| |
| |
| |
XIV
Een fijne avond.
Je hebt een stuk of wat verenigingen in 't dorp. Er is een muziekvereniging: de ‘Harmoniekapel’. Er is een gemengde zangvereniging: ‘Euphonia’. Er is een zangvereniging alleen voor mannen: ‘Euterpe’. Er is een toneelclub: ‘Animpa’. En tenslotte is cr ook nog een gymnastiekvereniging, die de schone naam ‘Lycurgus’ draagt. Vader is lid van de ‘Harmoniekapel’, werkend lid. En Henk is lid van het jongensclubje, dat ‘Lycurgus’ verleden zomer heeft opgericht. De anderen zijn nergens lid van; daar zijn ze nog te klein voor. Later, als ze wat ouder zijn, hopen alle Klaverweiders de kunst en de sport naar hun vermogen zo goed mogelijk te dienen.
Ja, Henk is lid van ‘Lycurgus’. Hij heeft er een prachtig costuum voor.... ‘gympak’, zo noemt hij 't zelf!....: een witte broek, een witte trui, witte schoenen en zwarte kousen. ‘Lycurgus’ staat er met rode letters op de trui geborduurd; daar heeft Greetje voor gezorgd, op school, tijdens de handwerkles. Henk draagt zijn gympak twee maal per jaar in zijn geheel: als ‘Lycurgus’ een uitvoering geeft. De laatste uitvoering heeft plaats gehad eind October van 't vorig jaar. De tweede uitvoering wordt vandaag gegeven, Zaterdag, 10 Maart, om half acht in de kolfbaan van Zwaag, aan de Laagzijde. 't Is een uitvoering met ‘bal na’; dat wil zeggen, dat na afloop de liefhebbers van dansen gelegenheid zullen krijgen, hun hartjes duchtig op te halen! Gymnastiek is een mooi ding, om te doen. Dat weet iedereen! Gymnastiek is óók een mooi ding, om naar te kijken. Ook dàt staat als een paal boven water! Maar.... een hele avond naar gymnastiek kijken.... wees 's eerlijk!.... dat is wel wat àl te veel van 't goede.... dat wordt op de duur een beetje vervelend.... zeg maar zelf! Nou, dat weet het
| |
| |
bestuur van ‘Lycurgus’ óók wel! En daarom hebben de heren van 't bestuur een week of wat geleden met hun collega's van de muziek afgesproken, dat de ‘Harmoniekapel’ tussen de gymnastieknummers door zo af en toe een mooi nummertje zal blazen en, waar dat kan, de gymnastische oefeningen zal begeleiden: de kunst en de sport broederlijk vereend! En alsof dat nog niet genoeg is, zal óók de toneelclub zijn medewerking verlenen: alle goeie dingen bestaan in drieën! De dames en heren tonelisten zullen een kluchtig spelletje opvoeren, getiteld; “Lastige buren”. Zo zal er dus zijn vermaak naar ieders smaak; kortweg gezegd: elck wat wils!
Om zo'n uitvoering goed te doen slagen, zijn er héél wat voorbereidingen en repetities nodig. De felle winter is dikwijls spelbreker geweest: Vader en Henk hebben verscheidene repetities moeten verzuimen. Dat is niet zo héél erg; Vader heeft zijn partijen thuis heel wat keertjes doorgenomen; hij blaast de dwarsfluit en hij doet 't kranig; Vader is muzikaal voor tien; hij kan bèst in zijn eentje studeren; hij heeft niet veel leiding nodig! En met Henk staan de zaken vrijwel gelijk; de nummers, waarin hij moet ‘optreden’, zijn niet moeilijk; de meeste knapen hadden ze na vier avonden al behoorlijk onder de knie. Gedurende de laatste weken heeft koning Winter zijn scepter in de kast gelegd; er is géén vorst meer geweest, en Vader en Henk hebben trouw de Woensdagavonden met hun oudere en jongere vrienden gerepeteerd. De gymnastieknummers en de muziekstukken zitten er muurvast in; menselijkerwijze gesproken zal de uitvoering op rolletjes lopen; dat zijn de Schager mensen trouwens van hun verenigingen zo gewend!
En nu is de grote avond aangebroken.
't Is half zeven.
De ‘uitvoerenden’ en hun belangstellende familieleden stappen de deur van de Klaverwei uit en de kakelepost over.
| |
| |
Vooraan lopen Vader, Henk en de kleine Kees.
Dan volgen Moeder, ouwe Jacob en Wim.
De andere pukken zijn nog niet groot genoeg om mee te gaan; die mogen gezellig een half uurtje langer opblijven, om met tante Neel een potje te ganzeborden, zo goed en zo kwaad als 't zal gaan!
Halt!
Stop 's eventjes!
De kleine Kees....
Wat is dàt nou? Hoe zit dat eigenlijk? Is die kleine Kees, zes jaar oud, wèl groot genoeg, om mee te gaan? En moet Greetje, die acht jaar oud is, thuis blijven?
Ja!
Zo is 't! Eerlijk waar! Kees mag mee! Beter gezegd: Kees moèt mee! Kijk 's even, wat Kees áán heeft! Wat komt daar onder zijn winterjasje te voorschijn? Nee, dat had je niet gedacht, hè? Twee witte broekspijpen, twee zwarte kousen en twee witte gymschoentjes! Kees heeft een pakje aan, dat expres voor deze avond gemaakt is. Want Kees moet óók ‘optreden!’ In twee nummers, aha! ‘Ome Jaap’.... dat is de voorzitter van ‘Lycurgus’, is 't hoogstpersoonlijk met Vader komen bepraten. ‘Lycurgus’ had voor zijn eerste en zijn laatste programmanummer een klein, licht, handig kereltje nodig. Toen had Ome Jaap, die 't hele dorp kent (hij is smid van zijn vak en er is bijna niemand, die niet 's een karweitje voor hem heeft) onmiddellijk aan de kleine Kees van de Klaverwei gedacht. Even een praatje met Vader, en de zaak was voor elkaar! Vanavond treedt Kees twee maal op! Zijn hartje klopt. Hij ziet tegen de avond op als tegen een hoge berg. Maar tòch zou hij voor geen geld ter wereld meer terug willen! Hij heeft nou eenmaal A gezegd en nou moet hij ook B zeggen! Is dat waar of niet?
't Is druk in Schagen.
Druk.... en licht!
De maan schijnt, alle straatlantaarns branden en aan 't
| |
| |
balcon van 't ‘Noordhollands Koffiehuis’ van Zwaag hangt een extra grote lamp. Van alle kanten stromen de gymnasten samen, grote en kleine, jongens en meisjes, dames en heren. Ze hebben allemaal hun gympakjes al aan. De mannen dragen witte truien en zwarte broeken. De dames en de meisjes witte truien en zwarte rokjes, Hoe de jongens gekleed zijn, dat weten we al. Maar van al die costuums kan je nu nog niet veel zien: dikke mantels en jassen maken ze voor 't grootste deel onzichtbaar.
‘Vader?’ zegt Henk vragend.
Vader begrijpt, wat Henk bedoelt.
‘Hou 's vast,’ zegt hij, terwijl hij Henk de smalle zwarte doos waar zijn dwarsfluit in zit, overhandigt. Dan haalt hij wat geld uit zijn zak en Henk gaat haastig de winkel van Jan de Rooy, naast 't ‘Noordhollands Koffiehuis’ binnen. Even later komt hij weer terug, met een grote zak geconfijte dadels bij zich, ‘fijtedalen’ zeggen de jongens. Een zak fijtedalen, dat is de gewone tractatie van de Klaverwei op avonden als deze. Henk en Wim en Kees zijn er dol op; 't enige lastige is, dat je vingers er zo van gaan kleven: je moet je handen eigenlijk de hele avond maar blijven aflikken!
‘Heb je ze?’ vraagt Moeder glimlachend.
Henk tilt de zak omhoog.
‘Nou, dan gaan we maar naar binnen, hè? Waar heb ik m'n fluit gelaten? O ja.... 'k heb 'm al.... in m'n jaszak! Hé, goeienavond, Gerrit! Zo, was jij er óók al?’ Dat laatste zegt Vader tegen zijn vroegere schoolkameraad Gerrit Molenaar, die met zijn vrouw komt aanlopen. ‘Vooruit maar, jongens! Als de voorstelling afgelopen is, zien we elkaar wel weer! Hou je ze een beetje in de gaten, Jacob?’
‘Toe maar, baas,’ zegt Jacob. ‘Alles komt terecht, hoor!’
De oude knecht moet 't wel héél luid zeggen, want van alle kanten komen de gymnasten en de muzikanten en óók een paar heren van de toneelclub de smalle gang, die naar
| |
| |
de kolfbaan leidt, indringen, zodat Vader in een ommezientje van zijn jongens gescheiden wordt. Moeder heeft ondertussen haar arm door die van Gerrit Molenaars vrouw gestoken (dat is een oude schoolvriendin van haar!) en nu schuifelt de massa van spelers en turners en kijkers langzaam de grote kolfbaan binnen.
Vader en zijn muzikanten vinden een plaats op de eerste twee rijen stoelen, vlak onder 't toneel; daar staan ook een stuk of wat lessenaars, waar ze de muziek op kunnen zetten. Henk en Kees gaan met hun makkers naar de kleine zijzaal, waar Ome Jaap ze al opwacht, om ze de laatste aanwijzingen te geven. Moeder zoekt met haar vriendinnen een plaats links vooraan, vanwaar ze Vader en de kinderen goed kan zien. Wim verovert met zijn vriendjes Jan Borst en Jaap Breed een paar fijne stoelen in de ‘gymnastenhoek’, achter de muziek, rechts in de zaal, naast 't buffet. Wim houdt een paar stoelen vrij voor Henk en Kees, Dat màg van Ome Jaap. De ‘executanten’ (dat zijn de optredenden!) hebben recht op een goede plaats, als ze niets te doen hebben. Halverwege de zaal zit ouwe Jacob naast een paar andere mannen van zijn leeftijd; de oude schipper Bering met twee gouden ringetjes in zijn oren, en Piet Deutekom, je weet wel: de man van de ‘korper’ in 't ‘kolkie’ op de Wiel!
Half acht is 't!
Gaat de voorstelling beginnen?
Nee, nog niet!
Het grote toneelscherm, waarop een prachtig sneeuwlandschap is geschilderd, blijft nog neer. Half acht.... dat staat op de programma's, die de grote mensen voor een dubbeltje kunnen kopen! Jawel! Half acht zal het doek worden ‘gehaald’. Maar dat zal nog wel een kwartiertje duren, hoor! Dat is zo de gewoonte in Hollands Noorderkwartier. De mensen haasten zich daar niet; waarom zouden ze ook? Nog steeds komen er groepjes toeschouwers naar binnen stappen; 't zijn bijna allemaals vaders en moe- | |
| |
ders of broers en zusters van de gymnasten. Iedereen kent iedereen! En zo verandert de kolfbaan langzamerhand in een grote zoemende bijenkorf, in één groot gezellig gezin, waarvan alle leden hun Zondagse kleren hebben aangetrokken en hun allerbeste humeur hebben meegebracht!
‘Fijn, jongens!’ zegt Wim tegen zijn vrienden Jan en Jaap, die vóór hem zitten. En hij wrijft zich in zijn handen van plezier. Géén wonder: Wim is vanavond voor de éérste keer van zijn leven ‘uit!’ Alles is spiksplinternieuw voor hem! 't Zitten en kijken in de volle zaal alleen is al een groot plezier voor hem. En 't vooruitzicht op wat er allemaal nog komen zal maakt hem zó blij als hij nog maar zelden geweest is. Met grote ogen en een kleur van opwinding kijkt hij om zich heen. En telkens gluurt hij even naar de lege stoelen naast hem, de stoelen waar Henk en Kees straks op moeten zitten en waarop hij zolang zijn pet en zijn jas en zijn zak met fijtedalen heeft neergelegd. ‘Plaatsje bezet!’
Opeens begint er een belletje te klingelen, achter het sneeuwlandschap.
‘Ha....!’ zuchten de jongens.
En dan wordt 't stil in de zaal; de monden zwijgen; alle ogen kijken naar voren.
Ome Jaap klimt op 't toneel, vóór 't doek, om de avond te openen.
Wat ziet Ome Jaap er piekfijn uit! Hagelwit is zijn broek, keurig gestreken, met een scherpe vouw er in. Over zijn trui draagt hij een donkerblauw jasje, zo half en half een uniformjasje, met smalle zilveren biesjes afgezet. En op dat jasje prijkt een groot gouden insigne. Als je niet wist, dat Ome Jaap de voorzitter van de gymnastiekvereniging was, dan zou je dat aan 't insigne dadelijk kunnen zien!
| |
| |
Ome Jaap haalt zijn lorgnet te voorschijn, zet die op zijn neus, gluurt er even overheen en bergt hem dan weer weg. Vervolgens haalt hij een papiertje uit zijn binnenzak; hij zet zijn lorgnet nòg eens op, kijkt op 't papiertje en dan bergt hij lorgnet plus papiertje wéér weg.
Daarna strijkt hij even over zijn knevels, die somber naar beneden hangen.
En dan begint hij te spreken:
‘Geachte dames en heren, jongelui, groot en klein,
Ik heet jullie hartelijk welkom op dit sportfestijn.
Jullie zullen vanavond heel wat toeren zien maken,
Ik hoop, dat 't kostje jullie goed zal smaken!
Voor de begeleiding.... ja, jullie weten 't wel....
Zorgt onze eminente Harmoniekapel.
Die komt straks óók nog eens alleen op de planken
Met een keur van reine en zuivere klanken.
Ook onze toneelspelers zijn vanavond present.
Wij zijn met hun optreden danig content!
Ze spelen een stukje, genaamd: ‘Lastige buren.’
Ik meen, dat 't zowat een half uur zal duren.
En als 't dan tenslotte uit is met de pret,
Dan worden de stoelen opzij gezet!
Dan wagen we allemaal een kansje,
En we maken tezamen een vrolijk dansje.
Ziezo, ik wil hier niet langer blijven staan.
Ik heb aan mijn voorzittersplicht voldaan.
Maar ik spreek nog de wens uit, dames en heren,
Dat iedereen zich goed zal mogen amuseren!’
Ja, dat zegt Ome Jaap allemaal, netjes op rijm, zoals dat al jarenlang zijn gewoonte is. En als hij zijn laatste woord heeft gesproken, dan strijkt hij zijn knevels op en hij klimt weer netjes van 't toneel af, zonder zich iets aan te trekken van 't daverend handgeklap, dat uit de zaal opklinkt.
En dan....
Dan begint het feest, hoor!
| |
| |
De muzikanten van de ‘Harmoniekapel’, die ondertussen hun instrumenten te voorschijn hebben gehaald en hun muziek op de lessenaar hebben gezet, komen in actie. Meneer Schouten, de dirigent, gaat naast 't toneel staan, zijn stokje omhoog. ‘Klaar?’ vraagt hij. En dan schalt er een fijne mars door de zaal. Tegelijk wordt 't doek omhoog getrokken. En op de maat van de muziek marcheren de leden van ‘Lycurgus’ het toneel op.... een, twee!.... een, twee!.... een, twee!.... precies in de maat, vingers gestrekt, borst vooruit, hoofd rechtop....!
Haha, die Wim!
Alsjeblieft, die Wim! Hij komt ogen te kort; hij weet niet waar hij kijken moet, zóveel is er te zien! Hij zoekt naar Henk. En naar Kees. Ja, Kees marcheert ook mee! Maar wat is 't moeilijk, om uit al die eender geklede jongens er twee uit te pikken! Dubbel moeilijk, omdat al de gymnasten, jongens en meisjes, dames en heren, op een ingewikkelde manier over 't toneel marcheren; dàn twee aan twee, dàn vier aan vier.... soms ook acht aan acht! Kijk, daar heb je Kees! Helemaal achteraan! 't Is geen wonder, dat Kees achteraan loopt: hij is immers de kleinste van 't hele stel! Maar, klein of niet, wat marcheert die Kees prachtig! Hij kijkt maar àl naar zijn voorman. En omdat hij nummer laatst is, kàn hij geen fouten maken. Wat zijn voorman doet, dat doet Kees óók! Vergissingen zijn buitengesloten. De opmars gaat van een leien dakje!
Het publiek in de zaal kijkt glimlachend toe. En alle ogen richten zich op dat kleine kereltje van de Klaverwei. Niet, omdat Kees nou juist Kees Vermeulen is. Niet, omdat hij nummer laatst is. Oók niet, omdat hij de kleinste is van de troep. Maar.... omdat Kees zo héél erg de kleinste is. De meesten van de bijna tachtig turners en turnsters verschillen niet veel in lengte.... een centimeter.... vier millimeter.... twee millimeter.... heel geleidelijk volgen ze elkaar in grootte op. En dat gaat zo regelmatig door tot Keesjes voorman toe.... hé, nu herkent Wim die voor- | |
| |
man op eens.... 't is Jan Deutekom uit de derde klas! Maar dan opeens maakt de lange rij een duik naar beneden: nummertje laatst is meer dan een hoofd kleiner dan nummer vóórlaatst! En dat is zó'n komiek gezicht, dat alle mensen daar in zichzelf om zitten te lachen. Maar nòg komieker wordt 't, als op een gegeven ogenblik nummer één van de rij, de lange Chris Berkhouwer, een stevige boerenzoon van vierentwintig jaar, vlak achter Kees komt te lopen! Dan lacht iedereen luidop! En veel toeschouwers, die Kees wel kennen, en die ook wel weten, dat jongens uit de eerste klas nog geen lid van ‘Lycurgus’ - jongensclubje mogen zijn, vragen zich af, wat die kleine krielkip van de Klaverwei daar wel op 't toneel komt uitvoeren. Zou daar soms wat achter zitten?
Ja, daar zit wat achter! Wim wéét 't, Henk óók! Alle turners weten 't. En misschien nog enkele kijkers in de zaal. 't Zal niet lang meer duren, of iedereen weet 't! En dan....
Kijk, daar gaat Henk! Henk loopt bij de grootste jongens. Een, twee.... een, twee....! En dáár.... daar bij de heren.... daar loopt zowaar Ome Jaap ook! Dat heeft Wim niet verwacht. Een voorzitter, die niet eens zo heel jong meer is, die zó maar als een gewoon lid mee marcheert.... niet eens vooraan in de rij.... néé, dat had Wim niet verwacht! Maar, voorzitter of niet, Ome Jaap marcheert als de beste jonge kerel, hoor! Borst vooruit, hoofd rechtop, met stramme knieën, hagelwitte trui, scherpe vouw in de broek.... daar gáát Ome Jaap! Een, twee! Een, twee!
Die mars.... die mooie mars, die de ‘Harmoniekapel’ speelt.... kent Wim die? Jazeker! Hij heeft 'm Vader dikwijls horen repeteren. ‘Stars and Stripes’ heet die mars. En als je 'm hoort, dan móét je wel meemarcheren, of je wilt of niet! Er zijn een stuk of wat jongens in de zaal, die, zonder dat ze 't zelf weten, met hun voeten op de grond de maat zitten te ‘slaan’, eerst zachtjes, dan wat harder, dan nòg wat harder! Een paar grote mensen volgen dat goede
| |
| |
voorbeeld. En nu duurt 't niet lang meer, of vrijwel de hele zaal tikt de maat gezellig mee.... een, twee, een, twee, een, twee....!
Maar opeens....
Bom!
Een slag op de grote trom!
De muziek zwijgt.
De turners en turnsters staan doodstil.
‘Kijk nou 's goed,’ zegt Wim tegen zijn vrienden Jan en Jaap. ‘Nou gaat er wat gebeuren, hoor! Let nou 's op mijn broer Kees!’
Jan en Jaap kijken even achterom.
‘Doe niet zo gek, jô,’ zegt Jan. ‘Dat weten wij immers al lang!’
Ja, dat is waar ook! Wim krijgt er een kleur van. Jan en Jaap hebben óók ieder een broer bij ‘Lycurgus’. Dus natuurlijk weten zij óók, wat er gaat gebeuren! Hoe kon Wim zo onnozel zijn!
Ondertussen is Ome Jaap uit de rij gekomen.
Hij blaast op een fluitje.
En nu begint me daar op 't toneel de hele boel door elkaar te lopen, Er worden twee bruggen en twee zogenaamde ‘paarden’ te voorschijn gehaald. Een stuk of wat jongens en meisjes gaan vooraan op 't toneel op de grond liggen.... anderen knielen.... er wordt gesprongen.... er wordt geklommen.... kleine Kees wordt door Arie Melker, een van de ‘voorwerkers’ van ‘Lycurgus’ omhoog getild....
En dan....
Nee maar, nee maar, kijk nou toch eens aan!
Dan vormen alle jongens en meisjes en dames en heren een ‘groep’, zó mooi, dat de toeschouwers ademloos toekijken!
't Mooist van alles is het middenstuk.
Daar staat Piet Zwart, in 't dagelijks leven loodgieter, een boom van een kerel, twintig jaar oud. Op Piet's schouders staat Aris Rentenaar, een flinke knaap uit de hoogste klas.
| |
| |
Een paar andere jongens houden hem stevig vast. En boven op Aris' schouders, héél hoog in de lucht, de handen van Aris om zijn enkels.... daar staat Kees, de armen zijwaarts geheven! Ja, daar staat de kleine Kees Vermeulen van de Klaverwei! Begrijp je nou, waarom Kees vanavond mee moest doen?
Hoog, héél hoog staat Kees daar op zijn wankele standplaats, zonder enige steun! Aris' schouders kunnen de lichte last best dragen. Maar schouders zijn nou eenmaal géén planken of stenen.... schouders zijn bewegelijke dingen, zodat Kees héél zachtjes heen en weer schommelt, onzichtbaar voor het publiek, maar heel érg voor Kees' gevoel! Ome Jaap, die in de groep niet meewerkt, komt links vooraan staan, terwijl hij Kees scherp in 't oog houdt, om de kleine man, als dat nodig mocht zijn, onmiddellijk op te kunnen vangen.
Dan begint zacht de muziek te spelen.
Het bekende turnerslied: ‘Vrank, vrij, vroom, vroed’.
Een aantal turners en turnsters, die een gemakkelijk rolletje in de groep spelen, zingen uit volle borst mee. En, op een wenk van Ome Jaap, óók de mensen in de zaal.
Kijk die Kees....!
't Gezicht van die volle zaal, daar vèr beneden hem, in de diepte.... Vader vlak vooraan, Moeder en Wim in 't midden, ouwe Jacob meer naar achteren.... ja, Kees heeft ze allemaal gezien, hoor!.... heeft hem even van de wijs gebracht; heeft hem bijna zijn evenwicht doen verliezen.. een kleine beweging van zijn zijwaarts gespreide armen heeft hem dat evenwicht weer terug gebracht. En nu kijkt hij star naar de grote lamp in 't midden van de zaal. Hij knijpt zijn ogen half dicht. En hij denkt maar aan één stuk door: ‘Stil staan! Stil staan! Stil staan! Stil staan! Zo meteen is 't lied uit! Zo dadelijk is 't zingen klaar! Stil staan! Stil staan! Stil staan! Stil staan....’
Dit zingen de turners en de kijkers:
| |
| |
| |
| |
‘Geen zang klinkt zo schoon en geen toon wordt gehoord,
Die meer ons begeestert, die meer ons bekoort!
Geen lied klinkt zo krachtig, zo innig gemeend,
Als 't lied van gymnasten, als broeders vereend!
Dan worden eendracht en vriendschap gestaald,
Dan wordt die juichtoon vol geestdrift herhaald.
En daverend rolt dan langs velden en vloed
Het vrank en het vrij en het vroom en het vroed!’
't Lijkt Kees, of er nooit een eind aan het lied komt! 't Lijkt wel, of die anderhalve minuut een eeuwigheid duurt! 't Is nèt, of zijn levend ‘voetstuk’ hoe langer hoe meer begint te wankelen! En juist op 't ogenblik, dat Kees denkt, 't niet langer te kunnen volhouden.... als zijn benen beginnen te trillen van de spanning.... als zijn hartje nog véél harder gaat tikken dan 't de hele avond al gedaan heeft.... gelukkig, gelukkig, gelukkig!.... dan is 't lied uit! Hèhè....
Meteen blaast Ome Jaap weer op zijn fluitje. ‘Spring maar, jochie,’ zegt hij tegen Kees. Hij strekt zijn armen uit. Hèhè.... Kees springt. En even later staat hij weer veilig op de begane grond, naast Ome Jaap. Gelukkig.... gelukkig....!
De kleine Kees heeft niet veel tijd om over zijn moeilijke ogenblikken van zoëven na te denken. Want nu beginnen alle toeschouwers zó luid in hun handen te klappen, dat de wanden van de zaal ervan trillen. En dat applaus geldt in de voornaamste plaats.... de kleine Kees! 't Baasje heeft dat zèlf nog niet zo in de gaten, maar Henk, die dadelijk naast zijn broertje is gaan staan, merkt dat wèl! Alle ogen in de zaal kijken naar Kees en de eigenaars van die ogen glimlachen. 't Is nèt, of de mensen willen zeggen.... je kunt 't aan hun gezichten zien....: ‘Zo'n klein kereltje toch, hè? Wat hield hij zich kranig! Wat stond hij stil!’ Gek is dat: Piet Zwart, de stevige loodgieter, die de hele last op zijn schouders moest torsen.... twee man sterk.... zo'n
| |
| |
soort moderne Atlas.... ken je 't beeld aan de achterkant van 't Paleis op de Dam?.... naar Piet Zwart kijkt niemand om! En toch heeft die Piet óók best een pluimpje verdiend! Wacht maar, straks zal hij er heus nog wel eentje krijgen, hoor!
Ome Jaap blaast voor de derde maal op zijn fluitje.
Alle turners en turnsters verlaten 't toneel, behalve een stuk of twintig dames en grote meisjes.
De ‘Harmoniekapel’ zet een pittig marsje in; de turnsters marcheren het toneel rond, halen ieder een paar knotsen uit een kist en stellen zich dan netjes op in vier rijen van vijf.
Dan speelt de muziek een langzame wals. En nu voeren de meisjes en de dames een aantal oefeningen uit, zó mooi, zó tot in de puntjes verzorgd, zó ‘af’, dat alle toeschouwers vol bewondering toekijken. En als de laatste toon is weggestorven en de turnsters stil op haar plaatsen staan, dan klapt de hele zaal opnieuw daverend in de handen, waarvoor de knappe knotszwaaisters met een verlegen glimlachje op de blozende gezichten buigend danken.
Het scherm zakt.
De twee deuren van de zijzaal gaan open: de gymnasten krijgen een poosje rust en die rust mogen ze genieten in de grote zaal.
Wim gaat rechtop staan, zijn ene arm omhoog, om Henk en Kees te waarschuwen, De twee knapen hebben hun broer al gauw in de gaten en 't duurt niet lang, of ze zitten druk te praten, niet alleen met elkaar, maar óók met de vrienden vóór en achter en links en rechts. En Kees is natuurlijk de held, de hoofdpersoon, dat snap je! Hij mag 't éérst zijn hand in de zak met fijtedalen steken en hij haalt er een grote klont uit, een klont van wel vijf of zes stuks, kostelijk, kostelijk! En als hij die lekkertjes heeft opgepeuzeld, dan gaat hij op zijn stoel staan, om even naar Moeder en Vader en Jacob te wuiven. Moeder ziet hem; ze wuift terug. Ouwe Jacob ziet hem niet; die heeft al zijn
| |
| |
aandacht nodig, om een sigaar aan te steken; er staan een paar ‘Lycurgus’-meisjes naast hem, die telkens zijn lucifer uitblazen. Nee, ouwe Jacob wordt er niet boos om, hoor! Hij kan wel tegen een grapje! Vader ziet Kees óók niet: hij zet juist een nieuw muziekstuk op zijn lessenaar. Dat is een teleurstelling voor de kleine Kees. Maar hij weet raad! Hij zet zijn handen als een trechter voor zijn mond en hij roept zo luid als hij kan: ‘Vader! Vaaa..der! Kijk eens naar me, Vader!!’ Nee, kijk nou toch 's aan, haha! Dadelijk kijken een heleboel muzikanten en ook een massa mannen in de zaal op en om; geen wonder: ze hebben bijna allemaal wel een zoon in de zaal zitten, naar wie ze gráág even willen kijken! Maar al gauw bemerken ze, dat alléén de vader van de Klaverwei maar kijken mag. En nu beginnen alle toeschouwers te lachen. Kees krijgt er een kleur van. Hij knikt even tegen Vader en dan duikt hij haastje repje naar beneden. En om zijn verlegenheid te verbergen, steekt hij nog maar eens zijn hand in de zak met fijtedalen. Hè, wat smaken die dingen toch lekker....! Kees zou de hele zak wel achter elkaar kunnen oppeuzelen!
Hé, wat is dat?
't Toneelscherm wordt opgetrokken.
Wat gaat er nu gebeuren?
Kijk, daar komen twee rare mannen 't toneel opwandelen. 't Zijn twee clowns, ‘piassen’ zeggen de jongens in de zaal.
Nummer één is een broodmagere kerel, helemaal in 't zwart gekleed, met twee onmogelijk grote schoenen aan en een gek klein dophoedje op. Zijn gezicht is spierwit; alleen zijn mond is vuurrood en wel twee maal zo groot als een ‘gewone’ mond. In zijn ene hand heeft hij een sigarenkistje met een soort verlengstuk er aan; er zijn een paar snaren op gespannen. In zijn andere hand heeft hij een strijkstok. Pias nummer twee is een dikke kerel, helemaal in 't wit gekleed. Hij heeft een hoge puntmuts op. Zijn gezicht lijkt wel een rijpe appel; alleen zijn mond is zo wit als papier en óók al twee maal zo groot als een gewone mond. Hij heeft een grote harmonica bij zich.
| |
| |
De twee piassen gaan midden op 't toneel staan.
‘Mijn naam is Brammetje,’ zegt de dikke.
‘En ik heet Bertje,’ zegt de magere.
En dat zeggen ze allebei met een rare verdraaide stem; de dikke Brammetje met een lage bas, de magere Bertje met een hoog piepgeluidje.
De mensen in de zaal beginnen te lachen.
Dan begint magere Bertje op een komieke manier de knotsoefeningen van de dames na te doen; zijn raar viooltje en de strijkstok moeten de knotsen voorstellen. En 't lijkt gek, maar 't is wáár: hij maakt geen enkele fout; àlle bewegingen, die de dames hebben gemaakt, die maakt Bertje óók, al doet hij 't dan op een dwaze manier en al trekt hij er dan een onmogelijk mal gezicht bij. En de dikke Brammetje zorgt voor de muziek: hij speelt op zijn harmonica dezelfde wals, die de ‘Harmoniekapel’ zoëven gespeeld heeft. En midden onder 't spel zegt hij zo langs zijn neus weg: ‘Een harmonica en een harmoniekapel.... die ontlopen mekaar zoveel niet, mensen! Sla de staart van de harmoniekapel af.... en je houdt een harmonica over! Is dat waar of is dat niet waar?’
Ja, 't is waar!
Het publiek moet de grappige dikkerd gelijk geven.
En ouwe Jacob zegt: ‘Dat heeft die pias verlegen aardig bedacht!’
Hola, wat is dat?
Daar gooit me de magere Bertje ineens zijn viooltje en zijn strijkstok hoog in de lucht, bijna tot aan 't plafond van 't toneel toe.
Hij trekt een angstig gezicht, alsof hij er zèlf bang voor is, hoe dat rare grapje van hem zal aflopen.
En hoe lóópt 't af?
Best! Héél best!
Eén voor één vangt hij zijn spullen weer op; het viooltje in de rechterhand en de strijkstok in de linkerhand.
Bom! Bom!
| |
| |
Cor Bakker, een van de muzikanten, slaat twee maal op de grote Turkse trom. Nu lijkt 't nèt, of 't opvangen van 't viooltje en de stok zo'n dreunende bons geeft! Zou magere Bertje dat soms van te voren met Cor Bakker hebben afgesproken?
En dan gebeurt er wéér wat grappigs.
Bertje laat zijn viooltje en zijn strijkstok op zijn beide uitgestrekte wijsvingers balanceren, 't viooltje met de hals naar boven. Dat is lang geen gemakkelijk werkje, hoor! Maar 't lukt Bertje wonderwel: de twee dingen staan bijna stil....!
Ondertussen heeft de dikke Brammetje rustig op zijn harmonica doorgespeeld. Maar nu zet hij zijn instrument op de grond. En hij wijst met een pijnlijke uitdrukking op zijn gezicht naar zijn rechterwang. Die wang begint me daar zó maar op te zwellen.... hij wordt àl dikker en dikker en dikker!
‘Ai.. ai.. ai.. ai!’ steunt de dikke Brammetje. ‘Wat krijg ik daar opeens een kiespijn! Ai.. ai.. ai..! Help me, Bertje! Help me, beste brave Bertje! Ik verga van de pijn! Ik kan 't niet langer uithouden! Trek 'm er uit! Trek 'm er uit!’
Helpen, ja, helpen!
Magere Bertje kijkt dikke Brammetje aan, met een medelijdend gezicht. Kiespijn.... ja daar weet hij van mee te praten. Kiespijn is een nare pijn, misschien wel de naarste pijn van de hele wereld. Maar.... Bertje is geen tandarts! Hij kàn geen kiezen trekken! En.... hij staat daar nou nèt zo gezellig met zijn viooltje en zijn strijkstok te balanceren! Moet hij nu met dat leuke spelletje ophouden? 't Gaat net zo goed! Bertje kijkt nadenkend voor zich. Dan neemt hij een besluit. Hij trekt zijn wijsvingers onder zijn instrumenten vandaan.... O wonder! Het viooltje en de strijkstok blijven in de lucht zweven!! ‘Hè....’ zeggen de mensen in de zaal, stomverbaasd. Dan haalt Bertje een knots uit de kist achter 't toneel. Hij gaat naar Brammetje toe....
| |
| |
hij tilt de knots hoog in de lucht.... en.... hij geeft zijn vriend een stevige klap op diens gezwollen rechterwang!
Bom!
Cor Bakker slaat zo hard als hij kan op zijn Turkse trom.
‘Au!’ roept Brammetje. ‘Au! Au!’
Maar de klap heeft geholpen!
Brammetje doet zijn mond open en dan haalt Bertje er een enorme kies uit, een mooie blinkend witte kies, zo groot als de vuist van een kind! En de pijn is weg! En Brammetjes dikke wang.... die ziet er óók weer heel normaal uit!
Hè, hè....
Lachend neemt Brammetje zijn harmonica van de grond en hij begint weer te spelen. En Bertje gaat naar zijn zwevend viooltje toe. Hela, wat is dat nou? Als hij zijn spullen wil pakken, stijgen die zoetjes naar omhoog! Wonderlijk.. wonderlijk.... wonderlijk....! En nu moet Brammetje Bertje komen helpen! 't Magere piasje gaat op de schouders van zijn dikke vriend staan.... hij grijpt zijn spullen! En dan spelen ze samen Brammetjes liedje af: Brammetje staande op de grond, Bertje staande op Brammetjes schouders. 't Viooltje geeft zowaar een aardig geluidje, al klinkt 't dan een beetje neuzig en magertjes!
Een daverend handgeklap beloont de twee piassen voor hun spel en hun grapjes.
‘Mooi! Mooi! Mooi!’ roept 't publiek.
Bertje springt van Brammetjes schouders af.
Hij maakt een diepe buiging, héél, héél diep!
Brammetje doet precies 't zelfde.
Bertje haalt een grote zakdoek uit zijn zak. Hij neemt zijn hoed van zijn hoofd af.... kijk, kijk.... er zitten een massa zwarte haren aan die muts vast! En dan begint hij met zijn zakdoek stevig over zijn gezicht te boenen.
Brammetje doet alweer precies 't zelfde.
Vervolgens gaan de twee potsenmakers rechtop staan.
| |
| |
En kijk nu eens!!
Haha!
De dikke Brammetje.... dat is Piet Zwart! Ja, zeker! Dat is Piet Zwart!
En de magere Bertje.... dat is Kees Ploeger, een andere gymnast van ‘Lycurgus’.
‘Hè....?’ zegt 't publiek verbaasd.
Maar dan klappen de mensen nog véél harder dan zoeven! En ze trappelen met hun voeten op de vloer. Net zo lang, tot het toneelscherm zakt!
Piet Zwart heeft zijn applaus gehad! Alsjeblieft!
‘Dat viooltje!’ roept Wim opgewonden. ‘Dat viooltje en die strokstijk.... ik bedoel die stokstrijk.... néé.... die stijkstr.... die strijkstok.... hè?.... die hingen allebei aan een zwart touwtje! Anders zouden ze nóóit in de lucht kunnen blijven zweven!’
Jaap knikt.
‘En die dikke wang,’ zegt hij. ‘Dat was óók maar verlakkerij! Dat was een kunstje! Verleden jaar was er op de kermis een goochelaar en die deed dat ook!’
‘Maar die kies dan?’ vraagt Kees, die met grote ogen naar de wonderlijke vertoning heeft zitten kijken.
‘Die had-ie van te voren al lang in z'n zak zitten, jô,’ zegt Piet. ‘Dacht je, dat die uit z'n mond kwam? Ben je nou helemaal?’
Kees begrijpt er niet veel van.
Wat hij gezien heeft.... 't is te véél voor zijn kleine hoofdje.... zijn bolletje kan 't zo gauw nog niet verwerken!
‘Maar prachtig wàs 't,’ zegt Wim.
‘Reusachtig,’ beamen Piet en Jaap.
‘Nou,’ zegt Kees uit de grond van zijn hart. En de kleine peuter neemt zich voor, om morgen aan ouwe Jacob te vragen, of die voor hem een viooltje wil maken, van een sigarenkistje. En een strijkstok, van een lineaal, of van een recht latje....! Ja, dat zal hij doen!
En nu is de beurt aan de ‘Harmoniekapel’.
| |
| |
Jazeker, de heren zijn al aan het werk geweest. Ze hebben de opmars van ‘Lycurgus’ en de knotsoefeningen van de dames begeleid. Dat is waar! Maar.... toen zaten de heren muzikanten in de zaal en nu komen ze op 't toneel. En daar komt nog wat bij: nu spelen ook de gymnasten, die èn lid van ‘Lycurgus’ èn lid van de ‘Harmoniekapel’ zijn, mee. Dat konden ze daarstraks nog niet, omdat niemand op twee plaatsen tegelijk kan zijn! 't Is een eigenaardig gezicht, die gymnasten met hun witte pakjes daar tussen hun deftig in 't zwart geklede collega's te zien zitten. Maar, wit of zwart.... muziek is muziek.... en 't doet er niet toe, wie de muziek maakt! Als er maar goed gespeeld wordt! Nou, dat gebeurt dan ook, hoor! Onder leiding van meneer Schouten blazen de muzikanten een paar mooie nummers: een wals van Johann Strauss ‘Rosen aus dem Süden’, een fantasie uit de opera ‘Faust’, en een oud succesnummer, waarbij de spelers af en toe ophouden met blazen, om luidkeels ‘O Susanna’ te zingen! Bij de derde ‘Susanna’ zingt de hele zaal uit volle borst mee, En als de laatste toon is verklonken, is 't applaus zó dringend, dat meneer Schouten 't besluit neemt, om ‘Susanna’ voor de tweede maal te laten spelen. Tot groot vermaak van jong en oud, vooral van de jeugd!
Na de ‘Harmoniekapel’ komen de jongens van ‘Lycurgus’ aan de beurt. Er wordt een brug op 't toneel gedragen, en ook een paard. Links vooraan wordt een rek opgesteld; rechts komen twee ringen te hangen. Onder leiding van de voorwerker Arie Melker vertonen de knapen hun kunsten. Henk blijkt vooral aan de ringen een meester in 't vak te zijn! Na de jongens komen de meisjes laten zien, wat ze kunnen. Dan de heren. En daarna komt Ome Jaap 't toneel oplopen, om het geachte publiek mee te delen.... degenen, die in 't gelukkige bezit van een programma zijn, kunnen 't trouwens zèlf lezen.... dat 't pauze is!
Pauze!
Wat zou een uitvoering zijn zonder pauze?
| |
| |
Dat zou zijn: een viool zonder snaren, een dambord zonder stukken, een inktpot zonder inkt, een fiets zonder banden!
De mensen uit Hollands Noorderkwartier zijn heel erg op de pauze gesteld. Dat kwartiertje (dat al héél gemakkelijk een half uurtje wordt!) is een uitgezochte gelegenheid, om eens een praatje te gaan maken met vrienden of kennissen, die je maar weinig ontmoet! En vooral de vrouwen, die natuurlijk veel thuis zitten, maken wàt graag van die mooie gelegenheid gebruik! Al heel gauw zie je overal groepjes mannen en vrouwen met elkaar staan praten. De dorstigen gaan naar de koffiekamer, om onder 't genot van een warm bakje, een hele boom op te zetten. Zwaag en zijn vrouw en hun helpers en helpsters komen handen te kort, om al hun klanten te bedienen. Dat is niet erg: de Noordhollanders hebben geen haast; ze wachten geduldig hun beurt af. Tien minuten langer of korter.... dat doet er niet toe. Iedereen komt op zijn tijd aan de beurt.
Daar stevent Jan Lankester, één van Zwaags ‘losse’ kellners de zaal in. Hij heeft een blaadje bij zich en op dat blaadje staan drie glazen fosco. Waar gaat hij met die fosco naar toe? Haha, naar Henk en Wim en Kees! ‘Alsjeblieft, knapen,’ zegt hij. ‘Aanpakken en opdrinken! De lege glazen kom ik straks wel halen. Nee, 't kost jullie geen cent! Ik heb opdracht....’ Lankester maakt zijn zin niet af, want meneer Staalman, de directeur van 't postkantoor, klampt hem aan, om hem een bestelling te doen. En daar komt dokter Melchior óók al aanstappen. Wat doen Henk en Wim en Kees? Ze kijken elkaar met een kleur van verrassing aan. ‘Dat komt van Vader!’ zegt Henk. Hij gaat staan, hij kijkt naar Vader; hij tilt zijn glas fosco omhoog. Vader knikt. Henk gaat tevreden zitten. ‘Ja,’ zegt hij, ‘'t komt van Vader!’ En dan drinken de drie broers met kleine teugjes de kostelijke drank op. Af en toe nemen ze een fijtedaal. En zo zitten ze stilletjes te genieten, zonder een woord te zeggen. Een slokje.... nòg een slokje.... wéér
| |
| |
een slokje.... een fijtedaal.... Een slokje.... wéér een slokje.... nòg een slokje.... wéér een fijtedaal....
Rrrrr....!!!
Daar heb je 't belletje weer, het belletje achter 't toneelscherm.
De pauze is afgelopen.
‘Ha....,’ zeggen de jongens en de meisjes in de zaal.
En met glinsterende ogen wachten ze op de dingen die er nu gaan gebeuren!
|
|