Gedenkbladen
(1898)–Willem Rogghé– Auteursrecht onbekend
[pagina 236]
| |||||||||||||||
XI.
| |||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||
Metdepenningen, met zijne vaderlandslievende ziel en met zijn medesleepend woord, sprak zoo lang en zoo wel over den vernederenden toestand, waarin het land en vooral Gent zich bevonden, hij drong zoozeer aan op de noodzakelijkheid van eenen grooten slag te slaan, hij wist mij zoo vriendelijk en tevens zoo behendig te doen gelooven dat men, zonder mijne pen, niet voort kon, dat ik, alleen naar mijnen haat tegen de priesterheerschappij luisterende, alle stoffelijke bedenkingen wegschoof en mij eindelijk het net over den hals liet trekken. Doctor Brébart vond dadelijk den titel voor het blad: het zou Baas Kimpe heeten. De legendarische personage zou op den titel worden afgebeeld en de geestige teekening daarvan werd gemaakt door Edmond Delcroix, den toekomenden voorzitter der Koormaatschappij, die ook de teekenaar was van de beste onder de talrijke politieke spotprinten, die weldra het licht zouden zien. De oorspronkelijke teekening voor Baas Kimpe heb ik nog in mijn bezit, evenals vele handschriften der medewerkers van dit blad, waaronder van Metdepenningen, welke laatste ik bewaard heb als specimen van de keurige wijze, waarop hij Nederlandsch schreef. Wekelijks, des Woensdags, zouden wij bijeenkomen in eene bijzondere kamer der loge van den Septentrion, waar wij samen het avondmaal namen, dat onveranderlijk bestond uit beafsteak, kaas en bier. Die avonden behooren tot de aangenaamste en de lustigste mijns levens. Daar werd het werk der week verdeeld, daar werden de knoopen aan de zweep gelegd, waarmede wij onze publieke vijanden zoo bijtend zouden geeselen. Wij wilden ze niet onder beleediging, maar onder spot doen vallen, en de trant van Baas Kimpe was zoo gekruid, zoo bijtend, dat hij zich daardoor boven de polemiek der | |||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||
dagbladen van dien tijd scherp kenmerkte. 't Was een soort van openbaring in de Gentsche drukpers. Doctor Brébart was een kostbaar element in ons midden. Elkeen heeft hem te Gent gekend: kort van gestalte, dik en rond, altijd kraakzindelijk gekleed en de bolle wangen op een hoogen, onberispelijk sneeuwwitten das rustende, was hij, uiterst nieuwsgierig en ‘commeerachtig’ van aard, op de hoogte van al wat in Gent gebeurde, en niet het minst van het intieme leven in de Gentsche huishoudens. Hij had ‘eene tong van lintjes,’ aan welke een onuitputtelijk geflikker van luimige zetten en puntige schichten ten dienste stond, - esprit français, dien hij klaarblijkelijk had opgedaan ten tijde, dat hij de geneeskunst studeerde te Parijs, waar hij betrekkingen had met politieke bladen, en, naar hij mij verzekerde, zelfs aan le Globe had medegewerkt. Vurig Orangist, had hij in en na 1830, in de pogingen om het koninkrijk der Nederlanden te herstellen, onversaagd zich aangesloten bij Metdepenningen, wiens boezemvriend en geneesheer hij was gebleven. Geen wonder dat Brébart eenen hekel had aan de clericalen en independenten van 1857, onder welke de overblijvende patriotten van 1830 den staart roerden. Brébart schreef niet mede, hij kende niet genoeg onze taal. Maar bij het schetsen der stof voor het blad, wist hij over de aangeduide slachtoffers zooveel koddigheden te vertellen, of wel stak hij die in zulk bespottelijk costuum, dat Brébart's geestigheid de kruim van veel artikels vormde. In ons eng kringetje ging eerst het homerisch gelach op, dat de volgende week door heel het liberale Gent zou weergalmen. Advokaat Dervaux schreef ook niet, maar gaf raad. Integendeel hadden wij eenen vlijtigen en snuggeren medewerker aan Jan Stecher, Brébart's schoonzoon, die | |||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||
tot professor benoemd was bij de hoogeschool van Luik, en ons geregeld copie zond. Hij toonde zeer vertrouwd te zijn met den schilderachtigen spreektrant der Gentenaren, en was the right man in the right place. Nr 1 van Baes Kimpe verscheen den 4n October en maakte ontzaglijken opgang; er waren nummers, waarvan tot 10,000 exemplaren werden gedrukt. De gemeenteverkiezing naderde, het volk vergaderde op den Kouter; wij waren er in gelukt de gemoederen op te winden en krachtiger en vranker dan ooit stak het liberalisme hier het hoofd op. Met uiterste hevigheid werd Baas Kimpe door de clerikale drukpers aangevallen. Ook had hij het niet gestolen; ziehier hoe hij zijne ‘confraters’ had bij den kraag gevatGa naar voetnoot1): | |||||||||||||||
Baes Kimpe physionomist.Om tegenwoordig, zegt Baes Kimpe, een treffelijk man te zijn - volgens de treffelijke konditiën van de treffelijke mannen van den kloef - zijn de volgende kwaliteiten noodig: Gij moet uitwendig geheel christelijk zijn - inwendig meugt-de zoo al een zondeken bedrijven, als 't niemand en ziet. Gij moogt beloven al wat u in den kop schiet, - geven is wat anders. Gij moet schreeuwen tegen de pracht van de wereld - maer gij meugt zelf een fieske zijn; dat en doet er niet aen. Gij moet liefdadig zijn voor uwen evennaeste - maer uwe giften moeten door den teemst van de broerkens | |||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||
en zusterkens gezift worden; ge meugt zeker zijn, dat alles goed verdeeld is. Gij moet verduldig zijn - maer als er u iemand iet zegt dat u niet aanstaet, pakt dan den kloef en Op! op! slaet hem maer op den kop!
Gij meugt (nochtans) niet vrij en frank zijn; - dat is te gevaerlijk; - als er u iemand beziet, 't is best van op zij te kijken. Vivat de loensche piketterij! Gij meugt naer geen bal populaire gaen; het werkvolk flikkert daer in de opene lucht, vroolijk en zonder erg; en dat is onzedelijk; - maer gij gaet naer de soirées van de Vincentiussen; hunne dochters dansen daer met hunne halzen, schouders, borsten en armen bloot; dat is stichtend en - niet bekoorlijk. Gij en meugt op straet met 't hoofd in de lucht niet gaen; dat ziet er franc-maçonsachtig uit; ge laet modest uwe kin op uwen buik hangen, den hoed over de ooren, en de oogskens half toe, - dat is gelijk de kosters van de prochie, en dat ziet er nog zoo fatsoenlijk uit. Gij en meugt u met geen politiek moeijen: ze zullen 't veur u doen, peins ne keer, wat veur een gemak! Gij en meugt ons Constitutie niet te diep doorgronden; - gij neemt den catechismus, en dan weet-de genoeg. Gij en meugt geenen baerd dragen, - dat is nog een teeken van de franc-maçons; men zal de schilders verbieden Christus ook met eenen baerd af te beelden. Gij en meugt naer de komedie niet gaen, opdat ze zou vallen; het gebouw zal voor de Jesuitenprijsdeeling kunnen dienen; zij spelen ook komedie. Gij en meugt niet te veel aelmoesen aen de burgerlijke hospiciën doen; Mr. Samhiri of 'nen andere zal in tijde zijne wijde beurs komen presenteeren voor de kleine | |||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||
Chineeskens, of wat anders. Hij zal daer rekening van passeren aen - zijn zelven. Gij en meugt er nooit naer zien om voor de heilige zaek ne keer of twintig uw kazakke te keeren, - 't is M. Delehaye die dat aan zijne discipels leert, - en als ge zulk 'nen grooten man niet wilt volgen, zult de nooit de genegenheid van uw medeburgers verkrijgen, gelijk hij. En, let wel op: gij en meugt nooit geenen sollicitant regtaf zijne vragen weigeren; - ge paeit hem, ge belooft, ge verzekert hem alles; daer zijn burgemeesters die daer primus in zijn. Enfin, gij laet u zoo maer alles gezeggen, en gij laet maer alles geworden; nemen ze uwe gemeentevrijheid af, heerscht de sabel in de plaats van het regt, komt de wet uit Mechelen in plaets van uit Brussel, wordt de geleerdheid onder den domper gezet, wordt de leugen boven de waerheid geplaetst, worden de scamoteurs voor groote politieke mannen genomen, worden de modisten mirakuleuse Lieve Vrouwen gemaekt, worden zwijgende domkoppen naer den spreekstoel van de Kamer gezonden, worden de deftigste burgers voor schelmen uitgemaekt omdat zij liberael zijn, laet maer alles stillekens gaen! - Gij legt uw hoofdeken in 't schootjen, gij maekt u een kruis, gij laet u nen paternoster in de handen steken - en het stembriefken daernevens - en gij zijt de treffelijkste mensch die er ooit op Gods aerdrijk geloopen heeft.’ Was Baes Kimpe niet zacht voor de ‘Kanunniken’ en ‘Kosters’ van den Bien Public, zoo striemde hij met zijne zweep (‘mijn tjakke’ heette hij ze) de mannen van den Nouvelliste, die, met een independenten-masker, geheel en al in dienst der papenpartij stond; even vinnig ging hij op die van het Fondsenblad los. Met voorliefde | |||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||
echter verzorgde hij Amand Neut, den opsteller van het clericaal Vaderland; dezes colossale neus - waarbij die van minister Beernaert maar een dwerg is - bracht hij gestadig ten berde. De volgende klucht uit Baes Kimpe was weldra door heel Gent verspreid: ‘Als Piero Neut ter wereld kwam, vroeg de vader: Is 't een jongen of een meiske? - Het is 'ne neuze! zei de vroedvrouw.’
Wij wisten dat Amand Neut uiterst gevoelig was aan die speldeprikken. Wij hadden er nog iets op gevonden, dat hem erg op de zenuwen werkte: in plaats van Amand Neut, heetten wij hem altijd: Piero Neut, en die benaming werd zoo algemeen, dat zelfs andere dagbladen die ook bezigden. Dat kon hij niet verkroppen. Hij zond aan de Broedermin eenen bitteren brief, om te verklaren dat zijn voornaam niet was Piero, maar Amand! De Broedermin nam den brief op en kondigde ondeugend aan, dat dit naïef document - opdat niemand aan zijne echtheid mocht twijfelen - zou uitgeplakt worden aan het winkelraam van den uitgever. Duizenden gingen het zien, en de leute was onbeschrijfelijk. Neut was nog meer Piero dan ooit te voren en tot aan zijnen dood bleef hij dien schimpnaam dragen. Eens stond ik ‘neus aan neus’ met Neut. Het was verkiezing voor de officieren der burgerwacht. In de compagnie van rond Sint Baafs - woonplaats van veel aristocraten en kerkbedienden - waren er talrijke clericalen. Neut, die in de Gouvernementsstraat woonde, en ik van op den Kalanderberg hoorden er toe. Een paar dagen vóor den kiesdag komen eenige liberale vrienden bij mij aangeloopen; zij hebben gehoord dat Neut zich | |||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||
op den rang stelt voor de openstaande plaats van onderluitenant, en ik volstrekt tegen hem moet optreden; ik, van mijnen kant, wil hoegenaamd die nieuwe corvée niet aanvaarden. Niettemin was ik den volgenden Zondag gekozen met eenige stemmen meerderheid boven Neut. Wat pleizier de vrienden aan die onderduikeling van Piero hadden, is te begrijpen. Nog eene goede grap. Het muziek der burgerwacht ging, volgens gebruik, serenaden geven aan de gekozen opper-officieren. Zekeren nacht, - het kon één uur van den morgen zijn, - lag ik smakelijk te slapen. Op eens word ik wakker op het gerucht van trommels en schijven onder mijn venster; het was het muziek van mijn legioen, dat mij kwam begroeten met het voor de vuist gespeeld deuntje van Heb-de gij niet g'hoord
Van Baas Kimpe en van zijn peerd.
Deze vriendelijke klucht was het werk van mijnen vriend August Moentjes, toen onderbestuurder van het muziek van mijn legioen, en dien ik hier gaarne herdenk als een der koenste en meest overtuigde liberalen uit die dagen. Daar er enkel serenaden gegeven mochten worden aan hoofdofficieren, had hij hier eene overtreding begaan; doch niemand viel er over. Met bijtende spotternij overlaadde Baes Kimpe ook de stadhuismannen, die aan herkiezing onderworpen waren; hij had stof in overvloed: Delehaye en zijn staf afvallige liberalen, die hunne vroegere grondbeginselen verloochend hadden; hun samenheulen met de priesterpartij; hunne goedkeuring aan de militaire betoogingen tegen het volk, door generaal Greindl bevolen en hier te Gent door generaal Capiaumont zoo brutaal uitgevoerd; daarbij het ongelukkig beheer van stads zaken, dit alles was koren op zijnen molen. | |||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||
De hoofdmannen der clericale lijst waren, buiten Delehaye, baron Jules de Saint-Genois, Philips Kervijn van Volkaersbeke, Pieter De Baets, Fr. Du Chêne, verder een tiental gansch onbeduidende mannen. De liberalen traden op met eene puike lijst, waaronder Jacob Dubois, aftredend schepen, Adolf Neyt, August De Cock, Amand De Leu, Karel de Kerchove-de Limon, de Maere-Limmander, en Max Van Aelbroeck, raadsheer bij het hof van beroep. Wij zijn aan den heugelijken dag van 27 October 1857 gekomen. Al de kiezers zijn op hun post; de opgewondenheid in de stad bereikt haar toppunt; de troepen zijn geconsigneerd. De kies-operaties duren lang, het wordt donker. Het stadhuis is ongenaakbaar; het gelijkt aan een gevaarte op een eiland, dat omgolfd wordt door een woelige zee van menschen. Op eens gaat uit de groote zaal een ontzaglijk gejuich op; de ‘verraders’ liggen onder met 1200 stemmen minderheid. Het was de verlossingskreet der Gentenaren; hun triomflied was: Heb-de niet gezien Baes Kimpe en zijn peerd, dat heel den nacht werd aangeheven. Baes Kimpe beschreef op zijne manier dien triomf. Om nog een staaltje van zijnen trant te geven, nemen wij hier een paar brokken over, gevloeid uit de pen van iemand, dien wij van zeer dichtbij kennen: ‘En was dat eene pekking! En was dat eene vreugde! Het stadhuis daverde van de geroepen van Vivat Baes Kimpe, als ware de naem van dien goeden ouden burger in eenen keer het schrikspook van de verraders en de verloochenaers, de vereenigingsroep der vrienden van de rondborstigheid, van het vrije en vranke vlaemsch gemoed, van de onafhankelijkheid der burgerij geworden! Vivat Baes Kimpe! riep men op het stadhuis | |||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||
Vivat de Liberalen van Gent! Vivat de moedige Vlamingen! herhaelde men op de vier hoeken van België! En de kiezers-omkoopende priesters werden weder in hunnen tempel gedreven, waer zij nooit hadden moeten uit komen; - en de verraders en de draeijers werden door meer dan twee duizend stemburgers het brandmerk van de afkeuring op het voorhoofd geprint; - en de politieke kaboutermannekens werden in de modder hunner onbeduidendheid teruggedompeld; - en de moedwillige sabel werd, als een stuksken broos glas, aen stukken geblazen; - en de wet op de kloosters, de oorzaek van al die novenen en aflaten, de droom van al die dutskens van gebreklijdende paterkens en nonnekens, werd aen stukken gescheurd, om nooit meer weêr uit heur graf op te staen. Eer aen u, Gentsche kiezers; Baes Kimpe kende u en hij wist het wel: Gentsch bloed en is geen keersenroet! - Hij wist wel dat Gij het hoofd niet zoudt blijven buigen voor eenen tergenden sabel en voor eenen dommen paternoster, - de eene als eene eeuwige bedreiging boven het hoofd hangende, de andere als eene verslavende keting u rond de vrije lenden geslingerd. Gij hebt geroepen, kiezers: ‘Wij willen vrij en meester zijn in onze gemeente, in onze denkwijze, in onze familie!’ En gij hebt u hierdoor van den ouden naem van dappere Gentenaers weerdig getoond. Waer zijn ze nu, die mannekens, die des morgens nog op 1000 stemmen meerderheid rekenden, u aenziende voor een volk, dat reeds geheel gecretiniseerd was? Helaes! helaes! helaes! Zij hebben hunne hooveerdigheid en onbeschaemdheid duer betaeld. Zij zijn voor de regtbank van 't volk verschenen, en | |||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||
zij werden veroordeeld tot eeuwigdurende verbanning uit uwe raedszael. Vox Populi, Vox Dei. Dan volgde het: | |||||||||||||||
‘Rapport van den slag van den 27N.M. Lammens Generael van het Leger van den Rien Public aen den Paus. Gent, 27 October, 8 en half uer 's avonds. Heden heeft te Gent de schrikkelijkste slag plaets gehad, die van zijn leven door de geloovigen tegen de ketters geleverd werd. Onze schikkingen waren zeer wel genomen. Sedert drie maenden hadden wij éclaireurs uitgezonden, om de positiën goed te verkennen. Onze vliegende cavalerie, bestaende uit de chasseurs de Villegas, Rooman, Vermeulen, Solvyns, Sloedens en menige andere dappere voorvechters, hadden dag en nacht al de hoekskens doorsnuffeld, en alles scheen ons eene schitterende overwinning te voorspellen. Ons voetvolk, bestaende uit de regimenten kosters en onderkosters, kwezelaers en pilaerbijters, was al vroeg onder de wapens en hield zich dapper. Ons grof geschut bestond uit vier stukken, de Rien Public, de Buizen-Courant, de Nouvelliste en het Vlaemsch Land, en had van lang voor den strijd, reeds vergiftigde en gloeiende kogels op al de vijandelijke positiën geschoten. Tot den middag scheen alles ons goed te gaen, wij waren vol hoop. Wij hadden op veel deserteurs gerekend, aen onze vijanden die wilden overloopen, de hemelsche glorie en | |||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||
vele andere glorieuse dingen belovende; maar dat kon niet pakken. Om een uer begonnen wij het heet te krijgen, onze vijanden openden tegen ons verraderlijke mitrailledoozen, in vorm van stembussen, die duizende brief kens uitspuwden en zulke verschrikkelijke verwoestîngen in onze rangen aenrigtten, dat wij weldra al onze positiën moesten verlaten. Ik heb het verdriet u te moeten melden dat ons heilig heer teenemael uiteengeslagen is geworden op alle zijne liniën. Onze verliezen zijn, helaes, onberekenbaer. Al onze artillerie is vernageld en onbruikbaer geworden. Wij hebben schrikkelijk veel dooden en gekwetsten. Ziet hier de opgaef: Dooden: M.M. Delehaye, Vermeulen, de Baets, Verhulst, de Decker, Planchon, Capiaumont, Hermanneken, Greindl, Villegas, Janson, Cooreman, Nothomb, Bove, Du Chene, Jan Volder, Leghers, Claeys enz. enz Ernstig gekwetst: Heel het regiment van Sint Vincent de Paul, Mgr. Sterckx, het bataillon uit den Krocht, J. Delebecque, Malou, de Bavay, verscheidene pastors en onderpastors, honderde kosters, enz, enz., enz., enz. Enfin, wij hebben al onze standaerds, de geldkas van de Salette, de scapuliers en andere bekeeringsmiddelen in den brand moeten laten. Vergiffenis, vergiffenis; we zijn geklopt, maer wij hebben ons devooren gedaen.
Uw diepbedroefde dienaar. De Generael van het Geloovige Leger.’
Om zijne aardigheid nemen wij nog het volgende kluchtje over: | |||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||
‘Burgerstand.De comparerende Joannes Jacobus Kimpe, Baes, oud 340 jaren, woonende op het Beelfrood, en Franciscus Xaverius Dullegriet, Kanongieter, oud 215 jaren, woonende op Mannekens-Aerde, verklaren dat op Dinsdag 27 October 1857, ten 8½ ure op het stadhuis verongelukt is: De Buizen Courant, onechte dochter van het Bisdom en van de Congregatie, echtgenote met de linker hand van den Nouvelliste en met de regter hand van den Bien Public. De comparerende verklaren uit hoogen ouderdom niet te kunnen schrijven. De Drake en de Maegd van Gent teekenen als getuigen. De Duivel van 't gilden van S. Michiel zal de doodkaerten dragen.’
Een nog grootere vreugd zou weldra alle liberale harten vervullen. Niet alleen te Gent, maar door heel het land was de clericale partij bij de gemeente-verkiezingen geklopt geworden. In November bevatte de Moniteur een Koninklijk Besluit, waarbij de Kamers werden ontbonden. Den 10n December zou de kiezing plaats grijpen. Een liberaal ministerie was aangetreden, waarvan Frère-Orban, Rogier en Tesch deel maakten. De benoeming van Rogier verwekte ongenoegen. Baes Kimpe schreef over hem: ‘Bij deze mannen is er maer een, die dikwijls blijken van flauwte heeft gegeven en onvoorzichtig het hoofd in het clericael schootje heeft gestoken: het is M. Rogier. Al zijne conciliatie heeft nogthans niet belet dat de clericalen hem te Antwerpen uit de Kamer hebben gestooten. 't Is te denken dat dit lesken hem wat meer haer op zijne tanden zal doen krijgen. Iederen keer als Rogier Baes Kimpe's tjakke zal hooren op zijn | |||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||
adres, mag hij beginnen peinzen dat hij mag oppassen.’ Met ongewonen drift werd te Gent de kiesstrijd gevoerd. Beide partijen spanden hare beste krachten in. De clericale partij, gevoelende hoe Baes Kimpe haar hinderde, stichtte een spotblad onder den ongelukkigen titel van Pierlala! 't Was koren op Baes Kimpe's molen. Hij doopt dadelijk de clericale lijst met den naam van: de lijst der zeven Pierlalas. ‘Attentie!’ roept hij, ‘hier volgt de zwarte lijst,’ en hij laat de namen aldus volgen:
De liberalen kwamen op met J. Manilius, E. Jaequemyns, E. Van den Peereboom, Julius Vanderstichelen, Adolf Neyt, Cam. De Bast en Karel Saeyman, burgemeester te Vinderhaute. Wat verheven schouwspel leverde de bevolking van Gent toen op! Vele en gegronde grieven joegen haar op tegen het bestuur, maar wat haar thans zoo driest in het harnas dreef, wat vooral iets edels en grootsch aan den strijd gaf, was het gevoel van verfoeiing en verontwaardiging jegens mannen, die, zich als en door liberalen hebbende laten verheffen, meineedig waren geworden en de geweldenarijen van mijter en sabel hadden goedgekeurd en ondersteund. ‘Judas weg!’ was de strijdleuze. Toen zag ik nog eens ‘het volk van Artevelde’ in zijne volle fierheid; thans, helaas! wacht ik nog op eenen tweeden 10n December 1857. Wat schijnt het Gentsche bloed mij verkoeld! | |||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||
De zegepraal was volledig. De lijst van Delehaye lag onder met eene minderheid van 250 stemmen verpletterd. Onmogelijk is de beschrijving van hetgeen, bij het afkondigen van dien uitslag, op de groote stadhuiszaal gebeurde. Aller boezems joegen van ontroering en trots, aller borsten golfden en stieten doldriftig den verlossingskreet: Leven de liberalen! uit, afgewisseld door het opwekkend deuntje van Baes Kimpe. Het grensde aan waanzinnigheid; men huilde, men zong, men danste, men omhelsde bekenden en onbekenden, - een echt tooneel van verlossing. Persoonlijk voelde ik mij door een klein incident diep getroffen. Onmiddellijk na de proclamatie bemerkte ik dat Metdepenningen, onze waardige en dappere hoofdman, met de oogen iemand in de zaal zocht; mij ontwarende, snelde hij nu naar mij toe, en, mij stevig de beide handen drukkende, sprak hij met trillende stem: ‘Dank, Rogghé, dank!’ Schitterende belooning voor mij was dit enkele woord uit zulken mond op het slagveld zelf! Het eerstvolgende nummer van Baes Kimpe bevatte een allerkoddigst relaas der plechtige begraving der zonen Pierlala's. Daarna volgde een artikel: Gent is vermaledijd, waarvan hier een brokje volgt: | |||||||||||||||
‘Gent is vermaledijd!Gent is vermaledijd, met al wat er in is! De Rien Public heeft bij trompetgeschal aengekondigd dat Gent zal vergaen, want Roeksken heeft drij keeren op zijn hert geklopt en gezegd dat er geen drij regtveerdigen in geheel de stad meer zijn. Bakkers, schoenmakers, perrukiers, kleermakers, modisten, horlogiemakers, boekverkoopers, meubelmakers, vleeschhouwers, vischverkoopers, kruideniers, borstelmakers, timmermans, patissiers, brouwers, stokers, wijn- | |||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||
stekers, apothekers, raedsheeren, doktors, advokaten, avoués, deurwaerders, fabriekanten, allen, allen, en nog veel anderen zijn gedoemd tot in het zevenste geslacht, want zij hebben liberael gestemd. Noch voor hen, noch voor hunne kinderen geene bete brood meer. Dit gebroed van Antekristen moet vergaen gelijk 'nen druivelaer die geen zonne heeft, gelijk 'nen pastoor die geenen wijn en heeft. De uitverkorenen zullen vergaderen en Gent verlaten, evenals Loth met zijne meiskens Sodoma en Gomorrha ontvlugtte. Zij hebben hun land van belofte reeds uitgekozen: de Beggijntjes ontruimen 't begijnhof en de Vincentiusen trekken er in zonder omkijken. De Beggijnengracht zal verbreed en verdiept worden, en de poort wordt versterkt met groote ronde torens gelijk de Zottepoorte; boven de poorte zal het schrikbeeld staen van generael Patrouille en boven op den toren een windvaentje, ter herinnering aan den onsterfelijken Dok. In 't midden zal er een groote poel zijn, gevuld met zuiverend water van Salette, waer de uitverkorenen zullen in baden; Mgr. Morel en pastor Brys zullen er twee keeren daegs in zwemmen. Het bestuer van de nieuwe Vincentiusstad zal 'nen voorsmaek geven van den hemel. Op den troon zal geplaetst zijn de drijdubbele kroon als teeken van Rome's meesterschap over heel den aerdbol. In eene guirlande zal de gloeijende monogram hangen van de Jesuiten. Het volk der heilige stad zal verdeeld worden in zooveel orders, als de engelen van de hemelen. Op den eersten trap van den troon staet Ghesquière-Lafrance, met een vaentje in de hand als aenvoerder der Aerts-engelen. Op den tweeden trap staet Mgr. Morel, als geleider van de onbevlekte Cherubijntjes. | |||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||
Op den derden trap ziet men vader Kloef Solvyns, onafscheidelijk van zijnen bas, als hoofdman der Serafijnen. Aen het hoofd van de garde-civiek der heilige stad zal staen M. Block in de plaets van den afgestelden generael Lammens. Die nieuwe generael draegt 'nen rooden tricot, een blauwe veste; op 't hoofd heeft hij een pruiksken à la Robespierre met een queutjen, en daerboven een kroontjen van thijmus en laurierbladeren. In de groote regtszael hangt het beeld van den H. Dominicus, den zachtmoedigen ketterverbrander; pater Barbieux zal grootrechter gekozen worden. De uitvoerders van de vonnissen der heilige regtbank zijn: Joseph Dehemptinne en de twee Vergauwens. In het strafwetboek der nieuwe Vincentius-stad staet geschreven: | |||||||||||||||
Is de dood schuldigal wie peinst, al wie schrijft, al wie leest, al wie spreekt, zonder de permissie van den grootinkwisiteur. | |||||||||||||||
Zullen nog den dood stervenAl wie zijnen gebuer, die peinst, schrijft, leest of spreekt, niet zal overdragen. Al wie vader, moeder, kind, broeder of zuster, verdacht van te peinzen, te schrijven, te lezen of te spreken, niet zal overdragen. Al wie, werkende of in dienst van anderen zijnde, zijne meesters niet zal bespieden. Al wie, misleid door zijne genegenheid voor zijne familie of voor den armen, zijne goederen aan de kloosters niet zal bezetten enz. enz.’ | |||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||
Voor De Baets was Baas Kimpe ook ondeugend. Hij neemt een testament op, geteekend P. Struisvengel, waarin deze bepalingen voorkomen: ‘Ik jonne en legatere: Aen mijnen boezemvriend den schildknaep van S. Prota, mijne socialisten-muts van 1848; Aen mijne jonge confraters, die genegen mogten zijn mijn exempel te volgen, mijn liberael masker van 1854; Aen de Buizen-Courant en den Nouvelliste mijn klerikael aengezicht van 1857. - God geve dat het hun profitabelder zij dan aen mij en behoede hen van alle ongelukken; Aen alle de afgekookten van 27 October en 10 December de handschriften van Pierlala en als teeken van dankbaerheid aen Tjeef den bek mijne ijdelheid, hoezeer het water naer de zee is, en mijne provisie blazenden wind laet ik over aen allen die hoog willen vliegen en geene vleuringen hebben. Op mijne politieke nalatenschap zullen geene successierechten te betalen zijn. Ik was een communale raedsheer en ik ben af. Ik wilde schepen, representant en minister worden en ik voel dat mijne hoop voor eeuwig gaet verdwijnen. Er blijft mij over.... zero. Mijne groote beloften en fijne gedachten voor het welzijn van 't volk, zijn als rook in de Buizen-Courant en in de Nouvelliste vergaen. Ik late hun mijne ziel en bevele mij aen hunne gebeden. Gedaen en eigenhandig door mij geschreven te Gent, op het stadhuis, dezen 10n december 1857 ten zeven uren 's avonds. P. Struisvogel.’
Het nieuw liberaal ministerie regelde spoedig den toestand te Gent, door reeds half December een burge- | |||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||
meester te benoemen. Er was spraak geweest daartoe aan te stellen den heer Aug. de Cock, een rijk koopman van op den Nederkouter. Groot was de vreugde te Gent bij het vernemen dat tot eersten magistraat was benoemd graaf Karel de Kerchove-de Limon, den man, die, gedurende zooveel jaren, met vaderlijke bezorgdheid en onwrikbare beginselvastheid, aan het hoofd der gemeente heeft gestaan. Wel mogen de Gentenaars - de altijd spitsvondigen! - eens gelachen hebben met de gestereotypeerde zinsnede uit de meeste zijner politieke aanspraken: Je tiendrai haut et ferme le drapeau du libéralisme. Hij mocht het zeggen, omdat zijne daden altijd trouw met zijne woorden strookten. Met niet minder vreugd werd, vooral bij de flaminganten, de benoeming tot schepen van den heer de Maere-Limnander, den moedigen voorstander onzer volkszaak, vernomen. De benoeming van den burgemeester gaf aanleiding tot nieuwe opwellingen van liberalisme. Op 23 December bracht de bevolking hulde aan graaf de Kerchove. Serenaden, hem door schier al onze muziek- en koormaatschappijen gebracht, duurden tot tegen den morgen, en de Burgstraat, waar hij woonde, kon de opgetogen menigte niet slikken. Algemeen was de verlichting, en zelden zagen wij zooveel, meest Vlaamsche, transparanten (verlicht dundoek, schreef vader Rens); men zou gezegd hebben dat er schier geene clericalen meer in Gent woonden. Baes Kimpe vond er weer iets op. Hij vertelde dat hij dien avond ‘op zijn peerdeken’ was gesprongen, om eens naar de viering te kijken. Hij kondigde eenige opschriften af, die er wezenlijk te lezen waren geweest, en voegt er andere van zijne vinding bij. Zoo plaatst | |||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||
hij, onder anderen, boven de deur van eenen stoeldraaier op de Kortrijksche straat: Nu zijn de draeiers af,
De grootste is in zijn graf,
De dië mogt wel sterven,
Hij en deê niet als den stiel bederven.
Bij eenen kleermaker op S. Lievensstraat: Ik ben nog al straf verblijd,
Maer 'k vreeze nu voor slechten tijd,
Want treffelijke heeren
En doen geen kazakken keeren.
Bij eenen apotheker op den Kalanderberg: Menschen, zou-de er niet van beven,
Van één pille stierven er zeven.
Nemen wij er nog een enkel uit, dat wij plaatsten op den gevel der drukkerij van den NouvellisteGa naar voetnoot1), Overschelde: Nom d'une pomme-de-terre,
Je dois me taire,
Car mon père
Est commissaire
Et pourrait tomber par terre.
Baes Kimpe verscheen van 4 October 1857 tot 10 April 1859. Metdepennigen en Brébart zouden den koenen voorvechter wel hebben willen recht houden; doch andere liberale hoofdmannen dachten er anders over: de toon van het blaadje was zoo scherp, zegden zij, en bovendien de clericale partij lag nu toch verpletterd, - | |||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||
voor altijd, voegden er zelfs eenigen bij in den roes der overwinning. Voor altijd! - Te gauw verkochten zij de huid van den beer; wel was hij gewond, maar weldra zou hij dreigend weder voor ons staan en ons zijne ruige klauwen laten voelen. |
|