Dagverhaal der ontdekkings-reis
(1838)–Jacob Roggeveen– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
II.
| |
[pagina 8]
| |
en 111 gr. West van Parijs. Beechey, op 27 gr 6 m. 28 s. Zuiderbreedte en 111 gr. 32 m. 42 s. lengte West van ParijsGa naar voetnoot(f).
Als men de door Cook en Beechey bepaalde lengten herleidt tot- en Oost van de Piek van Teneriffe, dan vindt men voor de eerste 266 gr. 52 m. 15 s., en voor de laatste 267 gr. 26 m. 17 s., dus met een verschil van 34 minuten, hetwelk, behalve door mogelijke kleine feilen in waarneming en berekening, gedeeltelijk daar uit ontstaat, dat de Noordwestelijke punt van het Eiland, welker lengte eigenlik door Beechey bepaald is, Oostelijker ligt, dan de baai waar Cook zich bevond. Men zie de afbeelding van het Eiland in het V. Deel van cooks reizen.
Dat nu Roggeveen met zijne Schepen ook nabij de Noordwestelijke punt van het Eiland geankerd lag, blijkt daar uit, dat op den 11 April 1722, met een Noord-Noord-Westen en Noord-Westen wind twee der Schepen van hunne ankers wierden geslagen en groot gevaar liepen van op lager wal te stranden. Hier bepaalde hij de breedte op 27 gr. 4 m., dus slechts 2 m. 28 s. kleiner dan de boven opgegevene van Beechey. De gegiste lengte geeft hij 265 gr. 42 m., dus maar 1 gr. 44 m. te Westelijk. In de daad eene nauwkeurigheid waar over men zich verwonderen moet, in aanmerking nemende met welke werktuigen men zich te dier tijd, zoo veel het bepalen der breedte betreft, behielp, te weten: een Graadstok of een Graadboog, waar van men de beschrijving in oudere leer- | |
[pagina 9]
| |
boeken vinden kan, en welke, zelfs in de geoefendste handen, geene zoo groote naauwkeurigheid konden geven, als men thans heeft, door de sedert uitgevondene en tot eenen zoo hoogen trap van volkomenheid gebragte Spiegel-Octanten en Sextanten.
Ten aanzien van het regtstrecks bepalen der lengte op zee, ('t geen destijds nog een op te lossen vraagstuk was) had men geene hulpmiddelen als thans, geene kostbare Chronometers, geene Zeemans Almanakken, om door de schijnbare afstanden der Maan van de Zon en van sommige Sterren het voorstel op te lossen, gelijk nu met eene bewonderenswaardige juistheid kan geschieden. Ook geeft het Dagregister des Commandeurs slechts de gegiste lengten, waar door men zal moeten verstaan die, welke men bekwam door de berekening der koppel-koersen en verheden; welker meer of mindere naauwkeurigheid wederom afhing, zoo van de mindere of meerdere Oostelijke of Westelijke afleiding door de stroomen, als van het gedurig verschuiven der Kompas-naalden, naar mate der waarneming van de plaatselijke miswijzingen. Men behielp zich ook wel, zonder rekenen, met eenvoudige afpassing op de kaarten. Kwam men aan een of ander punt op het vaste Land, of aan een Eiland, welks ligging op eene kaart gevonden werd, zoo moest men het bestek verbeteren en op nieuw van een zoodanig punt uitgaan: eene fout dus van slechts 1 gr. 44 m. in de lengte is hier wel als zeer onbeduidend, en zelfs een misslag van drie en vier graden als zeer verschoonlijk aan te merken.
Men ziet hieruit welk eenen grief het ellendige Reisver- | |
[pagina 10]
| |
haal van Behrens aan de eer van Roggeveen heeft toegebragt: zoo zelfs dat wijlen de geachte en verdienstelijke Hoogleeraar Moll, door dit Verhaal misleid, onzen Commandeur eenen misslag van een' graad in de breedte en eene geweldige vergissing in de lengte van het Paasch-Eiland heeft toegekend; en er de op zich zelf zeer ware, maar op Roggeveen niet toepasselijke aanmerking bijvoegt, ‘dat in 1722 een Zeeman die op naauwkeurigheid aanspraak wilde maken, geene fout van een graad in de breedte mogt begaan.’Ga naar voetnoot(g)
Het is zoo, Behrens geeft de Zuiderbreedte 28 gr. 30 m. en de lengte 339 gr. Oost van de Piek van TeneriffeGa naar voetnoot(h): en wanneer men dit vergelijkt met de hiervoren mededeelde opgaven van Cook, de la Perouse en Beechey, dan zoude zeker Roggeveen een' misslag van 1 gr. 22 m. in de breedte en van niet minder dan 27 graden in de lengte hebben begaan. - Doch men heeft te veel gezag toegekend aan de opgaven van Behrens, die tot zoo veelvuldige verkeerde gevolgtrekkingen aanleiding hebben gegeven. Eene oplettende beschouwing van eenige zijner gegevene lengten had kunnen doen zien, dat hij in dit opzigt het spoor geheel bijster was. Ten bewijze hiervan diene het volgende:
Hij geeft de lengte van het Paasch-Eiland 239 gr.; van het Honden-Eiland 280 gr.;Ga naar voetnoot(i) van het Verkwikking-Eiland | |
[pagina 11]
| |
258 gr.Ga naar voetnoot(k) en van de Boumans-Eilanden 290 gr.Ga naar voetnoot(l).
Nu ging de togt bestendig westwaarts: zoo moest de lengte gedurig minder worden; echter heeft men van het Paasch-Eiland tot het Honden-Eiland eene vermeerdering van 41 graden; van het Honden-Eiland tot het Verkwikkings-Eiland eene vermindering van 22 graden, en van 't Verkwikkings-Eiland tot de Boumans-Eilanden weder eene vermeerdering van 32 graden.
In de Tweejarige Reize worden veel naauwkeuriger de breedte 27 gr. en de lengte 268 gr. aangegeven. Te regt heeft dan de Heer Luitenant Verveer, in zijne Verhandeling over den togt van Jacob RoggeveenGa naar voetnoot(m) aangemerkt, dat men alle reden had om af te zien van de gehechtheid aan het Verhaal van Behrens, als het zich bepaalt tot de lengte en breedte der ontdekte Eilanden, welke toch geene andere strekking kan hebben dan den naam te bezwalken van een der grootste Nederlandsche Zeereizigers, die boven den geest des tijds verheven, zijnen togt geheel aan de uitbreiding der Wetenschappen toewijdde, en dat men, met geenen grond eenige naauwkeurigheid kan verwachten in de Zeevaartkundige aanteekeningen door eenen Sergeant der Zee-soldaten te boek gesteld. |
|