Dagverhaal der ontdekkings-reis
(1838)–Jacob Roggeveen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Bijvoegselen. | |
[pagina 3]
| |
I.
| |
[pagina 4]
| |
Dit verhaal is geheel onwaar, en wordt door het Dagregister van Mr. J. Roggeveen gelogenstraft, waar in niets van den togt door de Straat van Magellaan voorkomt. Den 19 Januarij 1793 (als wanneer de Schepen de Arend en de Africaansche Galey volgens het verhaal de Straat inzeilden) had Roggeveen reeds 5 graden grootere Zuiderbreedte dan die van den mond der Straat aan de Oostkust van Zuid-America.
Behrens zegt, dat Roggeveen door de Straat van Le Maire den weg zuidwaarts heeft genomen, en met buitengewonen spoed die engte is doorgezeildGa naar voetnoot(d). Uit 's Commandeurs Dagregister blijkt ook hier van het tegendeel.
Den 1 Januarij 1722 zag Roggeveen zich onverwacht bij een land, dat wel zestig mijlen verder van de kust was dan hij meende te zijn: hij kon dit aan geene andere oorzaak dan aan de werking der stroomen toekennen. Het bleek vervolgens dat hij hier was bij de Falklands Eilanden, die hij gaarne Belgia australis had genoemd. Hij trachtte toen het Staten land te bezeilen, en men meende het den 5. gezien te hebben: doch van de straat van Le Maire wordt geen het minste gewag gemaakt: trouwens, in den Scheepsraad van den 2. December 1721 was besloten, dat men het Staten land, benevens Caap Hoorn, beoosten om passeren zou, geljjk dan ook zekerlijk heeft plaats gehad.
Men heeft dus in de Kaart den weg van Roggeveen ten oosten van het Staten land aangewezen. | |
[pagina 5]
| |
Wat betreft de reis van Captein Bouman met het Schip Tienhoven, na dat hij van de twee andere Schepen was afgeraakt, daaromtrent zegt Behrens, dat hij, onder veel moeite en gevaar, door de Straat van Magellaan is gezeild,Ga naar voetnoot(e)
De Schrijver der Tweejarige Reize laat, blijkens zjjne kaart, ook het Schip Tienhoven den weg nemen door de Straat van Magellaan, en zich vervolgens, te Juan Fernandez, door de schepelingen verhalen, dat zij waren voortgezeild tot op 64 gr. 58 min. zuider breedte, tot hoever nog geen Europeër was geweest.
Het is reeds gebleken hoe weinig staat op de verhalen der twee Schrijvers te maken is, daar zij, hoe zeer op een en hetzelfde Schip den Arend de reis mede doende, elkander, ten aanzien van den gehouden weg, tegen- en geen van beide waarheid spreken. Het zou dus bedenkelijk kunnen voorkomen, of men aan den zóó ver zuidwaartschen togt van het Schip Tienhoven geloof moet hechten? Aan de andere zijde is ook de mogelijkheid niet te ontkennen, dat Capt. Bouman uit de Straat van Magellaan in de Zuidzee gekomen, door nadeelige winden en stormen zoo ver zuidwaarts kan gevoerd zijn: doch dan zoude het weder kunnen bevreemden dat men daarvan niets vindt in het dagregister des Commandeurs, waar alleenlijk de vrij minder belangrijke omstandigheid vermeld wordt, dat Capt. Bouman 20 mijlen ten westen van het Elland Juan Fernandez was geweest, en het schijnt dan almede iets zonderlings, dat Capt. Bouman, bijna te | |
[pagina 6]
| |
gelijker tijd met den Commandeur, aan dit Eiland kwam. Deze had zich vier dagen aan het Eiland La Mocha opgehouden, anders was hij Bouman slechts drie dagen voorgeweest. Deze aanmerking heeft haren grond ook daar in, dat het Schip Tienhoven een zoo bij uitnemendheid slechte en achterblijvende zeiler was, dat de Commandeur tweemalen in overweging nam, om het volk er af te nemen, en het Schip aan zichzelven over te laten, op dat het de reis niet zoo zeer vertragen zou.
Hoe het zij, en welken weg het Schip Tienhoven, na deszelfs afdwaling, moge gehouden hebben, zulks is slechts eene bijkomende omstandigheid geweest, die op de reis geen den minsten invloed had: men heeft daarom ook deze zoo onzekere route niet op de kaart gebragt. Het Journaal van Capt. Bouman zoude volkomene inlichting geven kunnen, doch het is, destijds, niet aan Zeeland, maar naar Amsterdam gezonden. |
|