‘Omdat ik niet kan! Omdat ik niet kan! Omdat ik niet kan!’ brult Kees.
‘Hi.. hi.. hi! Hi.. hi.. hi..!’ snikt Annemarietje.
‘Ze kunnen er niet uit,’ zegt Klaasje.
‘Nee, ze kunnen er niet uit,’ zegt Koosje.
‘We gaan wéér naar Moeder toe, Koos.’
‘Ja, goed! We gaan wéér naar Moeder toe, Klaas!’
Stap! Stap! Stap!
Daar gaan ze weer, hand aan hand, de keuken door, de kamer in.
‘Moeder,’ zegt Klaasje.
‘Ja Moeder,’ zegt Koosje.
‘Kees en Annemarietje zitten nòg in de sneeuw, Moeder!’
‘Ja Moeder, ze zitten nòg in de sneeuw!’
‘Wel heb ik van mijn leven!’
Nee, dat zegt Moeder niet; dat zegt tante Neel.
‘Wel heb ik van mijn leven,’ zegt tante Neel. ‘Daar heb je ze zowaar alwéér! Wat is dàt nou voor rarigheid, Koos en Klaas! Mars! Gauw de kamer uit! En laat ik jullie hier niet meer zien! We hebben jullie hier niet nodig! Begrepen?’
Kijk nou toch eens even!
De brave tweelingen gehoorzamen deze keer niet!
Er komt een koppig trekje op hun gezichtjes.
En ze schudden hun vlassen koppetjes.
‘Néé, tante Neel!’ zegt Klaasje.
‘Néé, tante Neel!’ zegt Koosje.
‘Want ze kunnen er niet uit, Moeder,’ zegt Klaasje. ‘Ze zitten er helemaal onder. En je kan ze niet eens meer zien. Maar je kan ze wèl horen!’
‘Ja Moeder,’ zegt Koosje. ‘Ze kunnen er niet uit. En je kan ze niet meer zien. Maar horen kan je ze wel. Ze huilen!’
Begint Moeder er iets van te begrijpen?
Ze laat haar strijkijzer in de steek.
En ze holt de kamer uit.
Tante Neel gaat haar meteen achterna.