De ongeloofelijke avonturen van Bram Vingerling
(1927)–Leonard Roggeveen– Auteursrecht onbekend
[pagina 84]
| |
In de lucht!
| |
[pagina 85]
| |
‘Voilà’, zei Pashukoff. Hij haalde uit zijn binnenzak een groote fakkel, stak die aan en zwaaide met het snel ontbrandende voorwerp in 't rond. Het geronk werd sterker. Na eenige oogenblikken teekende zich een groote vliegmachine, laag bij den grond vliegend, af tegen de sterrenlucht. Plotseling hield het ronken op, en langzaam daalde de vliegmachine op de weilanden; een gevaarlijk werk in de tamelijk zware duisternis. Pashukoff en zijn helper tilden Bram op, heschen hem in de cabine van de machine, klommen er zelf bij; de machine wendde zich om, en verdween in oostelijke richting, als een groote vogel, die de zon tegemoet vloog... Op de harde bank in de nauwe warme cabine lag Bram. Tegenover hem zaten z'n twee vijanden; tevreden keken ze elkaar aan. ‘Je l'éveillerai’Ga naar voetnoot1), zei Pashukoff en meteen begon hij Bram met zijn vuisten te bewerken. Bram kwam langzaam bij uit zijn toestand van gevoelloosheid. Meteen voelde hij weer den warmen gloed in zijn lichaam, nu óók al in zijn knieën. ‘Ben ik er nog?’ dacht hij in zichzelf en hij keek naar zijn handen. ‘Ja, nog heelemaal!’ ‘Allons, Finggerlink’, zei Pashukoff, ‘écoutez, nous parlons français, tu comprends? Moi, je parle aussi un peu hollandaisGa naar voetnoot2)! Jij moet vertel ons jou keheim fan jou onsiktbaarheid, ja?’ ‘Nooit’, zei Bram, ‘nooit, nooit, nooit!!!’ ‘Hè?’ vroeg Pashukoff. ‘Jamais’, zei Bram nu, ‘jamais, jamais, jamais!’ ‘En vluk’, zei Pashukoff, ‘anders jij gaat uit de fenster wek!’ Hij wees naar 't kleine venstertje, en tot zijn onuitsprekelijken schrik zag Bram, dat hij in een... ‘Jullie hebben me meegenomen in een vliegmachine’, gilde hij opeens, ‘jullie boeven; wacht maar, wacht maar, ik zal 't jullie wel betaald zetten. O, jou ellendige, leelijke Pashukoff...’ | |
[pagina 86]
| |
‘Hè?’ vroeg Pashukoff met een grijns, want hij verstond niets, van wat Bram zei. ‘Wat zal mijn moedertje schrikken, als ze mijn bed leeg ziet’, riep Bram met een snik. ‘O jullie leelijke schurken, je kunt voor mijn part naar de maan vliegen!’ ‘Nar de man’, zei Pashukoff en hij lachte, alsof Bram iets heel grappigs had gezegd. ‘Maar mijn geheim zul je nooit te weten komen, en jouw professor Stanislofsky moet zelf maar zien, hoe hij zijn rommel terug krijgt’, riep Bram. ‘Stanislofsky, oui, oui...’, zei Pashukoff. ‘Nee, nitschewo’, riep Bram razend. ‘Haha, haha, nitschewo’, lachten Pashukoff en z'n vriend. ‘Ja zeker nitschewo’, riep Bram en in dolle woede gaf hij Pashukoff een klap in zijn grijnzend gezicht. ‘Au!’ gilde deze, hij sprong op en greep Bram bij zijn arm, wilde hem den klap met woekerrente teruggeven, toen... Toen er iets vreemds gebeurde! Bram voelde zich als gloeiend vuur; hij dacht 't niet langer te kunnen verdragen, tot opeens zijn ledematen en zijn lichaam verstijfden. Bram zag zijn vingers, zijn kleeren, zijn pantoffels verbleeken, zijn vleesch werd als doorzichtig glas, zijn kleeren vervaagden en verdwenen geheel... Nu leek hij een geraamte, maar ook z'n botten verbleekten en verdwenen... Bram zag zich zelf niet meer! Hij leefde, voelde zichzelf, maar... zag... niets... van zijn lichaam... ‘Ah!’ riepen Pashukoff en z'n makker. Pashukoff sloeg naar de plaats, waar Bram zoo pas nog zat; hij voelde Bram, zonder iets te zien, en dat vond hij zoo griezelig, dat hij angstig zijn hand terug trok en in 't verste hoekje van de cabine kroop, als een geslagen hond... Het was een rare geschiedenis: de ronkende vliegmachine daar hoog in de lucht in 't aanbrekende daglicht en daarbinnen in de benauwde cabine twee angstige menschen, met vertrokken gezichten en een onzichtbare, schreeuwende jongen! ‘Ik zal jullie bekend maken’, riep Bram, zelf óók angstig door zijn eigen verdwijning, ‘ik zal in alle kranten over jullie schrijven, | |
[pagina 87]
| |
iedereen zal jullie verafschuwen, leelijkerds! Doe me nou eens wat, als je kan! Probeer 't eens! Ja, nou zitten jullie daar, hè, en nou zeg je niets, hè Pashukoff? Maar nou zal ik je eens nemen! Jij hebt mij al zoo lang geplaagd en getreiterd en nou is het mijn beurt. Daar, pak aan!’ En bevend van zenuwachtige opwinding kroop Bram op handen en voeten naar voren en gaf Pashukoff een draai om zijn ooren. Pashukoff verdedigde zich tegen zijn onzichtbaren vijand, zwaaiend met zijn armen in 't rond, als de wieken van een molen. ‘Ga wek, ga wek’, zei de angstige Rus, en hij zag nog bleeker dan zijn tanden. ‘Ik ben toch al wek’, riep Bram, ‘je ziet me toch niet meer? Zoover heeft jouw Stanislofsky 't nog niet gebracht, hè? En nou wil je mij meenemen, hè, naar Rusland, om me daar mijn geheim te ontstelen, hè? Maar vóór we in Rusland zijn, ben ik al lang gevlogen, mannetje. Je zult nog rare dingen met me beleven, Pashukoffertje, héél rare dingen...’ Pashukoff en z'n makker keken met angstig verbaasde gezichten naar den hoek, waar Brams stem vandaan kwam... ‘Tiens, Finggerlink...’ begon Pashukoff met trillende stem. ‘Niets te Finggerlinken’, riep Bram, ‘zal ik je eens wat vertellen? Jullie hebben gedacht, dat jullie daar een handigen streek hebben uitgehaald? En jullie dachten misschien, dat jullie nou mij de baas zijn? Dan wil ik wel eventjes zeggen, dat 't een beetje anders is! Ik ben hier baas, en ik doe, wat ik wil. Als je dat maar weet. Voorloopig blijf je hier maar een poosje zitten. Straks kom ik wel bij je terug. Ik ga een onderzoek instellen, hoe of de boel hier in elkaar zit. Dag!’ En Bram kroop met z'n onzichtbare lichaam 't smalle trapje op, dat hij in de cabine zag. Bovenaan was een deurtje. Hij opende het en zag vóór zich den bestuurder zitten, tusschen een stel handels en draden. In de cabine was 't een helsch lawaai, maar hier, bij den bestuurder, was 't gewoon onmogelijk, om elkaar te verstaan. Bram kroop vlak achter den bestuurder en riep luid, alsof hij aan 't telefoneeren was: ‘Hallo!’ ‘Yes!’ riep de bestuurder, zonder om te kijken. | |
[pagina 88]
| |
‘Englishman?’ riep Bram. ‘Yes!’ schreeuwde de bestuurder terug. ‘To Leningrad?’ riep Bram weer. ‘Yes!’ schreeuwde de bestuurder, die weinig variatie in z'n antwoorden wist te leggen. Meteen keek hij om; hij had z'n instructies toch gekregen, en begreep niet, waarom hij nu, hoog in de lucht, nóg eens moest hooren, waar hij heen moest. ‘Yes, I know!’ Verbaasd, dat hij niemand zag, lette hij een oogenblik niet op z'n machine, greep bij ongeluk eventjes links, en... plotseling schoot de vliegmachine als een pijl schuin voorwaarts de lucht in; Bram rolde 't trapje af, passeerde 't deurtje en viel bovenop de beide Russen, die ook al in een hoek van de cabine lagen te trappelen, onder 't uiten van heele rissen Russische vloeken en scheldwoorden.Bram kwam bovenop Pashukoff's rug terecht. Hij nam de gelegenheid waar, om gauw Pashukoff's linkeroor nog eventjes te bewerken, en krabbelde toen weer op. Het volgend oogenblik had de vliegmachine zijn gewone houding weer aangenomen, de twee Russen rolden als een kluwen over den vloer, en Bram klauterde weer 't trapje op, om z'n gesprek met den bestuurder, dat zoo onverwacht geëindigd was, weer te hervatten. Maar 't leek wel, of de man veranderd was. Voortdurend keek hij naar links, alsof daar iets niet in orde was. ‘Gelijk heb je’, dacht Bram, en luid schreeuwde hij: ‘You are right!’ ‘Yes’, schreeuwde de bestuurder terug, ‘I know! Don't speak, please!’ ‘Niet spreken’, dacht Bram, ‘net als op de electrische tram: spreken met den wagenbestuurder is verboden!’ | |
[pagina 89]
| |
Hij keek den man eens aan. ‘Hij lijkt me wel geschikt’, dacht Bram. ‘Zou hij wel weten, dat hij in dienst is van zoo'n stelletje schoffies? Misschien wel niet! Maar enfin, hij zal 't wel te weten komen. Ik zou wel eens willen weten, waar we nou zoowat zijn. Gossie, dat ik nou toch in 'n heusche echte vliegmachine zit... Fijn is dat...’ Brams goede humeur kwam weer terug. ‘... Zou ik hier gevaarlijk zitten? Nee, niet erg. Aan alle kanten zijn tamelijk hooge wanden. Waar zouden we toch zijn? Zou ik 't durven vragen? Hij heeft gezegd, niet spreken! En ik ken m'n Engelsch ook niet zoo bijzonder goed. Tóch vraag ik 't zoo meteen!’ Maar 't hoefde niet! De bestuurder draaide even naar links wees naar beneden en zei: ‘Berlin!’ Berlijn! Berlijn!! Berlijn!!! Dus al midden boven Duitschland! 't Was gewoon ongeloofelijk! Bram zag massa's huizen, nog eens massa's huizen en wéér massa's huizen; de straten leken fijne lijntjes, als met een liniaal getrokken. Uit fabrieksschoorsteenen kwam rook naar boven dwarrelen, en daar leek 't, of alle lijnen van de stad vervaagden. Bram zag groene plekken, ‘parken’, dacht hij, en vijvers, die schitterden in 't zonnelicht. ‘Niemand’, dacht Bram, ‘zal me willen gelooven, als ik vertel, dat ik met twee Russische boeven en een goeien Engelschen bestuurder boven Berlijn gevlogen heb. En toch is 't waar! Zouden Vader en Moeder...’ De gedachte aan zijn ouders maakte hem plotseling weer angstig. ‘Kon ik ze maar een bericht sturen’, dacht hij. ‘Kan dat? Wacht eens! Ja, dat kan, dat kan! Ik heb mijn vulpen en papier bij me’. Zenuwachtig voelde hij in zijn jas en haalde een onzichtbaar papier te voorschijn. Met zijn onzichtbare vulpen schreef hij op 't papier, den zijwand als lessenaar gebruikend: Achtung! ‘Hè’, dacht Bram, ‘de randen van 't papier kan ik zien; alleen de plek, die ik aanraak, blijft onzichtbaar’. | |
[pagina 90]
| |
Met zijn vinger streek hij over de woorden. Weg waren ze! Vinger, ook onzichtbaar, weer weg! Daar kwamen de letters weer terug! ‘Wat een dwaze boel’, dacht Bram. ‘Maar ik moet opschieten, anders zijn we Berlijn voorbij. Laat ik maar in 't Hollandsch schrijven, ze zullen 't toch wel begrijpen.’ En hij vervolgde: Aan den Hollandschen Consul, Berlijn. Hij vouwde 't papiertje op, dat oogenblikkelijk onzichtbaar werd, bond 't vlug aan een ijzeren ringetje, dat hij gelukkig in zijn zak vond en liet 't heele gevalletje naar beneden dwarrelen. De bestuurder keek verschrikt 't papier achterna en Bram zag aan zijn gezicht, dat hij iets niet vertrouwde. ‘Zou 'k hem alles vertellen?’ dacht Bram. ‘Als hij 't maar begrijpt? Enfin, ik zal 't probeeren’. En hij begon: ‘You cannot see me!’Ga naar voetnoot1) ‘No, I cannot’, zei de bestuurder. ‘I am, I am...’ begon Bram, ‘wat is nou onzichtbaar in 't Engelsch? Invisible? Nee, dat is Fransch. Of zou 't misschien ook Engelsch wezen? Dat heb je wel eens meer! Weet je wat, ik zeg invisible, maar dan op z'n Engelsch...’ En hij zei weer: ‘I am invisible, you know?’Ga naar voetnoot2) ‘You are... what?’ riep de bestuurder, zonder om te kijken. ‘Invisible’, riep Bram, ‘dat beteekent, dat wil zeggen, eh... that will say, you cannot see me, you understand?’Ga naar voetnoot3) ‘No’, brulde de bestuurder terug, ‘don't understand, don't see anything!’Ga naar voetnoot4) ‘'t Gaat niet’, zuchtte Bram, ‘hij denkt zeker, dat hij me niet zien kan, omdat ik achter hem zit. Ik geef 't op. Waar zouden we nou ergens zijn? Berlijn natuurlijk allang voorbij’. Hij gluurde over den rand en zag niets dan groene weilanden en meren. | |
[pagina 91]
| |
‘De Pommersche vlakte, geloof ik’, dacht Bram. Fel brandde de zon op de moerassen beneden hem. ‘'t Zal daar warmpjes zijn!’ Opeens schoot een rare gedachte door z'n hoofd: ‘Als 't nou eens meer dan 80 graden werd! Dan zou ik de vlieg-machine uitzweven en wie weet waar terechtkomen?’ Angstig kroop hij 't trapje af en ging naar binnen. Verschrikt keken Pashukoff en z'n makker naar de vanzelf zich openende en sluitende deur. Ze zaten naast elkaar op de bank, een kaart van Midden-Europa op de knieën uitgespreid. Druk praatten ze in rad Russisch met elkaar. Bram kroop naderbij en trok eventjes aan de kaart. Meteen zwegen de Russen en keken alle kanten uit, behalve den goeden. Natuurlijk zagen ze niets... Bram lachte. ‘Ik kan me wel begrijpen, dat jullie bang zijn’, zei hij. ‘Ik zou 't ook wezen’. In z'n speelschheid trok hij Pashukoff's dasje los en werkte den schoenveter van den ander in den knoop. Zwijgend herstelden de Russen, wat Bram losgetrokken had. ‘'t Zit scheef’, zei Bram, doelend op Pashukoff's dasje. ‘Finggerlink’, begon deze, ‘écoutez, wij heb gesprook met elkar...’ ‘Nee, nee, nitschewo’, riep Bram, ‘ik luister niet!’ ‘Finggerlink, nous en sommes aux regrets...’Ga naar voetnoot1) vervolgde Pashukoff. ‘Nitschewo’, riep Bram weer en meteen knipte hij den anderen Rus, die nog steeds aan z'n veter zat te morrelen, tegen zijn rechteroor. ‘Au!’ riep deze en sloeg naar Bram, raakte hem bij zijn kraag, en greep vast... ‘Los’, riep Bram, ‘los zeg ik je!’ Maar de Rus hield vast, terwijl hij allerlei onsamenhangende woorden brabbelde. Bram was ook handig. Haastig trok hij zijn colbertje uit, dat nu zichtbaar in de handen van z'n vervolger overbleef. | |
[pagina 92]
| |
Met den kop voorover schoot de machine schuin naar beneden.
| |
[pagina 93]
| |
Dadelijk begonnen Pashukoff en z'n makker het jasje te doorzoeken. Maar ze vonden niets anders dan een schoolagenda, een potloodje, een gommetje en... ‘Ha!’ knorde Pashukoff. ... en een papiertje met algebraformules, dat Pashukoff voor iets waardevols aanzag en in z'n portefeuille stopte. Vervolgens gooide hij 't jasje weer neer. Bram trok 't vlug aan en holde haastig 't trapje op, tot achter den bestuurder. Meteen kwamen Pashukoff en z'n kornuit hem achterna. Als twee roofdieren keken ze naar boven. Pashukoff scheen zijn spijtbetuigingen alweer vergeten te zijn. Voorzichtig kwamen ze 't trapje op. Bram, die nu angstig werd, leunde zoo ver hij kon links tegen den zijwand... Z'n gezicht verwrongen van razernij, strekte Pashukoff z'n hand uit, verder en verder tot vlak bij Bram... Bram kroop tusschen den zijwand en den bestuurder... De bestuurder, die 't onzichtbare lichaam naast zich voelde, greep links, tastte in 't onzichtbare, vreemde, harde... gaf een gil, verloor alle houvast over z'n stuurinrichting... en met den kop voorover schoot de vliegmachine schuin naar beneden. Bram hoorde de luide angstkreten achter zich, voelde een warmen luchtstroom langs z'n lichaam glijden..., en toen... als door een wonder... voelde hij, dat... hij... zweefde!!! Los, als een vogel in de lucht!!!! ‘Tachtig graden’, dacht hij, terwijl hij beneden zich de vliegmachine in vreemde zigzaglijnen naar den grond zag schieten. De bestuurder deed alle mogelijke pogingen om zich weer meester van het stuur te maken, maar de twee Russen, die bijna boven op hem lagen, verhinderden hem in z'n pogingen. Nu was de grond al vlakbij! Met bovenmenschelijke inspanning gooide de bestuurder de twee mannen van zich af, achteruit, tegen 't trapje, rukte aan een handel en... |
|