zeker, helemaal kaal; alleen een paar bakkebaardjes langs de oren en een klein plukje grijs in de nek.... dat mag!’
En verder let hij op 't werk van de toneelknechts: twee stevige mannen, die alle gymnastiektoestellen en de muzieklessenaars van 't toneel afslepen en met behulp van een stuk of wat grote geschilderde en op houten ramen gespijkerde doeken een paar mooie kamers opbouwen: twee kamers naast elkaar, een geschilderd ‘muurtje’ er tussen. ‘Coulissen’, zo heten die geschilderde doeken. En dan komen er in die kamers naar meneer Verhagens aanwijzingen allerlei meubels te staan: tafels, stoelen, een divan, een piano, een gramofoon.... en alwéér enzovoorts en alwéér enzoverder!
Meneer Verhagen houdt een waakzaam oog op 't werk van de toneelknechts. Hij kijkt, of alles goed op zijn plaats komt. Jazeker; één stoel op de verkeerde plaats kan 't hele stuk bederven.... 't succes hangt soms van een kleinigheid af. Gaat 't in 't gewone leven niet dikwijls óók zo?
Ome Jaap steekt zijn hoofd om 't hoekje van de toneeldeur.
‘Hoe zit 't?’ vraagt hij. ‘Zijn we al zo ver? 't Wordt tijd, Piet!’
Meneer Verhagen kijkt als een veldheer om zich heen.
‘'t Toneel is in orde,’ zegt hij.
‘En ik ben óók klaar,’ zegt Willemse.
‘Bellen dan maar, Ome Jaap,’ zegt meneer Verhagen. ‘Bel maar een minuut of twee, drie achter elkaar, dan zullen ze wel zowat allemaal op hun plaats zitten!’
Ome Jaap knikt.
Hij doet de deur dicht.
Hij gaat naar de man, die voor 't ophalen en 't neerhalen van 't scherm zorgt.
‘Toe maar, Klaas,’ zegt hij. ‘Flink lang, hoor!’ De man drukt op een knopje.
‘Rrrrr....!!’