Lof-Vers,
t'Samen gevoeght over het Droef-eyndigh Treur-spel,
De Verkrachte Belgica.
Gecomponeert door den hooghdravende en Soet-vloeyenden Poët
Arent Roggeveen,
Prins vande Reden-Kamer, tot Middelburgh in Zeelant.
Den 26. Julius 1669.
DEn Ouden Seneca vermaert by de Poëten,
Die doot is en noch leeft getuyght gelijck wy weten,
Dat wijsheyt voor een Mensch recht is een Atlas last;
5[regelnummer]
Ten sy de tongh of Pen den wijsen wijsheyt past,
Doch dits al lang voor goet gekeurt by Iupijns knapen:
Met al die uyt zyn breyn als Pallas zyn geschapen,
En dat dit seker is blijckt in dit heerlyck Werck!
't Geen ons Prins Roggeveen dien Ciceroschen Klerck
10[regelnummer]
Seer heerlyck nu vertoont, tot lof van Mittels Kamer,
Die reden heeft gesmeet met redens reden amer.
Aenschout dan dese geest, die Aert en Lucht doorwoelt;
En al d' onwetenheyt door Konst van 't herte spoelt.
't Is Arent door wiens breyn de Cirkels vanden Hemel;
15[regelnummer]
Ja d' Omloop van de Son, en voorts van 't sterr' gewemel
Met Urana vertoont, ja het is Roggeveen
Die oock den Osiaen te lande kan doorkneen:
En die oock Atlas kloot door-snijt en draeyt met reden,
Vermits sijn redens geest niet buyttn reen wilt treden.
[pagina 16]
[p. 16]
20[regelnummer]
Ey liefd' dan soo een Mensch die duysent Geesten heeft,
Ia die in Konsten selfs als Konst in Konsten leeft,
Want hy heeft onlangs maer seer loffelijck geschreven
Den roockent Osiaen, nu wert hy weer gedreven
Om Bollaers heerlyck Werck dat Geestigh was gedaen:
25[regelnummer]
Door sijn doormende Geest noch wyser t' overgaen,
Soo gaet hy voort en voort den Elia naer boven,
Ia scheurt Parnassus Bergh om 't Goden Breyn te kloven:
Want hy heeft Bollaers Werck van Seef tot een gekort,
En weer van een tot meer volkomen vol gestort.
30[regelnummer]
Waer is nu Claudiaen? waer zyn Vergilus Klercken?
Waer is Orasius Geest die Nero self kon mercken?
Waer zyn nu d' Orateurs die op het Capitool
t' Athenen zyn gebtoet door Iupijn en Apol?
Syn die niet als een Droom vervlogen door de oogen?
35[regelnummer]
En komt niet Roggeveen daer Geestigh voor gevloogen?
Doch niet als Midas Knaep beset met Etnas damp:
Maer als een Fackel-licht voor myn bemorste lamp;
Ia als een Sonne-strael, waerom oock Momus Klercken
Nu schreven om gena gelyck een mage Vercken,
40[regelnummer]
Men leest dat Plato eens voor Goddelick wiert gekeurt:
Om dat dien Philosooph had wysheyt onder speurt,
Ia dat oock Socratus die eere wiert gegeven
Dat hy den Wysten Geest doen was in 't Heydens leven,
Doch dit past meer op U, vermits u Christen werck
45[regelnummer]
Is van een soeter geur als van een Heydens Klerck.
Want hier wert ons vertoont de Op-komst deser landen,
Ia hoe den wijsen God ons dee Victorie branden,
Ter tyt wanneer syn Volck was nedrigh en oprecht,
En oock door Trou en Liefd' door Liefd' aen een gehecht.
50[regelnummer]
Hier siet ghy dan Gods gunst aen dit ons Landt bewesen,
Ey laet de danckbaerheyt nu uyt u sijn geresen,
Ia denckt dat nu de aert geen slimmer beeste draeght:
Als een ondanckbaer Mens die naer geen goetdoen vraeght.
Danckt God dan boven al, en dan 't Huys van Nassouwen,
55[regelnummer]
Door welck dat God ons Lant soo hoog heeft willen bouwen,
En Offert desen Vorst die dit wert toe-gewijt,
Al 't geen ghy voor dit goet sijn Ouders schuldigh zijt,
[pagina 17]
[p. 17]
Ia danckt oock Roggeveen die ons weer geeft te drincken
Uyt Pallas soete fles, ja die ons komt te schincken
60[regelnummer]
't Verkrachte Nederlant, dat door de Spaensche viegh
Wier als een suygent Kint gebonden in een wiegh,
Met hulp van 't Roomsche Beest en al de Roomsche Papen,
Of Bellarminns Rot recht Baviaensche Apen:
Doch God heeft ons door haer verrijckt met hare schat:
65[regelnummer]
En met de Suycker-Pot daer doen de Paus op sat,
Doch hier mee hou ick op en wensch dat God van boven;
Dit dier gekochte Lant noyt meer in tween sal kloven,
Maer dat hy om sijn naem dit bloot gekochte Lant,
Noyt daer een meerder bloet sal rollen in het sant.