| |
| |
| |
V
Vijf december.
Gespannen, met grote ogen, kijken de kleintjes naar de deur, De kleintjes, dat zijn natuurlijk Annemarietje; de tweelingen Koosje en Klaasje; Kees, de ukkepuk uit de eerste klas; en Greetje, 't knappe meisje uit de derde.
Ze hebben gezongen, zo mooi als ze 't maar konden, met bevende stemmetjes:
‘Sinterklaas, goed heilig man,
Trek je beste tabberd ân,
Rijd ermee naar Amsterdam,
Van Amsterdam naar Spanje,
Peertjes van de hoge boom,
Sinterklaas is mijn beste oom!’
Ze hebben bijna allemaal meegedaan, óók Wim en Henk, die al lang weten, dat Sinterklaas niet echt bestaat. En Moeder, met haar hoge stem. En Vader, met zijn diepe bas. Alleen tante Neel heeft niet meegezongen. Tante Neel kan geen wijs houden. En al had ze wèl wijs kunnen houden, dan had ze tòch haar mond gehouden. Want tante Neel heeft 't, net als op alle andere dagen, weer veel te druk. In 't grote huishouden van de Klaverwei is nou eenmaal veel te doen, veel op te knappen en veel op te ruimen. En van dat vele werk neemt tante Neel een groot deel op haar schouders.
Ook ouwe Jacob heeft niet meegezongen. Waarom niet? Doodeenvoudig: omdat Jacob niet thuis is. Hij is naar de barbier, om zich te laten scheren. Want hij wil Sinterklaas niet met een gezicht vol lelijke harde baardprikkeltjes onder de ogen komen. Tenminste.... dat heeft Moeder aan de kleintjes verteld. Maar de waarheid is een beetje
| |
| |
anders. De waarheid is, dat ouwe Jacob op 't ogenblik in de schuur aan 't werk is. Een stallantaarn heeft hij ergens aan een haak opgehangen. En wat Jacob daar op deze grote avond uitvoert? Tja.... dat is maar niet zo in twee woorden te vertellen! Daar moet ieder voor zich nou maar eens ernstig over gaan zitten nadenken!
Moeder klapt in haar handen.
‘Nog één liedje,’ zegt ze, als tante Neel, die toevallig net eventjes van buiten komt, haar toeknikt. Zo met een gezicht van: Pas-op-hij-komt-er-aan!
Moeder zet 't bekende liedje in:
‘Sinterklaasje, kom maar binnen met je knecht!’
Dadelijk zingen de kinderstemmen mee:
‘En we zitten allemaal even recht!’
Ja, dat klopt!
Alle ruggetjes rekken zich nog eens extra uit. Alle armpjes zijn netjes over elkaar gevouwen, precies als op school. En wéér kijken alle ogen naar de deur.
‘Misschien hebt gij wel even tijd,
Voordat gij weer naar Spanje rijdt....’
‘Aspanje,’ zingt Koosje, Dat heeft ze zich nou eenmaal aangewend, en dat is haar niet af te leren. Tante Neel is 't er helemáál niet mee eens....
‘Sinterklaasje, kom maar even bij ons aan,
En laat je schimmeltje maar buiten staan....’
‘Simmeltje,’ zingt Annemarietje, De sch, die is voor haar nog veel te moeiijk, om uit te spreken. Zou ze eigenlijk wel weten, wat een schimmeltje is?
‘En we zingen en we springen en we zijn zó blij!
Want er zijn geen stoute kind'ren bij!
En we zingen en we springen en we zijn zó blij!
Want er zijn geen stoute kind'ren bij!’
Bons! Bons! Bons! gaat 't dan opeens tegen de kamerdeur.
‘O....!’ roept Greetje.
‘Moeder!’ zeggen Koosje en Klaasje tegelijk.
Kijk....
| |
| |
De deur gaat open.
En wie staat daar, met zijn beste tabbaard aan, zijn mijter op, en zijn gouden staf in de hand?
‘Sinterklaas....,’ zegt Greetje, vol ontzag.
‘Sinterklaas....,’ fluistert Kees.
‘Sinterklaas....,’ fluisteren ook Koosje en Klaasje.
Annemarietje kruipt meteen op Moeders schoot....
‘Hum.. ahem.... hum hum,’ zegt Sinterklaas. Plotseling komt hij de kamer binnenstappen. Zijn mooie mijter stoot even tegen de bovenrand van de deuropening.... zodat hij scheef op Sinterklaas' hoofd komt te staan. O wonder.. ook Sinterklaas' eerbiedwaardige witte haren schuiven plotseling een eindje opzij....!
Wim kijkt naar Henk.
Henk kijkt naar Wim.
Even, héél even lachen de jongens tegen elkaar.
En Henk fluistert Wim wat in 't oor.
Tante Neel kijkt de twee grapjassen met een donker gezicht aan.
Dadelijk kijken de jongens ernstig voor zich....
‘Hum! Ahem....!’ zegt Sinterklaas weer. En hij strijkt zich met zijn gehandschoende rechterhand over zijn lange witte baard.
‘Net watten, die baard,’ denkt Greetje. ‘Precies wat- | |
| |
ten! Je kunt wel zien, dat Sinterklaas een heel bijzondere meneer is! En niet zo'n doodgewone man, zoals er iedere dag wel twintig langs de Klaverwei komen!’
‘Hum!!’ zegt Sinterklaas voor de derde keer. 't Lijkt wel, of hij niet goed op gang kan komen. 't Lijkt wel, of hij een klein duwtje, een klein zetje, nodig heeft, om te gaan ‘lopen’, net als het oude stoommachinetje van Henk, dat vroeger aan Sander heeft toebehoord.
Vader, die bij Sinterklaas' binnenkomst is opgestaan, gaat de Goedheiligman tegemoet. Hij maakt een diepe buiging.
‘Welkom, Sinterklaas,’ zegt hij dan, plechtig.
En hij steekt zijn hand naar Sinterklaas uit.
Sinterklaas neemt die hand gretig aan.
En nu staan de beide mannen, de oude en de jonge, elkaar wel een minuut lang ‘handen te geven’, op en neer, op en neer, op en neer....
Dat is zó'n komiek gezicht, dat Henk zijn lachen bijna niet kan houden....!
Heeft Sinterklaas dat in de gaten?
Vast wel!
Opeens begint de machine te draaien!
‘Wel alle pepernotio!’ zegt hij met een zware stem. ‘Wel alle sinaasappelio, kokosnotio, pruimio, perio, bessio, kersio....’
Vreemd.... Wat lijkt Sinterklaas' stem véél op die van Jacob....!
‘Nee....,’ denkt Greetje. ‘Dat kàn niet! Ouwe Jacob is immers naar de barbier....’
‘En, Sinterklaas, hebt u een goeie reis gehad van Spanje naar Schagen?’ vraagt Moeder.
‘Hè? Was? Was is das?’ vraagt Sinterklaas verbaasd.
Hij kijkt met grote, niet-begrijpende ogen om zich heen en hij houdt zijn hand achter zijn oor.
‘Of je een goeie reis hebt gehad, Sinterklaas! U.... bedoel ik,’ zegt tante Neel.
| |
| |
‘O, ja, ja....’ zegt Sinterklaas. ‘Koeie reis.... Ja, ja, ja, ja, ja, ja....!’
En bij ieder ‘Ja’ knikt hij zo hevig, dat zijn mooie mijter grote kans loopt, om met haar en al van zijn hoofd af te vallen.
Tante Neel schiet dadelijk toe, om 't hoofddeksel recht te zetten. 't Schijnt, dat ze Sinterklaas wat influistert. Want Sinterklaas kijkt haar verbaasd aan. ‘Ja Neel,’ zegt hij. ‘Wat bedóél je nou eigenlijk, hè....?’
Henk kijkt star naar een verschoten plek in 't behang..
‘Wacht,’ zegt Vader. ‘Gaat u éérst maar eens zitten, Sinterklaas. Dan gaat de rest wel vanzelf! Denkt u óók niet?’
‘Sitten! Sitten!’ zegt Sinterklaas verheugd. ‘Koed! Koed! Sitten! Ik oud man! Ik tweeduizend achthonderd vijfenvijftig jaar!’
Pats!
Henk krijgt een stomp van Wims elleboog.
‘Ik met een skip van Spanje naar Skagen kommen,’ vervolgt Sinterklaas. ‘Beste reis, koeie reis, maar lank, héél lank.... zeven weken.... Ik moe, ik bar moe.... ik kraag zitten gaan....!’
‘Hier is een stoel,’ zegt Vader.
En hij schuift Jacobs stoel naar voren.
‘Hè....’ zegt Sinterklaas tevreden, als hij rustig gezeten is, met zijn voeten op de sporten van de stoel. ‘Hè, dat doet me goed!’
En dan begint de machine op volle toeren te draaien.
Sinterklaas is er helemaal in!
‘Wel, mijn lieve, beste, brave kindertjes,’ zegt hij. Zijn stem klinkt nu héél doodgewoon Nederlands, zonder 't minste Spaanse ‘bijgeluid’. ‘Zo, mijn lieve, beste, brave kindertjes.... zijn jullie nou die lieve jongens en meisjes van de Klaverwei? Ja? Kom Sinterklaas dan maar een handje geven! Dat durven jullie toch zeker wel, hè?’
‘Ja, Sinterklaas,’ zegt Greetje.
| |
| |
En de anderen zeggen 't haar netjes na: ‘Ja, Sinterklaas!’ Ook Henk en Wim. Zonder lachen, Zonder ellebogen. Tante Neel is tevreden.
Sinterklaas krijgt een hand van 't hele stel.
Dan gaat, héél onverwacht, de keukendeur open.... op een kier.... Een zwarte hand komt te voorschijn. En meteen regent 't pepernoten in de kamer!
‘Aha!’ roept Sinterklaas. ‘Dat is Pedro, mijn knecht! Grabbelen, jongens! Toe maar! Vooruit, Klaasje! Vooruit Annemarietje! Laat je niet kennen, jongens! Vooruit!’
Grabbelen!
Dat laten ze zich geen tweemaal zeggen! In een ommezien liggen ze over en naast elkaar op de vloer. Ze grabbelen wat ze kunnen! En 't duurt niet lang, of de buit is verzameld. Er is op de vloer geen enkel pepernootje meer te bespeuren.
Maar nu kijken Vader en Moeder en tante Neel en Henk en Wim elkaar verbaasd aan.
Er is een Zwarte Piet in huis!
En daar wisten ze niets van!!
Ja, dat Sinterklaas zou komen.... dat wisten ze natuurlijk wèl! Dat hadden ze lang tevoren met elkaar.... en met ouwe Jacob afgesproken. Maar die Zwarte Piet, dat is een verrassing voor de groten! Vader kijkt naar Moeder. Wim kijkt naar Henk. Opeens gaat Henk een licht op. Is ouwe Jacob een dag of tien, twaalf, veertien geleden niet 's op een middag naar 't dorp geweest? Zogenaamd, om een paar nieuwe klompen te kopen? En is hij toen niet zonder klompen thuisgekomen? Zogenaamd, omdat Wiglama zijn maat niet had? Juist, zo is 't! Henk begrijpt er alles van! Ouwe Jacob is natuurlijk géén klompen gaan kopen. Hij heeft met een van de grote Schager jongens afgesproken, dat die voor Zwarte Piet zou komen spelen. Precies, zó is 't! Dat kan niet anders! Henk fluistert 't Wim in zijn oor. En Vader denkt óók zo iets. Dat kan je wel aan zijn gezicht zien! Hij knikt even naar Sinterklaas. Net, of hij zeggen wil: ‘Goed gedaan, ouwe jongen!’ En dan knabbelt hij ge- | |
| |
zellig een pepernoot op, die Greetje hem in de mond stopt. Die Jacob.... dat is er eentje uit duizenden. 't Werk op de tuin.... 't harde werk, 't zware werk.... daar is hij eigenlijk te oud voor.... dat kan hij niet meer aan! Maar de kleine dingen, die 't leven prettig en vrolijk maken.... laat die maar gerust aan Jacob over. Die doet hij, zo goed als hij kan! Beter zelfs, dan zijn huisgenoten verwachten! En vertellen, dat hij kan....!
Kijk! Kijk!
Daar gaat de keukendeur helemaal open.
En Zwarte Piet komt te voorschijn, van top tot teen, van 't hoofd tot de voeten.
Wie is 't?
Nieuwsgierig kijken Henk en Wim en de grote mensen naar 't zwarte gezicht met de rare stompe wipneus en de dikke vuurrode lippen.
Wie is 't?
‘Klaas van Dop,’ denkt Wim. ‘Vàst!’
| |
| |
Hij zegt 't zachtjes tegen Henk.
Henk knikt.
Ja, dat kàn! Klaas van Dop.... dat kàn! Klaas is een jongen van een jaar of vijftien, zestien. Hij is zowat nèt zo groot, als de Zwarte Piet, die daar vóór hen staat. Hij heeft dezelfde magere spillebenen en 't zelfde figuur. Ja, Klaas van Dop.... dat kàn!
Maar de jongens hebben niet veel tijd, om over 't raadsel van de zwarte knecht na te denken.
Want Piet haalt een mand uit de keuken, een grote mand, vòl pakjes!
‘Haaa....!’ zegt de kleine Kees.
En hij wrijft zich in zijn handen van plezier!
‘Hoeiii!’ gilt Zwarte Piet meteen.
De kleintjes schrikken van Piets rare stem.
Ze kruipen angstig bij elkaar. En Annemarietje slaat haar armpjes om Moeders hals.
‘Nee, nee, nee,’ zegt Sinterklaas. ‘Nee, kleine meid, niet bang zijn, hoor! Piet is Sinterklaas' beste knecht, die veel van kleine kindertjes houdt. Is 't niet waar, Pedro, zwarte krullekop?’
‘Hoei,’ zegt Zwarte Piet bedaard. Hij gaat naar tante Neel en aait haar even over haar gezicht.
‘Wèg....!’ zegt tante Neel met een boos gezicht. Van zulke grapjes houdt ze niet.
Maar alle anderen lachen. De kleintjes ook. Zelfs Annemarietje! Haar vrees is al verdwenen. Hoe kan je ook bang zijn, als je op 't veiligste plekje van de hele wereld zit! Zeg nou zelf!
‘Brave kinderen,’ zegt Sinterklaas. ‘Ik heb wat voor jullie meegebracht uit Spanje. Ik weet, dat jullie nóóit ondeugend zijn. Annemarietje doet nóóit meer een plas in haar broek. Klaas en Koosje eten altijd hun bordjes netjes leeg. Kees kan al prachtig lezen! Greetje is 't liefste meisje van de hele school! En daarom heb ik wat voor jullie meegebracht. Pedro, lastige krullebol, blijf van de grote mensen
| |
| |
af, dat heb ik je al zo dikwijls gezegd, versta je, Pedro?’
‘Hoei,’ zegt Zwarte Piet heel zachtzinnig. Je kunt wel merken, dat die Pedro een echte vreemdeling is. Veel meer dan 't woordje ‘Hoei’ schijnt hij niet te kennen. Wat zou dat woordje wel betekenen?
‘Maak jij nou de mand eens leeg, Pedro,’ vervolgt Sinterklaas. ‘En geef ieder 't zijne. Maar pas op, dat je me de boel niet kapot maakt, hoor! Want al die spullen hebben me een aardappelzak vòl gouden tientjes gekost. En handen af van 't lekkers, Pedro! Als je precies doet, wat ik zeg, dan krijg jij straks óók je portie!’
En nu volgt voor de kleintjes het hoogtepunt van de avond.
Eén voor één haalt Zwarte Piet de pakjes uit de mand. Hij geeft ze aan Sinterklaas. Die leest de namen op. En dan mogen de gelukkigen telkens hun pakje komen halen.
Annemarietje krijgt een prachtig kleurboek. Met een doos kleurtjes. En een pop van speculaas. En óók nog een letter van chocola, een A.
Wat is de kleine meid in haar schik. 't Gebeurt maar o zo zelden, dat ze wat moois of wat lekkers krijgt! En nu.... Ze neemt meteen een hap van de speculaas. En dan gaat ze met een verrukt gezichtje aan de grote tafel zitten ‘kleuren’! Wat er verder in de kamer gebeurt.... daar trekt ze zich niets meer van aan!
Koosje krijgt een pop, als een boerinnetje gekleed. Klaasje krijgt een paardje op wieletjes. Kees een boek. En Greetje een paar schaatsen. Natuurlijk krijgen ze alle vier óók nog een speculaaspop. En een letter van chocola, De één krijgt niets meer dan de ander. Gelijke monniken, gelijke kappen!
't Lijkt wel, of de grote mand nu leeg is.
Maar dat is niet waar.
Er zitten nog drie kleine pakjes in.
Nummer één is voor Annemarietje. Uit een massa kleine papiertjes komt tenslotte een caramel te voorschijn. Een caramel met een versje erbij.
| |
| |
Steek hem maar in je mond,
Annemarietje doet, wat 't versje zegt. Ze eet de caramel dadelijk op. En dan gaat ze weer zitten kleuren. 't Is nèt of ze vindt, dat die caramel er eigenlijk niet bij hoort!
't Tweede pakje is voor Kees. Daar zit een stukje kaneelstok in. Oók met een versje erbij:
Steek het maar in je mond,
Kees volgt het voorbeeld van Annemarietje. Al lezend in zijn boek kauwt hij 't op. Hij zegt niet eens: ‘Lekker’. Hij zegt helemaal niets.
't Laatste pakje, wat groter dan zijn twee voorgangers, is.... ‘Voor tante Neel!’ zegt Sinterklaas.
‘Voor mij?’ vraagt tante Neel verbaasd.
‘'t Staat er op!’ zegt Sinterklaas. ‘Pak aan, tante Neel! En kijk vrolijk! Wie weet, wat voor moois er in zit, al is 't dan maar klein! Kruimeltjes zijn óók brood....’
‘Mmm....,’ zegt tante Neel.
Ze kijkt de kring even rond. En al gauw ziet ze, wie de ‘schuldige’ is. Wim staat vol belangstelling naar het ‘kleuren’ van Annemarietje te kijken....
Tante Neel haalt twaalf papieren van haar pakje af.
Ze ontknoopt twaalf touwtjes.
En dan houdt ze een stukje ‘Spaans brood’ in haar hand.
‘Héél toepasselijk,’ zegt Vader. ‘Brood uit Spanje!’
‘Zei ik 't niet?’ zegt Sinterklaas. ‘Kruimeltjes zijn óók brood....!’
| |
| |
Bij tante Neels geschenkje zit óók een versje:
Steek 't maar in uw mond,
‘Mmm....,’ zegt tante Neel nòg eens. Ze kijkt wéér naar Wim. En dan doet ze, wat het versje haar gebiedt. Ze eet het Spaans brood op.
‘Als dat zo door gaat,’ zegt ze, ‘hebben we in geen jaar Dokter nodig. Wat kunnen ze hier reusachtig rijmen en dichten! Wat zullen we gezond worden!’
‘Rijmen is een moeilijk vak, Neel,’ zegt Vader met een knipoogje naar zijn vuurrode zoon Wim.
‘Maar de bedoeling is goed,’ zegt Moeder.
‘Laten we dat tenminste hopen,’ meent tante Neel. ‘Au!’ roept ze tegelijkertijd. En ze trekt een pijnlijk gezicht. Een stukje van 't lekkere en gezonde Spaanse brood is in haar holle kies terecht gekomen. Ze gaat haastig naar de keuken, om haar mond te spoelen. Die lastige kies.... nu zal ze Dokter tòch nog nodig hebben!
‘En nu gaan de kleintjes naar bed,’ zegt Moeder. ‘De mand is leeg en 't bedje wacht. Bedank Sinterklaas voor zijn mooie cadeautjes, jongens. En vraag, of hij 't volgend jaar alsjeblieft weer terug wil komen!’
Nou, dat doen de peuters.
Sinterklaas krijgt vijf handjes.
En dan, de mooie cadeautjes méé, gaat 't stel naar bed, met gloeiende wangen en dankbaar kloppende hartjes. Moeder en tante Neel gaan mee, om te helpen bij 't uitkleden.
Pas zijn ze de kamer uit, of Sinterklaas haalt zijn mijter van zijn hoofd, rukt zijn pruik en zijn baard af en trekt zijn tabbaard uit.
‘Is me dat een warm baantje?’ zegt ouwe Jacob, terwijl
| |
| |
hij zich het zweet van 't voorhoofd veegt. ‘Ik ben blij, dat ik daar geen dagwerk van heb. Ik zou er, geloof ik, zo mager als een lat van worden!’ Hij wuift zich met zijn mijter wat koelte toe. ‘Zouden ze me herkend hebben?’ vraagt hij dan. ‘Ik heb m'n uiterste best gedaan! Wat denk je, baas, zouden ze me herkend hebben?’
Vader geeft geen antwoord.
‘Jacob,’ zegt hij. ‘Die Piet van je.... wel nou nog mooier!.... waar is me die knaap opeens gebleven?’
‘Ik denk,’ zegt Jacob, ‘dat die arme jongen 't óók benauwd heeft, nèt als ik! Denk je soms, baas, dat je je gezicht voor je plezier vol met roet smeert, en een dikke homp stopverf op je neus plakt en een rare zwarte pruik op je bol zet?’
‘Wie is 't, Jacob?’ vraagt Henk nieuwsgierig.
‘Dat zal je zó wel gewaar worden, zeun,’ zegt Jacob met een slim lachje. Hij staat op, hij gaat de keuken in, en even later komt hij terug met....
‘Sande!!’ roepen Henk en Wim verbaasd.
‘Sander?’ zegt Vader.
‘Stil.... stil nou toch....,’ zegt ouwe Jacob. ‘Schreeuw niet zo! Bederf nou alsjeblieft mijn grootste Sinterklaasverrassing niet! Ben je helemaal schoon, Sander? Ja? Ga dan zitten, op je eigen stoel, dáár! En doe dadelijk, als de vrouw en tante Neel van boven komen, nèt of er niks bijzonders aan de hand is. Vooruit, Sander.... néé, wacht even! Trek éérst die malle broek en dat rare buisje uit. Zo, en nou die sloffen óók! Je schoenen en je jasje.... die haai ik straks wel. Wat 'n bof, dat die zwartepietenbroek over je eigen broek héén ging....! D'r zit nog wat zwart in je nek, Sander! Nee, laat maar zitten.... daar hóór ik ze al! Gauw, Sander, gauw!’
Er klinken voetstappen op de trap.
Even later komen Moeder en tante Neel weer binnen.
‘Nou zou ik tòch wel 's willen weten..,’ begint Moeder.
Maar tegelijk houdt ze op.
| |
| |
‘Hè?’ zegt ze. ‘Wat nou? Sànder?? Was jij....?’
In drie stappen staat ze naast haar oudste jongen en ze zoent hem stevig op allebei z'n wangen.
‘Ben je nou tòch nog gekomen?’ vraagt ze. ‘Vond de baas 't goed? Wat een verrassing, Sander!’
Maar dan, op een heel andere toon: ‘En nou heeft Jacob eergisteren je pakje al naar 't postkantoor gebracht! Hè, wat is dàt nou jammer!’
‘Wàt jammer?’ zegt ouwe Jacob. ‘Wàt jammer, vrouw? Niks jammer! Denk je soms, dat Jacob z'n zaakjes maar half opknapt? Nee vrouw, wat Jacob doet, dat doet hij goed!’
‘Zo,’ zegt Vader. ‘Dus jij zat er achter, Jacob?’
‘Krek, baas,’ antwoordt Jacob glunder. ‘Ik zat er achter! En om de vrouw nou maar meteen gerust te stellen.... nou vrouw, dat pakje van Sander, dat staat hier nog netjes ingepakt, hoor, met de kaart er nog aan vast. Want ik zei wel, dat ik 't naar 't postkantoor zou brengen.... dat zei ik wel.... maar ik deed 't niet, omdat ik al lang met Sander had afgesproken, dat hij hier vanavond voor knecht zou spelen.... hahaha! Is 't niet zo, Sander, m'n jongen?’
‘Precies,’ zegt Sander, terwijl hij een scheiding in zijn rosse haren kamt.
Dat woordje ‘Precies’ is goedgeteld 't vierde woordje, dat Sander zegt. Drie maal ‘Hoei’ en één maal ‘Precies’. Sander mòcht niet zo veel zeggen, anders zouden ze hem misschien aan z'n stem herkennen! Of zou Moeder het misschien tòch gemerkt hebben.... dat hij 't was.... aan zijn houding.... of aan zijn manier van lopen? Moeders zien zo véél....
‘Néé!’ beweert Henk. ‘Nee, Jacob! Dat kan nóóit! Hoe kan jij nou wat met Sander afgesproken hebben? Sander was toch immers in Hoorn?’
‘Baasje, baasje,’ zegt ouwe Jacob hoofdschuddend. ‘Heb jij dan nog nooit van je leven een brief geschreven? O jou eigenwijs kereltje! Weet jij dan nog niet, dat je voor een
| |
| |
paar centen met iedereen in 't hele land kan praten, door middel van zo'n brief? Weet jij dan óók nog niet....?’
‘Hier!’ zegt Sander lachend.
Hij haalt een brief uit zijn zak en hij legt die open op de tafel.
Dit lezen Vader en Moeder:
Beste Sander,
We moeten samen wat afspreken, Sander. Hoe gaat het met je? Weet je wat jij nou doen most? Jij most aan je vader skrijven, dat jij met Sinterklaas niet kan komen, omreden je baas het zo druk in de zaak heb opheden. En dan most je toch maar komen, omdat je baas dat wel best goed zal vinden. Kom dan teugen donker in de skuur en dan leen ik van Jaap Burger, die ik goed kan een zwartepietepak en dan speul jij voor de zwartepiet en dan speul ik voor de sinterklaas net as vleden jaar ook met een pak van Jaap. Als het goed is, skrijf dan een aanzicht aan je vader, dat 't bar druk in de gerazie is en als het niet goed is, stuur je mijn een aanzicht, dan weet ik het wel maar het zal wel maggen. Dag Sander, de groetenis van hem die zig noemd.
Jacobus Renooy.
‘Die Jacobus,’ lacht Vader. ‘Wat een uitgeslapen slimmerik!’
‘Jacob is er eentje uit duizenden,’ zegt Moeder.
‘Thee,’ zegt tante Neel.
Dat is háár hulde aan Jacob.
‘Wacht even,’ zegt Henk. ‘Eérst Sander zijn jas en zijn schoenen halen!’
Zo gezegd, zo gedaan.
Twee minuten later zit Sander met een glunder gezicht in zijn beste pak tussen zijn huisgenoten.
| |
| |
En nu haalt hij zijn schade in.
Vijf woorden heeft hij nog maar gesproken, de hele avond. Nu volgen er nog vijfhonderd!
En als hij helemaal uitgepraat is.... als hij àl zijn nieuws heeft verteld.... dan begint de Sinterklaasavond voor de groten!
Nu brengt Vader een mand binnen, een mand vol pakjes. Ouwe Jacob legt 't pak, voor Sander bestemd, dat hij zolang op zijn slaaphokje heeft bewaard, er boven op.
Henk krijgt een paar nieuwe schaatsen, echte Friese doorlopers.
Wim krijgt een mooie ebbenhouten fluit, met zes nikkelen kleppen.
Sander haalt een fijne overall uit zijn pak. En óók nog een boek; een boek over motoren en alles wat daar mee in verband staat.
Voor Vader zijn er twee wollen pantoffels en een nieuw overhemd.
Voor Moeder een gouden slotje voor haar ketting van bloedkoraal.
Ouwe Jacob krijgt twee paar sokken en een nieuwe boezeroen.
En tante Neel wordt bedacht met een wollen sjaal en een paar handschoenen.
Dat zijn de geschenken van de grote mensen!
Maar ook de jongens laten zich niet onbetuigd.
Sander heeft voor Vader en oude Jacob ieder een nieuwe pijp meegebracht. Voor tante Neel een speldendoos. En voor àl z'n broers en zusjes een chocolasigaar. Henk en Wim beginnen meteen al te roken.
De kleintjes moeten wachten tot morgen.
Moeder krijgt van Sander een doos met een flesje lavendelwater er in, Voor de Zondag! Heeft hij dat niet goed bedacht?
Henk heeft voor Moeder en Vader samen met zijn figuurzaag een prachtig portretlijstje gemaakt. 't Laatste kiekje
| |
| |
van Annemarietje met de tweelingen past er precies in! Zou dat toeval wezen? Of wat anders?
Ouwe Jacob krijgt van Henk vier sigaren. En tante Neel een N van chocola.
En Wim?
Wat heeft Wim gekocht?
Wim heeft van zijn eerste zelfverdiende geld met wat hij nog van zijn spaarcenten over had een hart van banket gekocht! Voor allemaal tezamen! 't Heeft hem grote moeite gekost, om te bedenken, wàt hij voor zijn duiten zou kopen! Eérst was hij van plan, zijn geld in zessen te verdelen: Vader, Moeder, Kees, Koos, Klaas en Annemarietje! Maar... dan kregen de anderen niets! Dat was een lastig geval voor Wim! Wat moest hij doen? Opeens, juist toen hij langs de koekwinkel van Rol op de Hoogzij kwam, zag hij de oplossing: daar lag in de etalage een fijn banketten hart, met zes grote rode kersen er on! Wim hakte de moeilijke knoop maar metéén door: hij kòcht 't hart!
En nu ligt 't daar, midden op de grote tafel!
Wim kijkt naar Moeder.
Hij heeft nog niet veel plezier van zijn andere ‘verrassingen’ gehad, zijn draaibordverrassingen....
Het hart heeft hem zijn laatste centen gekost; zijn portemonnaie is leeg! Zou zijn hart bij de anderen in de smaak vallen?
Wim kijkt naar Moeder.
‘Prachtig,’ zegt Moeder. ‘Dat hart.... dat hadden we nou nèt nog nodig! Gek is dat.... ik had helemaal niet aan banket gedacht. En een Sinterklaasavond.... daar hóórt wat banket bij! We beginnen er metéén aan!’
Wim is tevreden.
Hij kruipt in een hoekje naast de kachel en hij begint zich te oefenen op zijn nieuwe fluit. Na een kwartier kan hij al de eerste twee regels spelen van 't overbekende liedje:
‘'t Roodborstje pikt tegen 't raam, tik, tik, tik....’
Tante Neel schenkt nieuwe thee in.
| |
| |
Moeder snijdt Wims hart aan.
De mannen steken een sigaar op.
Vader haalt het oude ganzenbord uit de kast!
Nog altijd jaagt de storm om 't huis.
Maar binnen.... wat een vreugde, wat een pret! Vooral, als tante Neel, die maar steeds in de gevangenis terecht komt, tenslotte tòch met de buit, vijfendertig dikke pepernoten, gaat strijken!
Het leven op de Klaverwei is niet gemakkelijk.
Vader en Moeder, tante Neel en ouwe Jacob moeten hard werken, om de eindjes aan elkaar te knopen. Ook Henk en Wim helpen dikwijls flink mee. 't Werk op de tuin is zwaar en 't gebeurt nogal eens, dat er minder wordt verdiend, dan er nodig is. Veel geld houdt Vader niet over; zijn spaarbankboekje is maar mager; daar staat niet veel op. De mensen van de Klaverwei leiden een sober leven. Er komt zo goed als nóóit lekkers in huis. 't Eten is eenvoudig, maar voedzaam. Speelgoed.... dat hebben de kinderen maar weinig. Boeken.... nèt zo! Maar Vader is niet gierig. Zo af en toe rekent hij eens na, of hij nog wat missen kan. Bij verjaardagen, in 't begin van December, met Kerstmis, En dan overlegt hij met Moeder, wat er gekocht moet worden aan nuttige dingen èn aan gezellige dingen, die toch óók hun waarde hebben! Véél kan dat niet zijn. Maar dat maakt niets uit. Niet het vele is goed, maar het goede is veel. De mensen van de Klaverwei zijn niet veeleisend. Ze zijn blij met alles, wat ze krijgen. Want ze weten, dat ieder geschenk, hóé klein dan ook, hun zo van harte wordt gegund! Een rijk geschenk, uit een volle beurs betaald en met een onverschillig gezicht gegeven, heeft lang en lang niet zoveel waarde als een klein cadeau, cent voor cent bijeen gespaard, met zorg gekocht en met een hart vol liefde gegeven.
| |
| |
Véél te gauw naar de zin van de jongens slaat de klok tien uur. Tien uur, dat is het klokje van gehoorzaamheid op de Sinterklaasavond.
Blij en tevreden gaan ze naar bed.
Nog een half uurtje liggen ze samen te praten.
Dan....
Drie maal een diepe zucht....
Geeuwen!
‘Ooah....!’
Ze slapen!
De Sinterklaasavond is alweer verleden tijd geworden.
|
|