof is een beeld van het falen der Nederlandse katholieken, maar voor niet weinige conservatieven onder hen was het mislukte geloof van de zoon een waarschuwing tegen het gevaar, dat besloten lag in de geloofsbeleving van de vader. Als na de crisisjaren van De Nieuwe Gids Frans Erens en Alphons Diepenbrock een katholiek element in de beweging der Tachtigers brengen, valt er weinig meer te verwrikken aan de geconsolideerde posities. Ook deze twee hebben geleden onder het wantrouwen waarmee hun bedoelingen en de zuiverheid van hun geloof verdacht werden gemaakt; een wantrouwen, dat soms tot boycott werd. Het is de symboliek der historie, dat Diepenbrock's Te Deum, zijn extase over een levend katholicisme, en zijn nu beroemde en door de katholieken als volledig eigendom geaccapareerde Missa Solemnis, zolang uit de Roomse kerken werden geweerd. Wat in 1891 geschreven was voor de Bossche kathedraal werd in 1916 voor het eerst uitgevoerd in de Kathedraal van Utrecht. Diepenbrock kan, volgens Pieter van der Meer de Walcheren, te aristocratisch en te pessimistisch zijn geweest om van harte aan een katholieke toekomst mee te werken,Ga naar eind2 maar dan was dit toch wel, omdat hij zo weinig van een aristocratische geesteshouding bij zijn geloofsgenoten vond. Frans Erens deed de katholieken schrikken, toen hij Augustinus' Belijdenissen voor hen vertaalde en hun de mystieke werken aanbood van Ruusbroec, die immers nog door Broere van pantheisme verdacht werd.Ga naar eind3 De stille, in zichzelf verzonken natuur van Erens, die de mystieke problemen der christelijke heiligheid overpeinsde, waar zijn drukke geloofsgenoten lustig zaken deden, kon niet anders dan gewantrouwd worden. Hij was geen strijdersnatuur zoals Thijm en wenste de verdediging der katholieke zaak niet op zich te nemen naar de normen der heersende polemiek, die geen besef had van de mystieke traditie der Kerk en van het eigen bezit uit vroegere devote eeuwen. Ook Schaepman heeft geen waardering gehad voor de Tachtigers, alsof hij, die altijd alles vergeven kon wat tegen hem werd misdaan en miszegd, het kwalijk genomen heeft, dat de oneerbiedige jeugd hem aanrandde in het enige waarin hij zich onaantastbaar waande: zijn dichterschap. Nadat Kloos van Schaepmans Zingende Zuilen uit de Aya Sophia beweerd had, dat zij evengoed kunnen zitten bitteren of in een koets met twee paarden naar de schouwburg kunnen rijden,Ga naar eind4 was het voor Schaepman blijkbaar uit. Achilleus trok zich mokkend terug in zijn tent. Met zulke dichters kon dichter Schaepman niet praten, al beweerde Kloos van hem: ‘Als ik God was, ik zulke schepselen willen hebben.’Ga naar eind5 | |
[pagina 401]
| |
De Katholiek en de Studiën, de twee representatieve katholieke tijdschriften, bleven nog jaren lang hun cultureel beleid van afzijdigheid volgen, terwijl De Katholiek bijzonder in het sociale conservatief en reactionnair bleef, maar toch kwam er, beschroomd en voorzichtig, onder de jongeren een nieuwe geest. Het werk der Tachtigers maakte hen roerig en al voelden ze pijnlijk het aftakelen van hun aller poeta laureatus Schaepman door de meedogenloze Kloos, toch begonnen zij op te merken, dat er nieuwe dingen te bewonderen en na te volgen waren; hun vorm-bewustzijn werd anders en zij begonnen pijnlijk te voelen, dat zij godsdienstig, sociaal en nationaal als in een schisma leefden, waarbij al de hun vertrouwde voorstellingen en begrippen waren aangepast. Het opgedrongen en toch vrij gekozen isolement, ‘de steile keerzij van onze defensieve stelling’ genoemd,Ga naar eind1 had de katholieken de eigenaardige gewoonte gegeven binnen eigen kring alles te verheerlijken en ieder talent te bezingen als een onsterfelijk genie. Broere dankt er zijn legendarische reputatie aan. Een onmondige gemeenschap loopt gemakkelijk om iedere spreker te hoop. Uit dit ongegronde optimisme der katholieken ontstond de bibliografie van de onderwijzer Gomarus Mes over Katholiek Nederland van 1853 tot 1883.Ga naar eind2 Waar Van Deijssel aan één tijdschriftartikel meer dan genoeg had, vulde Mes honderd bladzijden inleiding met superlatieven: ‘Meesterwerken,’ ‘Juweeltjes’ en ‘Wetenschappelijke Gedenktekens,’ gevolgd door driehonderd pagina's namen en titels van alles wat sinds de jaren van de herstelde hiërarchie door katholieken was gepubliceerd. Poelhekke kon tien jaar later, in zijn bekende brochure Tekort der Katholieken in de wetenschap, op de grens der eeuw ‘dit gehele boek eerder een treurzang dan een loflied’ vinden, maar dan bezat hij toch niet het historisch perspectief van een halve eeuw later, nu al dat provisorische toch weer opnieuw gezien kan worden als een belangrijk en interessant historisch feit, dat een latere ontwikkeling aankondigde en mogelijk maakte. Gerard Brom kon deze lijst critisch bewerken en van commentaar voorzien; hij kon alles tot juistere proporties terugbrengen door een vergelijking met het ‘andere’ Nederland en met de gelijktijdige buitenlandse prestaties, maar hij schijnt, twintig jaar later, sommige dingen te groot te hebben gezien, die Poelhekke te klein zag. Dit boek van Gomarus Mes demonstreert naast tekorten en gebreken, de zelfingenomenheid van katholiek Nederland en hun overwinningsroes om een rechts Ministerie, ook een opmerkelijke prestatie, echter niet meer dan een hoopvolle aankondiging van komende dingen, die eerst mogelijk konden worden, toen het moeizame werk van ontvoogding en ontbolstering verder gevorderd was. Dat er zoveel gedaan is door zovelen in zulke omstandigheden, blijft een bewijs van vitaliteit. Met een zekere piëteit kan men zich de namen herinneren van de mannen, die op zoveel terreinen de grondslag hielpen leggen van een katholieke cultuur en die, tot herstel van de tragische breuk der eeuwen, voor de katholieken een brug bouwden naar het nationale leven. Men mag dan al in een dogmatische overspanning vele zaken gekoesterd hebben onder de vleugelen ener beveiligende orthodoxie, men kan te lang volhard hebben in het behouden van het onhoudbare en achterdochtig hebben afgewezen wat anderen de moeite der beschouwing waard was, het blijkt geen geringe winst, dat de kern der orthodoxie en de sensus catholicus onaangetast bleef. Men maakte het soms ook wel moeilijk de gaven der anderen aan te nemen, omdat het reikende gebaar gepaard ging met de opmerking, dat het brood te fijn was voor deGa naar eind3 | |
[pagina 402]
| |
grove smaak der katholieken. Er was nog geen katholieke wetenschap, maar slechts het oefenen als in een kladschrift, zoals er nog niet geprofiteerd werd van staatsgelden, maar gedurig voor de scholenbouw koperen duiten werden geofferd. Het is een moeizame en langzame stijging geweest, waarvan de aanvang in het tweede hoofdstuk is geschetst. Nadat eerst door een katholiek was geconstateerd, dat ‘de chronologie van het Hollandse Vandalisme niet was bij te houden,’Ga naar eind1 werd hun bouworde der gothiek verworpen, omdat ze ultramontaans was. Dit ‘bouwkundig spook,’Ga naar eind2 door De Stuers gesignaleerd onder niet-katholieken, begon ook onder zijn geloofsgenoten op andere wijze te spoken, toen zij de gothiek in lijfden bij hun orthodoxie. Niet alleen een kerkgebouw, maar ook een kandelaar en wierooksvat moesten gothisch zijn om te voldoen aan aesthetische normen en om niet verdacht te worden van ketterij en nieuwlichterij. In 1869 werd in het Aartsbisschoppelijk paleis het Bernulphusgilde gesticht, dat zijn statuten en artistiek program ontving van de jonge Schaepman. Dit gilde werd in het leven geroepen om de clergé op te voeden tot enig kunstbesef. Broodnodig in een tijd van bouwwoede en levendige aankoop van kerksierselen. Schaepmans vriend Van Heukelum werd Deken van het Gilde. Deze geboren museumconservator en verwoede verzamelaar van antiquiteiten en curiositeiten, die als jongen met vlinders en vogeleieren begon en later overging op beeldjes, miniaturen, kasuifels en kantwerk, maakte zijn persoonlijke verzameling tot grondslag van het latere Aartsbisschoppelijk Museum. Viollet-le-Duc, die juist zijn grote werken schreef, won hem voor de gothiek, die voor deze enigszins geborneerde geest zonder waarlijk artistieke aanleg ging samenvallen met het katholicisme, zoals hij ook in het program-artikel waarmee hij de rij van zijn Gildeboeken opende, uitdrukkelijk vaststelt.Ga naar eind3 Dit buitensluiten van alles wat niet gothiek is, is niet alleen typisch voor een onhistorische geest als Van Heukelum, die ieder tijdsperspectief miste, maar paste geheel in de periode van Thijms en Nuyens' Reconstructie der geschiedenis, die een ruggelings terugspringen was over de Reformatie heen naar de katholieke tijd bij uitstek, terwijl toch de barokke bewogenheid en luidruchtigheid der contra-reformatie althans meer in de aard van Schaepman zou gelegen hebben. Het dwepen van Schaepman met gothieke pinakeltjes en spitse ramen is door hem duidelijk aangeleerd bij de vereerde maëstro Thijm; maar als hij een epos gaat wijden aan de architectuur, kiest hij Reims noch Chartres, maar spontaan de Bizantijnse Basiliek Aya Sophia. Van het begin af heeft Borret, aristocratische Romein, het geforceerde van Schaepmans voorliefde en de benepenheid van de provinciaal Van Heukelum doorzien. Badinerend, maar zwierig en hoofs als naar gewoonte, wees hij Schaepman op Rome, dat hij toch goed kende. Als critiek op Van Heukelums eerste Gildeboek publiceerde Borret in De KatholiekGa naar eind4 zijn Beschouwing over de Kunst in dienst van de Kerk. Schaepman kon nu de pausen wel vieren als de grote beschermers van de kunst, maar zij waren toch de bouwers van het Rome der Renaissance en der Barok en Schaepman had toch ook wel de foei-lelijke gevel gezien, waarachter de Romeinen de gothiek van de Maria sopra Minerva hadden verborgen als achter een vijgeblad. Vijftien jaar later komt Borret, in zijn laatste bijdrage aan De Katholiek, op dit onderwerp terug.Ga naar eind5 Erger tegenvaller was het voor Van Heukelum, toen hij steun zocht bij Thijm om van hem argu- | |
[pagina 403]
| |
menten te lenen bij het bestrijden van Borret, maar het gelaat van de meester tegen zich gekeerd vond. Thijm had sinds zijn jeugd zijn kennis van kunstzaken verrijkt en zich niet laten vangen in eenzijdigheid. Zijn gothische voorliefde lag reeds achter hem als een herinnering; andere cultuur-gebieden, historische tijdperken en een veelheid van stijlen had hij zich geassimileerd. Vooral Vondel had hem de ogen geopend voor een geheel andere vormen-schoonheid. De cynische aankondiging van Van Heukelums Gudeboek in Thijms Dietsche Warande was geen waarschuwing genoeg geweest.Ga naar eind1 Was voor Van Heukelum de voorliefde voor de gothiek de stijl met duizend beelden niet ook gedeeltelijk een zoete wraak op de beeldstormers en daardoor een over-compensatie van een smalle polemische instelling? Thijm was breder en verzocht te bedenken, dat behalve zijn geloof al zijn overtuigingen aan een datum gebonden waren.Ga naar eind2 Dit katholieke dispuut over de waarde der gothiek werd voortgezet door pastoor Poelhekke van Schiedam, die zich keerde tegen mgr Graaf.Ga naar eind3 Verbreekt de gothiek niet de harmonie der kunsten? Bij het ontbreken van grote muurvlakten, krijgen de schilders geen kans dan als polychromeurs. Hoe kan toch de gothiek de zuivere uitdrukking zijn van het katholicisme als Rome deze stijl niet kent, en kan men niet evengoed beweren, dat de rondboog, het afgemetene, het in zichzelf terugkerende het katholieke is, terwijl de gothiek beter het vrij-strevende protestantisme symboliseert? Het beroep van mgr Graaf op de traditie werd dan ook wel zeer twijfelachtig, waar Poelhekke verdedigde, dat uit de traditie geen voorkeur spreekt.Ga naar eind4 Deze polemiek, te waarderen als bewijs van groeiende belangstelling in artistieke zaken, demonstreert tevens de eigenaardige schakering van een breed en een smal katholicisme. Enerzijds het zich vastzetten op een detail als op het geheel, met onweerstaanbaar de neiging een spits standpunt te verdedigen als het totaal der orthodoxie; anderzijds de vrijer en harmonischer interpretatie van het katholicisme als een alles omsluitend systeem. Thijm, Borret, Poelhekke, representanten van twee generaties, tegen de op Broere leunende Van Heukelum en Graaf; tussen hen in de tacticus Schaepman, met Van Heukelum etend en mokkend tegen Thijm, maar vriend ook met Borret, wiens meerderheid in diepte van eruditie en voornaamheid van levensstijl hij erkennen en ervaren moest. Met een zekere schroom onderging Schaepman ‘de beangstigende onderscheiding,’ dat Borret onder zijn gehoor was, toen hij in Rotterdam zijn Napoleon voordroeg, door Charles Boissevain ‘berijmde hoofdartikelen’ genoemd. Hij durfde wel niet goed verklaring vragen van de fijne glimlach om de mond van Borret bij het aanhoren van zijn eruptieve poëzie.Ga naar eind5 Hoezeer het streven van het Bernulphus-gilde kan hebben geleden onder de leiding van een steeds geborneerder en norser wordende Van Heukelum, het heeft veel goeds bereikt voor de allereerste vorming van de aesthetische smaak der katholieken en in het bijzonder van de clergé. Het is van zichtbare invloed geweest bij de bouw der kerken, waarvan er tussen 1853 en 1900 enkele honderden zijn neergezet over het gehele land. Tussen de jaren 1853 en 1893 werden er 412 kerken geconsacreerd; in het Bisdom Haarlem 126, in utrecht 76, in Den Bosch 120, in Breda 57 en in Roermond 33.Ga naar eind6 De eerste generatie bouwpastoors, die zich trouw lieten portretteren met de tekening van hun bouwplan in de hand of met het uitzicht door een venster op hun van nieuwheid stralend kerkgebouw, had wellicht evengoed kunnen worden afgebeeld met een jaar-Ga naar eind7 | |
[pagina 404]
| |
gang van het Gildeboek in de hand. Bijna iedere oude pastorie heeft zo'n van emancipatie-trots getuigend priester-portret.Ga naar eind1 Het monumentale werk van Cuypers en Kalf over De Katholieke Kerken in NederlandGa naar eind2 bewijst hoe vruchtbaar de cultuurtaak van het Gilde geweest is. Zonder dit Gilde zouden ook de kerkversieringen geheel zijn overgeleverd aan de vrome zin der gelovigen, die geen artistieke eisen stelde. Kleurig gips voldeed geheel aan de opvatting van heiligheid, die zij in hun beelden wensten uitgedrukt te zien. Maar de ten hemel torenende gothieke altaar-structuren, de gothieke monstransen, wierookvaten, kandelaars en ampullen danken wel hun oorsprong aan hun geschiktheid om het triomferend emancipatie-gevoel der gelovigen te vertolken. Soberheid van vorm paste niet in deze periode, waarin ook de Roomse blijdschap geboren werd. Het is de tijd der extravagante liturgie, die langs de rubrieken heen leefde: grote aantallen kaarsen op geweldige kandelabers, luidruchtige hoogmissen als vergoeding voor opera's en concerten, die men immers niet bezocht. Schuifelende processies met stijve gothieke vaandels, die langs de luchters en de preekstoel bogen: dat was schoon om te zien, nadat er vroeger geen kans en geen plaats voor was geweest. Dit alles schijnt wel binnen het kerkgebouw de liturgische versie van Schaepmans levensrhythme, zoals ook de vervanging van het sobere kerklinnen door kant- en borduurwerk iets van de triomfantelijke emancipatie aan communie-bank en altaar hangt. Uit dit alles spreekt nog iets van de polemische geest van dit geslacht Nederlandse katholieken. Tot zelfs in zijn liturgische prachtsontplooiing blijft het luid disputeren tegen de armzaligheid der beeldenstormers en in zijn voorliefde voor de gothiek vertolkte het onbewust zijn gevoelige trots de oudste brieven in het archief te bewaren. Naast het Bernulphus-gilde stond op het terrein van de kerkmuziek de Sint Gregorius-vereniging. In 1875 gesticht op het seminarie Hageveld door de leraar M. van der Lans, heeft deze vereniging onschatbare verdiensten voor het propageren van het Gregoriaans en het bestrijden van de bombastische muziek der opera-missen en andere, vrijwel onbegrijpelijke uitwassen. Ook de Gregorius-vereniging trof het fatum, waar het Bernulphus-gilde onder leed: het verzanden in een goed idee. Van der Lans,die op een internationaal congres voor kerkmuziek te Arezzo in 1882 een succes behaalde met zijn critiek op de edities der liturgische en muzikale teksten, miste als Van Heukelum de soepelheid van geest om de ontwikkeling te stuwen en de breedheid om andere opvattingen te waarderen. Bij zijn muzikale opvattingen bracht Van der Lans allerlei ketterijen te pas; hij werd zelfs de ontdekker van de nieuwste ketterij: het Pustetisme. Al deze kleinere leiders vertonen de eigenaardigheid verdedigers te worden van een eigen orthodoxie, die zij dan licht verwarren met kerkelijke rechtzinnigheid. Als Rome eens breder blijkt te zijn waar Van der Lans steiler is, komt de brave man zelfs in de verzoeking een stuk uit Rome in zijn la te laten verdwijnen. Mgr Graaf heeft Van der Lans hiervan weerhouden, omdat het tegen de eerbied voor het gezag was een curie-document te ‘verdonkeremanen.’Ga naar eind3 Het geslacht, dat in deze kerken werd opgevoed, vertoont een eigenaardige spiritualiteit, wanneer er althans iets bestond, dat de tegenwoordige betekenis van deze term dekt. Het is een volkomen burgerlijk geslacht, dat gewoon was dagelijks voordelige zaken te doen, een onbeperkt vertrouwen had in de toekomst, neerzag als overwinnaar | |
[pagina 405]
| |
op de vroegere tegenstanders, die het aan politieke invloed hielp om hen katholieke belangen te laten dienen. Maar het was zich ook volkomen onbewust van de crisis, die hun kerk in het land doormaakte. De ordelijkheid van het burgerlijke leven sprak uit de statige rijen banken, waarin ieder zijn vaste, dikwijls bij opbod gepachte plaats bezat met knielkussen en hangslot, want ook in de kerk wilde de soliede burger de deugdelijkheid van zijn bezit ervaren. Ook de financiële positie der gelovigen drukte er zich uit in volgorde van afnemende welstand, naarmate men zich verder van het altaar verwijderde; zelfs de vorm en de kwaliteit der banken bevestigden het sociale feit der ongelijkheid. In die welgeordende burgerwereld stond God bovenaan, de tax der deugd verwachtend en welstand spreidend als beloning. Al kwam die deugd dan niet tot stand zonder Gods genade, ze berustte toch op menselijke inspanning en verdiende dus een loon; zo was het ook in de geregelde economie. Dat menselijke element, zelfstandig naast de genade, kreeg in het gevoelsleven der gelovigen een bijzondere betekenis. Ook dit was een polemische nadruk op een waarheid, die de Reformatie ontkende. Wie zijn prestatie niet leverde, had, evenals in het burgerlijke leven de armoede, Gods straffen te duchten en het motief van vrees voor straf speelde in de prediking, vooral bij de sensationele volksmissies, een belangrijke rol. De menselijke verhouding tot God was een burgerlijke; geregeld door een uiterlijke code als door een wetboek en weinig was er sprake van liefde. Er werd een voortdurende strijd tegen de zonde gevoerd en de preek tegen de onkuisheid verving de prikkellectuur, waartegen daverend gewaarschuwd werd. De dronkenschap kwam de onkuisheid in onwelvoeglijkheid nabij en de matigheid was ook werkelijk het deel der publieke zedelijkheid, dat het meest in gevaar was. Met de tekst van Paulus, ‘dat deze dingen onder u niet genoemd moeten worden,’ werden ze een, vast thema van de gelegenheidspreek. De preek was in het algemeen een waarschuwen tegen de wereld, als ze niet een ophemelen werd van eigen voortreffelijkheid; een voortdurend terugkomen op een eigenaardige vorm van ascese: de versterving der zintuigen, vooral de discipline der ogen, die dan bestaat in een niet-gebruik er van, zodat men geen kennis heeft van wat voor aller opmerkzaamheid duidelijk is. Deugdbeoefening werd geacht zaak te zijn van kloosterlingen; alleen de passieve deugden van geduld en Godsvertrouwen waren onmisbaar voor het leven in de wereld. In een wereld van zakelijke realisten was ieder idee van mystiek zelfs verdacht. Hoewel de Eucharistie in hoge eer stond zoals de Hoogmissen met uitstelling en het frequente bezoek van het avondlof bewijzen, was toch het sacramentele leven niet bijster ontwikkeld. Ook de kloosters kenden nog weinig de veelvuldige H. Communie. Het langzaam doordringen van de H. Hart-devotie schijnt een milder klimaat te scheppen en Pius X voor te bereiden. Op het einde van de eeuw wordt de wekelijkse Communie een kloosterlijke norm met afwijkingen naar boven en naar beneden. De gelovigen in de wereld, immer nog aangestreken door het oude rigorisme der Jansenisten, meenden slechts weinig tot de H. Tafel te kunnen naderen, niet uit onachtzaamheid, maar integendeel uit diepe eerbied en nederig gevoel van onwaardigheid. Het gebed, zoals de volkskerkboeken dit leerden, was niet zonder innigheid, maar veelal onpersoonlijk en gezwollen, gesteld in de sprake der deftigen. Er heerste een rustige vroomheid, die vooral bekommerd is om eigen zieleheil. De particuliere devoties nemen een zeer ruime plaats in en zijn blijkbaar | |
[pagina 406]
| |
meer geliefd dan het liturgisch gebed der kerk, dat voor het volk vrijwel gesloten bleef als het eigen gebied van de clergé, die zich dikwijls op het priesterkoor distancieerde van de ‘gelovigen’ door de kerkruimte door middel van een machtig hekwerk ter hoogte van het priesterkoor in tweeën te delen. Tijdens het Misoffer deed men zijn eigen devoties: zijn litanieën, rozenhoedje en de gebeden tot zijn geliefde heiligen. De heiligenverering woekerde welig; er is zelfs duidelijk een overwoekering geweest, die wederom polemisch te verklaren valt: H. Missen ter ere van de heiligen, aparte devotiekapellen en in de kerken gereserveerde hoekjes met beelden en kaarsen, waar het dikwijls levendiger toeging dan voor het tabernakel, dat men immers minder dicht kon naderen. Deze gebruiken zijn trouwens vrijwel internationaal. De hagiografie demonstreert het idee van heiligheid, dat het volk zich vormde: een heiligenleven was een opeenhoping van wonderdaden en buitenissigheden, temidden waarvan de Heiligenfiguur, los van tijd en omgeving, zijn wel bewonderenswaardig, maar moeilijk te volgen pad ging. De eigen heiligen uit oude tijd, veelal geloofsverkondigers, hebben immer een warme plaats in het hart der gelovigen behouden, omdat zij het geweest zijn, die de schat van het geloof, onder zoveel zorgen bewaard, hadden gebracht. Al was het kerkelijk, leven meestal sober en de innerlijke beleving van het geloof zonder brede vlucht, het was Hollands-degelijk, werkte door in het leven der gezinnen, dat in de godsdienst zijn fundament vond. Juist de vervolging had het kerkelijk leven ontluisterd en verarmd, maar het intieme leven van het gezin had zij niet bereikt en hier was veilig gebleken wat elders in gevaar was. Bijzondere vormen van godsvrucht: Broederschap, Congregatie, Derde Orde en H. Familie waren bijzonder in trek. Deze avondbijeenkomsten vervingen immers het uitgaan. Het tekent de gelovige mentaliteit van het volk, dat het zijn ontspanning vond in geestelijke zaken, dat zijn geloof geen last was, maar a thing of beauty en a joy for ever. Gezin, kerk en school waren nog een eenheid, het levensrhythme was een gelovig rhythme; alles werd gedragen door godsdienstige gedachten en speelde zich af in een religieuze sfeer. Vooral het Zuiden heeft dit lang ongeschonden bewaard, omdat daar ook het openbare leven met de godsdienst bleef doortrokken. De avondoefeningen van Broederschap en Congregatie gaven opwekking en stichting, ontwikkeling en ook een levensregel, die met zijn eigenaardige verplichtingen meer gaf dan het door de kerk geëiste minimum. Ze hebben hun leden geteld bij honderdduizenden en in hen lag een reservoir van kracht, waardoor allerlei ondernemingen mogelijk zijn geworden. Zoals uit de religieuze sfeer van Broederschap en Congregatie de arbeidersbeweging voedsel kreeg, zo kwamen ook de gesloten retraiten er uit op, tot dit werk een der gewone vormen van geregelde zielzorg werd. Ook menige onderneming van ziekenverpleging en armenzorg vond in een Broederschap of Devote Orde haar oorsprong.
Het tempo der kloosterstichtingen, zo koortsachtig in de eerste jaren der vrijheid, neemt af, wanneer aan de ogenblikkelijke behoeften enigszins is voldaan. Maar alle stichtingen breiden zich uit, consolideren en vertakken zich. De sobere nederzettingen, waarvan de stichtingsverhalen melding maken, ontwikkelen zich tot soms uitgebreide conglomeraten van kloosterhuizen, scholen en inrichtingen. Een eigenaardigheid in deze | |
[pagina 407]
| |
ontwikkeling is, dat zusterstichtingen zich meermalen zelfstandig maken en kernen worden voor weer nieuwe congregaties, dat op deze wijze dikwijls diocesane congregaties tot stand komen. Bepaalde parochie- of streekbelangen maken soms pastoors tot kloosterstichters, zoals deken Spoorman van Delft in 1886 de Delftse Augustinessen sticht, die zich aan ziekenverpleging wijden en pastoor Smeeman van Monnikendam in 1898 voor zijn te bouwen school en weeshuis enkele zusters Ursulinen uit Eysden laat overkomen en daardoor onverwacht en onvermoed de stichter wordt van de Ursulinen-congregatie van Bergen.Ga naar eind1 Zo wordt pastoor Blom van Amersfoort in 1878 de stichter van de Congregatie van St.-Joseph ter verpleging van zieken. Joseph Savelberg, een der ‘vromen van onze tijd,’ werd de stichter zowel van een Zuster-, als van een Broedercongregatie in 1872 en 1874 te Heerlen in de Mijnstreek, die in eerste ontwikkeling was.Ga naar eind2 Huberdina Merckelbach werd in 1880 de stichteres van de Zusters van het Allerheiligst Hart van Jezus te Moerdijk om in de nood van het onderwijs te voorzien. Pater Arnold Jansen, geboortig uit Duitsland, stichtte in Steyl, aan de Duits-Nederlandse grens, om beide landen te bestrijken, niet slechts de Missie-congregatie van het Goddelijk Woord, maar ook een dubbele vrouwelijke congregatie, waarvan er een actief in de Missie zou werken en de ander bestemd bleef voor centemplatieven. Zowel de Duitse Kulturkampf als de Franse Législation laïque hebben op Nederlandse bodem kloosters helpen uitzaaien. Deze beweging naar het vrije en het gastvrije Nederland duurde van 1872 tot 1903. Als vanzelf richtte zich de stroom der kloosterlijke vluchtelingen naar Brabant en Limburg. De meeste van de zo gestichte ‘refugie-huizen’ zijn klein gebleven, maar sommige zijn in Nederland geaard en uitgegroeid tot wijd-vertakte congregaties, zoals de Salzkotterinen, die verschillende ziekenhuizen bedienen en de uitgebreide Congregatie der Zusters van het Arme Kind Jezus, gesticht in 1844 te Aken door Clara Fey, met hun Nederlandse Moederhuis te Simpelveld. Ook de Benedictijner-abdijen in Nederland, van Oosterhout uit gesticht, zijn van Franse oorsprong: Oosterhout was oorspronkelijk vluchtterp voor de Abdij Wisques van de Congregatie van Solemnes, terwijl de Sint Benedictsberg te Vaals uit Beuron stamt. Ook de Trappisten-kloosters De Koningshoeve en de Achelse Kluis bij Tilburg, zowel het klooster te Tegelen zijn oorspronkelijk vluchthuizen geweest. Met de Clarissen en de herstelde Carmels is de oude Nederlandse kloostertraditie van voor de Reformatie vrijwel geheel hersteld. Bijna alle grote orden, de Karthuizers uitgezonderd, ieder met hun eigen bezit aan historie, spiritualiteit, ascese en mystiek, zijn weer vertegenwoordigd.Ga naar eind3 De Nederlandse Kerk der verstrooiing vindt nieuwe aansluiting bij de Wereldkerk en bij de Kerk der Eeuwen: de liturgische en artistieke herleving van Solemnes en Beuron kunnen Nederland rechtstreeks bereiken; de wetenschap der scholastiek, vooral in de vorm van het Thomisme door Leo XIII binnen de gezichtskring van de moderne tijd gebracht, vinden in de oude orden spoedig toegewijde werkers; de bijna verloren herinneringen aan oud-vaderlandse vroomheid, gebonden aan de namen van Jan van Ruusbroec, Jan Brugman, Geert Grote en Thomas van Kempen met de hier vrijwel onbekend gebleven Spaanse mystiek der Contra-Reformatie van Teresa van Avila en Jan van het Kruis, komen langzaam, na het overwinnen van onverwachte weerstanden in een vrijwel mystiekloos Nederlands Katholicisme tot nieuwe actualiteit. Terwijl de | |
[pagina 408]
| |
oude orden de grote christelijke cultuurstromingen der eeuwen tot nieuwe bloei beginnen te brengen, zorgen de jonge stichtingen uit de nieuwe tijd op eigen bodem voor de meest dringende noden, die de Vaderlandse Kerk op gebied van onderwijs en charitas benauwen. Hun regels en statuten, gebruiken en devoties zijn dikwijls een mengeling van de seminarie-reminiscenties hunner stichters met de sterk-burgerlijke, ietwat zoete mentaliteit, die na de Franse revolutie, zo vernietigend voor de oude, forse tradities der kloosters, bij de vorming der Franse kloosterlijke instituten heeft meegewerkt. Waar vele congregaties door middel van hun kostscholen en pensionaten ook de religieuze vorming der jeugd kregen toevertrouwd, plantte die mentaliteit der onder glazen stolpen bewaarde heiligenbeelden zich verder onder het volk voort. Korte tijd is deze vorm van godsdienstige zin in overeenstemming geweest met de vormen van vroomheid in de wereld, die genoegen nam met de bondieuserie van een vrijwel geheel afgetakelde Franse katholieke cultuur, eens model voor gans de Kerk. Waar echter onweerstaanbaar, hoewel langzaam, het verschraalde, vernauwde besef van een geïsoleerde Nederlandse Kerk groeide naar voller maat van christelijke wasdom, bleven de kloosterlijke vormen, die de neiging hebben zich op de eeuwigheid te boetseren, maar conservatisme worden, achter bij de nieuwe inzichten en behoeften. Tot een stille botsing tussen een moderne jeugd en een traditioneel kloosterleven voeren zal tot een crisis, die tot vernieuwing gaat dringen om verloren contact te herstellen.
Hoever de integratie der Nederlandse Kerk in het geheel der Wereldkerk inmiddels reeds gevorderd was, kan blijken uit de opbloei van het missie-besef. Uit zijn priesternood had Nederland immer, ook in de meest magere jaren, kans gezien roepingen voor de missies te reserveren. Maar het aandeel van de wereldmissie was noodzakelijk klein gebleven. Steeds was het de seculiere clergé geweest, die uit haar midden individuele missie-roepingen had voortgebracht. Als na het herstel der Hiërarchie het kloosterleven tot ontplooiing gaat komen, nemen de regulieren dit aandeel over. De gewone seminaries blijven roepingen leveren, zoals ook de seculiere priesters steeds de dragers zijn gebleven van de missie-actie hier te lande, maar voortdurend groter in aantal worden de instituten van regulieren, die de missionering ter hand nemen. De gevestigde orden - Jezuïeten, Dominicanen, Franciscanen en Redemptoristen - gaan voorop. De Nederlandse Kerk heeft de missie-actie beschouwd als een der normale voorwerpen van gewone zielzorg. Buitenlandse initiatieven hebben hier de missiebeweging sterk gestimuleerd. Na de mislukte poging van mgr Van Wijckerslooth om in zijn villa te Oegstgeest een Nederlands Missie-instituut te vestigen,Ga naar eind1 werd dit opnieuw beproefd door een Brabantse pastoor. In Boerdonk bij Veghel poogde pastoor Van Schijndel een zuiver-Nederlands Missiehuis te beginnen in zijn pastorie, waar hij een cursus in wijsbegeerte opende. Hij deed dit, omdat de bestaande missie-huizen, alle van Franse of Duitse oorsprong niet zouden stroken met de Nederlandse aard. Dit plan had geen succes en was ook niet noodzakelijk. daar de uit het buitenland gekomen missie-congregaties inmiddels reeds zelfstandige Nederlandse provincies hadden gevormd. In 1864 was te Scheut in België een missiehuis gesticht voor China en de Engelse koloniën. De eerste Scheutist uit Nederland was de uit Nijmegen afkomstige student | |
[pagina 409]
| |
van Rijsenburg Ferdinand Hamer, die in 1865 naar Mongolië vertrok, de eerste apostolische vicaris van Kansoe werd en in 1900 tijdens de Bokser-opstand gemarteld werd te Toeo-tsj'eng aan de Hoang-Ho. Meerdere theologanten van de Bisschoppelijke seminaries volgden hem, vooral van Rijsenburg en Beekvliet, zodat de bisschoppen zich een
Ferdinand Hubertus Hamer
Missionaris in Mongolië en apostolisch vicaris van Kansoe. Naar een fotografie Seminarie Rijsenburg moment zelfs bezorgd maakten over een exodus van hun seminariebevolking naar China. De Engelse stichting te Mill Hill van de latere Kardinaal-Aartsbisschop Herbert Vaughan trok van het begin af vele Nederlanders.Ga naar eind1 Een der eerste Nederlandse Mill Hillers was Felix Westerwoudt uit Amsterdam, die van 1885 tot 1898 in de oerwouden van Borneo onder de Dajaks leefde.Ga naar eind2 In 1875 werd op Nederlands grondgebied in Steyl de Duitse Congregatie van het Goddelijk Woord gesticht door Arnold Janssen;Ga naar eind3 in 1880 komen zowel de Lazaristen als de Missionarissen van het H. Hart uit Frankrijk naar Nederland; de eersten vestigen zich te Wernhoutsburg, de laatsten te Tilburg, na eerst gastvrijheid genoten te hebben in de oud-Bisschoppelijke residentie Huize Gerra te Haaren, waar ook in 1889 de Witte Paters van Kardinaal Lavigerie werden opgenomen, voor zij zich vestigden te Boxtel. Lavigerie was een man, die op de verbeelding van Europa werkte. Ontdekkingsreiziger als Stanley en Livingstone, statenbouwer als Cecil Rhodes, koesterde hij het fantastische en sedertdien bijna verwezenlijkte plan om beneden de Sahara, in het gebied der grote Afrikaanse meren en rivieren van Tanganjika tot de Congo-kust, een christelijk negerrijk te stichten en een barrière te schuiven voor de expansie van de Islam naar de Kaap Kolonie. Zijn als Marabouts geklede missionarissen met hun rode fez vonden de Nederlandse jeugd bereid zich in het romantisch avontuur te storten, een der schoonste van het negentiende-eeuwse katholicisme. Lavigerie nam oud-zouaven mee als gewapend geleide van missie-convooien en als woestijn- en oerwoudpolitie om het slavenjagen effectief tegen te gaan. Jan de Visser uit Amsterdam, Henri Hillebrandt uit Venlo, Godfried de Groot uit Oegstgeest en | |
[pagina 410]
| |
Adriaan van Meel uit Hoeven begeleidden een driejarige expeditie; enkelen van hen eindigden hun leven als Broeder-missionaris in de Sociëteit van Lavigerie.
Bezoek van Mgr Hamer
aan het Dominicanenklooster te Nijmegen, 15 Augustus 1890 Van links naar rechts: Zittend: Pater van Wees, Pater Heys, prior van het Dominicanenklooster, mgr Ferdinand Hamer en een onbekende. Staand: H. Hamer, Pater van Erp, kapelaan, Pater Cajetanus, Pater Grapel, kapelaan en Pater mag. Constantinus Suermondt. Naar een fotografie Gemeente-Archief, Nijmegen Het opbloeien van de missiegedachte demonstreert zich in de aantallen missionarissen, die Nederland verlieten; van 1851 tot 1860 waren het er 42, van 1861 tot 1870 89, van 1871 tot 1880 108, van 1881 tot 1890 147, van 1891 tot 1900 248.> Ook de missie-lectuur, die nog geheel in het teken stond van de missie-romantiek en niet in het minst deed vermoeden, dat missie een probleem van wetenschap kon zijn, nam in omvang toe. Annalen, almanakken en scheurkalenders verspreidden deze romantiek met handen vol; missieverenigingen, ieder met een leger van donateurs en zelatricen, zorgden voor de financiën en de reeds zwaar belaste katholieken vonden steeds de penningen, die voor het missiewerk onmisbaar waren. Deze steun was nog geheel gedecentraliseerd en verliep in onderlinge concurrentie. De missiebelangstelling, hoe primitief-romantisch ook, was het eerste contact van de Nederlandse katholieken met de Wereldkerk; de niet-blanke gebieden waren voor hen uitsluitend missiegebieden en geen | |
[pagina 411]
| |
economische grootheden, omdat zij bijna geen aandeel had en in de voordelen der koloniale expansie.
Iedere tak van wetenschap, door de katholieken beoefend, werd tot een wapen voor de alles overheersende apologie. Een typische apologeet der eerste generatie is Pater Allard, de stichter van Studiën. Hij zag in zijn tegenstanders niet veel anders dan kwade trouw, onwil en domheid, terwijl het dan toch in werkelijkheid de onkunde van waarlijk knappe mannen was, die moeilijk de inlichtingen konden los krijgen waar zij behoefte aan hadden. In de frontmentaliteit der katholieken was bijna geen mogelijkheid tot menselijk contact. Ieder praten was een van-zich-af-praten. De latere omkeer heeft zich niet van de theologie uit voltrokken. De sociale werkzaamheid, die Ariëns tot vriend van dominee Talma maakte, de politieke actie, die Kuyper, Schaepman en Lohman samenbracht, heeft hier meer bereikt. De Redemptorist Th.F. Bensdorp behoort tot de eersten van een nieuw geslacht apologeten, dat ook de bijzondere sensatie onderging: tot het inzicht te komen dat katholieken zo goed als niets van protestanten wisten; Bensdorp zelf is er bijvoorbeeld nooit in geslaagd de pluriformiteit der kerken te onderscheiden van de pluriformiteit der waarheid.Ga naar eind1 De apologie was lange tijd improvisatie; men greep de àrgumenten waar men ze vond zonder zich te bekommeren om systeem of methode. Een vaste wijsgerige traditie bestond hier niet, wat trouwens in geheel de kerkhet geval was, Chateaubriand, de Bonald, Balmès, de Maistre, Lamennais, Donoso Cortez waren de modellen, die men ten slotte niet eens goed aankon. Wijsbegeerte bestond hier niet anders dan als seminarie-cursus, die inleidde op de studie der theologie. De handboeken, die met dringende syllogismen allerlei stellingen bewezen, schoolden allerminst in wijsgerig denken en waren niets dan toegepaste logica. Toen de wijsgeer Leo XIII in 1879 zijn encycliek AEterni Patris over het Thomisme uitvaardigde, wisten zelfs de Dominicanen in het stille Huissen nauwelijks welke schatten zij bezaten in oude folianten. Een vernieuwing, zoals Leo XIII bedoelde, heeft lange tijd nodig. Da Katholiek nam als naar gewoonte in Latijnse en Nederlandse tekst de encycliek wel over, maar de redactie blijkt er lange tijd geen raad mee geweten te hebben en voor haar lezers niet in staat te zijn geweest ook maar bij benadering te zeggen wat Thomisme eigenlijk was, als het dan niet iets moest zijn wat op de ideeën van Broere zoo gelijken. Pastoor Rijp, wiens geest door De Katholiek waarde, ondernam twee jaar na de pauselijke encycliek, misschien wel bij wijze van commentaar er op, de uitgave van Broere's philosophische cursus, zoals hij die in aantekeningen uit zijn studententijd in oude papieren aantrof.Ga naar eind2 Een der eersten die begrip toonde voor het Thomisme en begreep welke diensten het kon bewijzen aan de wetenschap, was de Dominicaan J.V. de Groot. Al kan hij door zijn geloofsgenoten als geleerde zijn overschat en lid gemaakt zijn van de Koninklijke Akademie der WetenschappenGa naar eind3, alleen omdat het bestuur het verwijt van anti-papisme wilde ontgaan,Ga naar eind4 toch was deze monnik ‘met zijn rijk gekleurden, vriendelijken kop in die middeleeuwsche pij,’Ga naar eind5 die ook andersdenkenden stichtte met zijn diepe vroomheid en oprechte wetenschap, voor geheel Nederland een winst. Zijn biographie van St. Thomas uit 1882, historisch nog te veel gelijkend op het genre der stichtelijke heiligen-legende, bood een aanleiding tot explicatie van Thomas' leersysteem en werd een der | |
[pagina 412]
| |
Eerste schets van A.J. der Kinderen voor de in opdracht van rector B.H. Klönne ontworpen muurschildering voor de kapel van het Begijnhof te Amstebdam, 1884.
Foto Lichtbeelden-Instituut, Amsterdam
Omgewerkte schets van A.J. der Kinderen voor de muurschildering in de kapel van het Begijnhof te Amsterdam, c. 1887.
Foto Lichtbeelden-Instituut, Amsterdam belangrijke katholieke publicaties van de vorige eeuw. In een reeks studies van hoge waarde en breed begrip confronteerde hij de ideeën van moderne denkers: Du Bois-Reymond, Brunetière, Pasteur, Spencer, Newman, Boerhaave, Maine de Biran en Lacordaire met de wijsheid van St. Thomas om meermalen te besluiten tot overeenstemming van het nieuwe met het oude. Het was ongehoord, dat een katholiek de moderne wetenschap in bescherming nam.Ga naar eind1 Voor katholieken was het een ongekende sensatie, dat De Groot in 1894 als eerste katholiek hoogleraar werd aan de Amsterdamse universiteit en zijn inaugurale rede kon uitspreken voor een aandachtig auditorium van niet-katholieke professoren en gemeentelijke autoriteiten. Ook voor de anderen was het een openbaring te constateren, dat deze man in middeleeuws habijt iets bleek te zeggen te hebben tot de moderne wereld.Ga naar eind2 Thomisme was voorlopig niet veel anders dan het citeren van Summa-teksten als laatste argument. Schaepman, die door De Groot Thomas leerde kennen, ging in 1898 vrijmoedig op stap naar Leuven, waar Mercier reeds doceerde, om het Thomistische licht uit het Noorden te laten schijnen alsof hier reeds alles van Thomisme doortrokken | |
[pagina 413]
| |
was.Ga naar eind1 In 1890 promoveerde de jnge Noolens op een proefschrift De leer van St. Thomas van Aquino over het recht. In De Amsterdammer van 6 April 1890 vergeleek de Amsterdamse advocaat mr J.A. Levy Nolens met Vosmeer de Spie uit Vondels Gijsbreght en noemde diens dissertatie het rijsschip, waarin de soldaten en de Roomse Reus verborgen liggen. Op alle seminaries en aan de studiehuizen der grote orden werkten steeds meerderen aan de ontwikkeling der theologische en kerkelijke wetenschappen. Zij schreven echter in het Latijn voor een eigen publiek van priester-studenten.Ga naar eind2 Er bestond nog geen neiging uit het isolement te treden; de meesten zagen deze mogelijkheid, die zozeer tegen de gewoonte in ging, nog niet en die ze zagen, durfden niet altijd, zoals de beschroomde Dominicaan Van Hoogstraten, die zelfs angst had voor zijn geloofsgenoten.
Als in 1880 de schaarse tekenen reeds aanwezig zijn van een katholieke opleving, waarschijnlijk alleen zichtbaar voor wie achteraf terugziet op het Nederlandse geestesleven en nauwelijks merkbaar voor tijdgenoten, dan blijkt in 1890 dit proces reeds aanmerke- | |
[pagina 414]
| |
lijk gevorderd. Een strijd der geesten tussen jong en oud, een beginnend conflict om isolement of integratie, defensief en offensief, onverzoenlijkheid en tegemoetkoming gaat zich openbaren. Een star dogmatisme beschuldigt een streven naar nieuwe vormen van aanslag op de kerkelijke orthodoxie. Wie poogt de waarheid van alle tijden toe te passen op nieuwe omstandigheden, hoort tegen zich de aanklacht, dat hij de waarheid aanpast bij de dwaling. Dit liep uit op een crisis, die trouwens de gehele Kerk zou treffen. In een kunst-beschouwing naar aanleiding van twee priesterportretten door Theo Molkenboer geschilderd, typeert Maria Viola, chargerend, de beide tendenzen, die het katholieke leven in spanning hielden. Deken Bots bezit ‘de wereld-vergeten vergeestelijking van de star-verbeten dogmaticus. Hij heeft het leven vermeden, deze uitgeleefde van veel fel denkwerk en wereld-ontwijkend gepeins.... Let op de bleek genepen lippen, ze laten niets los van wat inwendig werkt, slechts naar gestadig vermaan staat de ongemoedelijke mond.’ Pastoor Poelhekke integendeel is ‘de gemoedelijk zorgvolle zieleherder... de smulmondige monnik, wiens zotheid Erasmus lofzong... maar de onwedersprekelijke ogen, waarin edeler leven glanst dan dat misleidend uiterlijk vermoeden laat,... studieus causeur met de fraaie levensstijl der Italiaanse Renaissancisten.’Ga naar eind1 Deze charge zelf is symptoom van de spanning, die heerste rond het einde van de eeuw. Een enkele maal kon de polemiek met andersdenkenden nog heftig opvlammen, maar overigens schijnen de Roomsen alle tijd nodig te hebben om elkaar te begluren. In 1889 introduceert mr M.F. van L. de pamfletten van de Amerikaanse apostaat Father Chiniquy; The Priest, the Woman and the Confessional en Fifty Years in the Church of Rome;Ga naar eind2 Ds J.H. Gunning J.H.zn citeert deze schotschriften rustig in Een woord van Protestantsch verweer in 1891; Schaepman antwoordt hem met Roomsch Recht tegen Protestantsch Verweer in 1892, waarin naast veel ‘corviniaans’ een Luther-tekening voorkomt, die wel zeer ver afwijkt van wat Roomsen gewend waren over Luther te schrijven. In 1899, kort nadat verschillende katholieken zich geblameerd hadden met de vrijmetselarij-onthullingen van de falsaris Léon Taxil, voerde Schaepman een polemiek met prof. Bolland. Deze was katholiek van geboorte, autodidact van betekenis, benoemd als professor in de wijsbegeerte te Leiden na aan een H.B.S. in Batavia Engels leraar te zijn geweest. Hij scheen al zijn studie en eruditie tegen de Kerk te richten, die hij verlaten had. Reeds aanstonds gromde het beest van de katholieke polemiek hem aan.Ga naar eind3 Zijn brochure Rome en Petrus wekte de toorn van Schaepman, die de ergste van zijn Corviniana overtrof met zijn Bolland en Petrus, een schotschrift zoals Schaepmen er geen tweede geschreven heeft. Aan de deskundigheid van Bolland haperde het een en ander, al was het maar, dat hij de katholieke Duchesne niet kende, wiens werken progressief genoeg waren om ze voor Bolland acceptabel te maken. Dat Duchesne's Histoire de l'Ancienne Eglise nog eens het vagevuur van de Index zou ondergaan, moest Bolland, die voor zulk vuur geen schroom had, te meer tot hem hebben aangetrokken. Maar dat hij zelfs nooit van Loisy gehoord had, wiens geloofscrisis juist in 1899 acuut werd, is jammer, omdat nu slechts de oude argumenten van jaren her dienst doen. Schaepman kende trouwens evenmin Duchesne en Loisy, of verduisterde wellicht deze schrijvers om nog meer gelijk te krijgen. Na een imposante gradatie van argumenten | |
[pagina 415]
| |
en woordkeuze beschuldigt Schaepman Bolland van grof plagiaat uit het beruchte Handbuch der protestantischen Polemik gegen die römisch-katholischen Kirche van Hase, om dan te eindigen met een rhetorisch ‘Nu, ga.’ Bolland antwoordde met de tekening van ‘de woedend schitterende heerlijke leeuw,’ de ‘tot rhetor verlopen priester’
Caricatuur
van Professor C.P.J.P. Bolland Naar een tekening door Albert P. Hahn voor De Ware Jacob, 1904 Museum Boymans, Rotterdam met zijn ‘priesterlijke tijger-woede’ en ‘gesouffleerde geleerdheid.’ Prachtig verken-nersproza om, gedrapeerd met een tafelkleed en een houten kris in de vuist, vanaf een stoel te declameren.Ga naar eind1 Schaepman ging hier zeker de grenzen ener minimale liefde te buiten; hij had zich kunnen herinneren wat de jonge Binnewiertz een jaar tevoren geschreven had over katholieke polemiek: dat ze ‘iets ruws, iets dorperachtigs had, iets dat krabbelt en knijpt, met een glansje er over van gemoedelijkheid en goedmoedigheid, die grieft.’Ga naar eind2 Maar de katholieke polemiek richt zich bij de wending der eeuw allereerst op de geloofsgenoten, een teken, dat de dreigende crisis, noodwendig gevolg van een halve eeuw vrije ontwikkeling, aanstaande is. De jonge Limburger Poels had juist zijn proefschrift voltooid, waarmee hij aan de Universiteit van Leuven was gedoctoreerd in de Bijbelwetenschap.Ga naar eind3 Prompt re-ageerde Studiën: ‘Minder bekend is wellicht het feit, dat sinds enkele jaren ook van katholieke zijde meningen worden voorgedragen, die in niet geringe mate met die der z.g. critische school overeenstemmen.’Ga naar eind4 De Katholiek, die onder de hoofdredactie van Van Cooth zijn conservatieve houding had laten varen, stond Poels echter toe te schrijven. De redactie noemt hem onverdacht rechtzinnig, maar legt er even uitdrukkelijk de nadruk op, dat Poels onder eigen verantwoording schrijft, alsof Van Cooth angst had voor zijn eigen moed. Poels repliceert: ‘Van overhaasting kan hier moeilijk sprake zijn. De katholieken hebben een eeuw tijd gehad om zich te bedenken.’Ga naar eind5 Poels werd zelfs door mgr Bottemanne te Rome aangeklaagd. Toen Poels na lang wachten op een beslissing persoonlijk ter informatie naar Rome ging, vernam hij, | |
[pagina 416]
| |
dat een gunstig antwoord reeds lang verzonden was. Rome gaf daarna een tweede antwoord, dat niet in een archief verdwijnen kon, door de kapelaan Van Venlo te benoemen als een der twaalf consultoren van de pas opgerichte Bijbelcommissie.Ga naar eind1 Dr J. Th. Beysens, die als leraar van Hageveld zijn publicaties begint met een critische beschrijving van Jan van Arkels Utrechts Episcopaat naar aanleiding van Van Lenneps Roos van DekamaGa naar eind2 gaf zijn eerste wijsgerige studie in De Katholiek, waar hij de Critériologie Généerale van Mercier recenseerde.Ga naar eind3 Dit kostte hem een polemiek met de benauwde Studiën.Ga naar eind4 In welke richting de nieuwe ontwikkeling ging en welke conflicten er verborgen lagen in de nabije toekomst, toont het incident Klönne-Der Kinderen over de schildering van de Amsterdamse mirakelprocessie voor de kapel van het Amsterdamse Begijnhof. Klön-ne, deken van Amsterdam en rector van de Begijnhof-kapel, hoofdredacteur van De Tijd in diens felste anti-Schaepman-periode, had een reeks miniaturen ontworpen, die gelijkenis moesten vertonen met levende Amsterdammers, opgesteld in een jolige stoet, geheel gekleed naar middeleeuwse kleur en snit. Klönne had van zijn schilderij de triomf der nieuwe tijden willen maken, klaar uitstallend in een hevig zonlicht de katholieke emancipatie. Der Kinderen echter hulde zijn grote doek in een lichtende mist, die van het IJ aan kwam drijven, of, zoals G. Brom het contrast muzikaal uitdrukt: Inplaats van de theatrale kerkmuziek van Verhulst koos Der Kinderen het eenstemmige Gregoriaans.Ga naar eind5 Klönne weigerde het doek van Der Kinderen te aanvaarden, betaalde zelfs niet en eerst jaren later kwam het doek op de plaats waar het voor bestemd was. Diepenbrocks kerkmuziek, ten minste niet op bestelling geschreven, onderging een gelijk lot, dat herinneren doet aan Rembrandts Nachtwacht en Claudius Civilis. Die-penbrock werd de eenzame, door miskenning en wanbegrip prikkelbaar, moeilijk ook voor zijn vrienden. Hij heeft zoals Der Kinderen na de kennismaking met zijn geloofsgenoten er de voorkeur aan gegeven aan de zelfkant der Roomse samenleving te blijven. Het is begrijpelijk, dat zij zich om het culturele lot der katholieken verder weinig hebben bekommerd. De Katholiek bleef zijn nieuwe koers trouw onder het meesmuilen en gegrom der ouderen. Eduard Brom schreef er het eerste artikel over de moderne dichtkunst, de traditie van Thijm doortrekkend. Wat E. Brom in De Katholiek aan eigen verzen publiceerde is niet het beste van zijn werk, maar toch duidelijk niet meer uit de school van Schaepman. Later ziet Dirk Coster er ‘een rudiment van katholieke dichtkunst’ in, waarschijnlijk hiermee een ontwikkelende kiem bedoelend, maar naast het luide van Schaepmans rhetoriek en het genoeglijke van Van Meurs' huispoëzie was dit een lyrische verlegenheid: een katholiek, die zich in de ziel liet zien en een fijne inborst en een gevoelig hart bleek te bezitten. Dan komt de tijd der priester-dichters: Binnewiertz, Martialis Vreeswijk, H. Donders, H. Knippenberg, S.L. Braun, Leo Baaten, Leo Balet en E. van Kroonenburg. Schaepman kon dit niet meer volgen. Hij keurde de neiging tot mystiek af, wat in hem niet onbegrijpelijk is; Goethe mag dan de Bijbel verkeerd hebben vertaald, ‘Im Anfang war die Tat’ blijft voor Schaepman een souvereine waarheid.Ga naar eind6 De werkman der emancipatie zag een jong geslacht op de sofa zitten dromen! Een jaar later citeert Schaepman als verdict over de nieuwe poëzie een tekst van La- | |
[pagina 417]
| |
mennais over de Franse romantiek: ‘Notre poésie me paraît manquer d'une certaine harmonie d'ensemble et comme d'un principe organique. Elle produit de beaux membres, de belles têtes, mais point d'hommes complets. C'est comme une résurrection d'hôpital, ou le thaumaturge rammenait pêle-mêle des débris d'amputations.’Ga naar eind1
Bij de wisseling der eeuw resumeert Pater de Groot in De Katholiek de betekenis der negentiende eeuw met haar geweldige aanval tegen de Kerk. Het offensief is vastgelopen: ook de wetenschap vond ten slotte een onaantastbare kern van historie in het christendom. ‘Er is in de afgelopen eeuw veel kwaad gesproken tegen het licht, maar het licht is nog niet verdwenen. Het christendom is meer geworden dan in de tijd, dat Napoleon de paus gevangen zette. Onze beschavingseeuw met haar onrustig hart verwachtte van haar alomvattend onderzoek nieuwe godsdienstige idealen en een bovenchristelijke ethische cultuur. Bij haar rusteloos omdwalen getuigde zij intussen van die enige meester, van wie zij zich had afgewend.’Ga naar eind2 Van Cooth gaf het programma der nieuwe tijden: ‘Van de wezenlijke veroveringen des geestes in de afgelopen eeuw is er niets, dat wij katholieken niet kunnen aanvaarden, en veel wat we met vreugde begroeten. De vijandige theorieën daarentegen, die er op gebouwd werden, hebben we na een poos weer even snel zien dalen als ze waren opgekomen.’Ga naar eind3 C.R. de Klerk noemt de negentiende eeuw een Samson-geschiedenis: het doen van ontzaglijke dingen maar een zich loswringen uit de hand van God; nu komt de eeuw van inkeer en vertwijfeling. Een jong mysticisme staat tegen een star rationalisme. De Nieuwe Gids schrijft reeds over het failliet van het theoretisch materialisme, dat nog slechts als ‘curieuze psychologische vergissing’ in herinnering blijft.Ga naar eind4 Bij het begin der eeuw is er een ontzaglijk vertrouwen in de toekomst maar evenzeer bij de fijn-gevoeligen een huiver voor een komende catastrophe, omdat men te veel van de fundamenten der bestaande christelijke cultuur heeft neergehaald, zoals blijkt, wanneer de eeuw der wetenschap afsluit met de zestien lessen van Harnack te Berlijn: Das Wesen des Christentums.Ga naar eind5 Er is een ingehouden juichen om doorstane strijd, een herinnering aan pijnlijke ogenblikken, maar ook een constateren, dat de aanval zijn eigen geweld heeft opgeteerd en dat met nieuwe mogelijkheden ook nieuwe plichten opkomen. Er is een doorbraak, die door de jongeren wordt geforceerd, maar ook een tegenstelling, die twist zaait onder geloofsgenoten. De jonge Binnewiertz staat bedremmeld voor de schoonheden der Tachtigers, die inmiddels reeds twintig jaren oud zijn en zich hebben overleefd; nooit had men hem over het bestaan er van gesproken. Nu ziet hij zich de geliefde boeken van Bilderdijk, Da Costa en Schaepman uit de hand geslagen en met groot zelfvertrouwen schrijft hij een nieuwe katholieke ars poetica.Ga naar eind6 Maarten Poelhekke schreef in volle ernst en met ingenomenheid over modernen zoals Verlaine, Van Eeden en Kloos.Ga naar eind7 Er was ontevredenheid onder de jongeren over de tyrannie der ouderen; zij klaagden over verkettering zowel als over de onderlinge bewieroking; de sociale ontwikkeling verliep niet naar wens en de bekering van Nederland was niet geslaagd, nauwelijks ingeleid. Van Cooth verzamelde al deze stemmen rond zich: de dichters, maar ook Aalberse en Aengenent, Gijsbert Brom, Theo Molkenboer, Poels, Vlaming en Van Noort. Een groep van dichters, theologen, sociologen, artisten en kunstcritici, in wie de veelzijdigheid van Thijm zich uitspreidt over een gehele generatie. | |
[pagina 418]
| |
Elders werkten De Klerk en Viola, zelfstandig, zonder toezicht van ouderen, in hun tijdschrift Van Onzen Tijd; tegen het Bernulphus-gilde stond nu De Violier, die eigenlijk Benedictus-kring had moeten heten, maar in zijn naam niet rechtstreeks tegen de ouderen en Van Heukelum in wilde gaan. Hier trof men de jonge Amsterdamse kunstenaars onder leiding van Jos Cuypers en Jan Kalf. Aalberse doorbreekt de impasse in de sociale opvattingen door plotseling de ordening naar beroepsstanden in discussie te brengen;Ga naar eind1 Aengenent leidt het Marxisme in bij het katholieke publiek en hij durft er goeds van te zeggen.Ga naar eind2 Gelijktijdig publiceert Theo Molkenboer zijn artikelen Kunst en Volk en Volkskerken;Ga naar eind3 in hetzelfde jaar publiceert Poels zijn artikelen over de resultaten der critische Bijbelwetenschap. Het contact van godsdienst en werkelijkheid, theorie en practijk, de wisselwerking tussen het sacrale en profane, de strijd ook om de christelijke democratie is aanwezig in het debat over kolomvrije kerken en centraal-bouw, waar geen nabij en veraf meer is, waar helder daglicht heerst en waar het kerkvolk naar het altaar wordt gebracht. Bij monde van Maarten Poelhekke kwam de grote beschuldiging der jongeren over de houding der ouderen voor het publiek. Zijn lezing over Het te-kort der katholieken in de Wetenschap wekte het grote dispuut, dat jaren lang de katholieken verdeeld zal houden en dat culmineren zal in de tyrannie, die de priester-journalist Thompson over de katholieken zal uitoefenen. Toch sprak en schreef Poelhekke bezadigd, met kennis van zaken en solide argumenten, zich beroepend op twee onverdachte Duitse katholieken, die voor hun volk hetzelfde ondernamen.Ga naar eind4 De achteruitzetting van katholieken is geen eerlijk verwijt; de katholieken hebben zelf schuld aan hun tekort; er is onder hen ‘een vrij algemeen voorkomende geringschatting der wetenschap,’ dat zich uit in ‘de veelvoorkomende overdreven zucht naar het wonderbaarlijke; er is een steil conservatisme, dat alarm blaast zodra een geleerde in zijn bevindingen afwijkt van wat steeds voor waar was aangezien.’Ga naar eind5 Dit woord van Poelhekke, dat niets anders was dan een constateren van feiten, werd gevoeld als belediging en verraad. Poelhekke bedoelde geen verwijt; Het was de opmerking van iemand, die verder had gekeken dan eigen nauwe kring en niet langer dulden kon, dat geloofsgenoten elkander bewierookten om zoveel geschapen meesterwerken, terwijl zij iedere critische norm bleken te missen. Een andere onder de luidruchtige jongeren, onvoorzichtiger dan Poelhekke, liefdelozer ook, was de bekeerling Jan Kalf, die minder begrip voor de toestand kon opbrengen, omdat hij de katholieke ontwikkeling niet had meegeleefd. Als Poelhekke de katholieken hun tekort in de wetenschap onder het oog brengt, verwijt Jan Kalf hun een tekort in de kunst.Ga naar eind6 Als hij onder de pseudoniem Belga zijn Brieven over Kunst in Nederland in de Dietsche Warande en Belfort publiceert,Ga naar eind7 of in het Jaarboekje van Alberdingk Thijm kunst-overzichten schrijft,Ga naar eind8 steeds is zijn conclusie: eigenlijk is er niets te bespreken. Dit ‘beulswerk’Ga naar eind9 trof de gevestigde machten het felst, toen hij op 6 Februari 1904 in de Amsterdamse malcontentenclub De Violier zijn lezing hield Over de verdwijnende soort. Noodzakelijke beschouwingen over de kunst-critiek der katholieke dagbladen. De Tijd-redacteur Ferdinand Wierdels antwoordde met een brochure, waarin hij Jan Kalf het recht van spreken ontzegt, omdat deze bekeerling is;Ga naar eind10 De Gelderlander spreekt van reform-katholicisme en decadentenkunst.Ga naar eind11 Ook De Tijd werd inquisiteur met drie artikelen Over modernisme en katholieke literatuur.Ga naar eind12 In De Maasbode | |
[pagina 419]
| |
reageerde Jan van Pas, wiens literair demasqué volgde, toen Jan Kalf in Het Centrum op ‘zekere gegevens’ de jonge Dominicaan Hyacinth Hermans als de schrijver aan-wees.Ga naar eind1 Dat de katholieken binnen het volle nationale leven hun plaats niet vonden, cre-eerde een hinderlijk zelfbewustzijn. Het liberalisme was mede op hun verzet gebroken, het socialisme had in de katholieken een sociaal idee aangetroffen, waarmee het rekening moest houden; de domme kracht van het getal had op velerlei terrein de positie der katholieken verstevigd, maar terwijl al deze factoren een streven naar toenadering rechtvaardigden, bleven de katholieken uit gewoonte, angst en inertie op elkaar geklit: ‘Ik ken geen luier wezens dan de katholieken van Nederland,’ had Schaepman gezegd.Ga naar eind2 Waar zij zouden zijn aanvaard, weigerden ze te komen. En als ten slotte geen macht meer in staat is de gang der emancipatie te stuiten, zijn er altijd nog, die het belang van een bedreigde orthodoxie in het geding brengen. Modern is voor hen modernistisch, democratie staat gelijk met socialisme, samenwerking met anderen zo goed als critiek zijn dan verraad. Het is alsof een groep ijveraars zegt: Men heeft ons eeuwen-lang uitgesloten, wij wensen uitgesloten te blijven en zullen voor ons zelf zorgen. De oorlog was geëindigd, de vrede moest worden gesloten, maar de oude trompetten riepen nog steeds te wapen tegen een front waar geen vijanden meer waren. Toen moesten de leiders van het uitgestreden conflict zich tegen de eigen troepen wenden, die weigerden verder te vechten. De leider der wegstervende partij, die gedoemd is de Don Quichotte van het ‘integralisme’ te worden, weerde zich reeds geducht. Hij voelde zich als Mozes, die de tafelen der wet aan gruizelen wierp en de stam Levi opriep de afgodendienaars uit te moorden. In De Maasbode ageerde reeds de jonge Thompson, als het ware een familie-traditie handhavend. |
|