De ongeloofelijke avonturen van Bram Vingerling
(1927)–Leonard Roggeveen– Auteursrecht onbekend
[pagina 75]
| |
Dan liever de lucht in!
| |
[pagina 76]
| |
‘Dat weet ik nog niet, Vader! Eerst einddiploma H.B.S....’ ‘Natuurlijk’, zei Vader. ‘En verder op de Universiteit studeeren, scheikunde’, zei Bram. ‘Dan kan ik ook aan mijn uitvinding verder werken’. ‘Goed’, zei Vader, ‘daar kan ik me mee veree...’ Tingelingeling! De bel! Grietje slofte naar voren en kwam vervolgens binnen. ‘Iemand voor U, mijnheer!’ Vader ging de gang in, maar kwam eventjes later glimlachend terug. ‘Iemand voor jou, jongeheer!’ ‘Voor mij? Wie dan?’ vroeg Bram, dadelijk denkend aan Pashukoff. ‘Ga maar kijken!’ zei Vader. In de gang stond een klein, opgewonden, dik heertje, met een jacquetje aan, een klein, hoog hoedje op en kleine lakschoentjes aan. Pas had het heertje Bram gezien, of hij begon met zijn korte armpjes te swaaien, terwijl hij riep: ‘Aha, aha, heb ik het groote genoegen en de groote eer, om den beroemden jongeheer Vingerring te spreken? Jongeheer Vingerring, ik kom voor het dagblad “De Express”. Mag ik zoo vrij zijn, U te interviewen, jongeheer Vingerring?’‘Pardon, mijnheer, géén...’ begon Bram. Maar het kleine heertje zwaaide afwerend met zijn armpjes, keek, alsof hij zéér teleurgesteld was, haalde een notitieboekje te voorschijn, en riep: ‘Maar jongeheer Vingerring, daar kunt U toch niets op tegen hebben. Het dagblad “De Express”, met ochtenden avondeditie, wordt gelezen in 100.000 gezinnen, accountantsonderzoek toegestaan. Komt in 't buitenland in Amerika, ja zelfs in Australië, jongeheer Vingerring! Mag ik nu beginnen met U eenige dingen te vragen? Houdt U van havermout?’ | |
[pagina 77]
| |
En terwijl Bram onthutst stamelde, dat hij Vingerling heette, en dat hij niet begreep, wat de havermout er bij moest, stond het heertje al blaadjes tegelijk vol te schrijven. ‘Aha, aha, dus Vingerling met een l, en U houdt niet van havermout. Merkwaardig, merkwaardig, zeer bijzonder merkwaardig, Napoleon was er dol op en Edison is er als kind in gestikt...’ ‘Edison lééft toch nog, mijnheer’, waagde Bram te zeggen. ‘Natuurlijk, natuurlijk, later bijgekomen’, ratelde het heertje, ‘en hoe oud is U? Vijftien jaar dus, tweede klas H.B.S.?’ Bram knikte, terwijl het heertje hem onderzoekend aankeek, en toen weer als een razende begon te schrijven, mompelend: ‘Eenvoudig... zwarte schoenen, sportkousen, blauw pak, Schillerkraag, zwart haar, blauwe oogen...’ ‘Neus gewoon’, zei Bram, die 't leuk begon te vinden. ‘Neus...?’ zei 't heertje en toen luid lachend: ‘Aha hahaha, U is een grappenmaker, jongeheer Vingerring, hahaha, dat is de clou van mijn interview! Haha, neus gewoon, haha... Weet U wat?’ 't Heertje legde zijn hand vertrouwelijk op Brams arm, ‘weet U wat? Mochten er nog lui van andere kranten komen, dan zegt U niets, nietwaar? Wij, dat wil zeggen ‘De Express’, wij hebben de primeur, nietwaar? Koopt U 't ochtendblad van morgen, uw volledig interview! A propos, heeft U nog meer dingen uitgevonden, dan uw onzichtbaarheid?’ ‘Nee’, zei Bram, ‘behalve een paar kleinigheidjes’. ‘Welke?’ vroeg 't heertje. ‘Och, niets bijzonders’, zei Bram. ‘Dan dank ik U van harte’, zei 't mannetje. ‘Wacht, gaat U nog even mee, ja?’ Hij deed de deur open en trok Bram op de stoep. Aan den overkant van de straat stonden... twee fotografen en een man met een filmtoestel! ‘Even vriendelijk kijken’, zei 't heertje, ‘juist zoo! Lacht U nu even, ja! En buigt U eventjes voor de cinema! Mooi zoo, prachtig, dank U zeer, daak U zeer! Vanavond kunt U uzelf bewonderen in 't Astatheater!’ Het heertje gaf Bram een hand en wipte als een kaatsbal de | |
[pagina 78]
| |
stoep af. De fotografen liepen al weg, de heer met het filmtoestel draaide nog; opeens kwam hij naderbij en nam Brams gezicht van vlak bij op. Toen ging hij ook weg. Bram streek even met zijn hand over zijn voorhoofd. Wat ging dat allemaal gauw! Geen wonder, dat moest ook wel pauw gaan! Hoe zouden anders de ochtendbladen alle gebeurtenissen zoo vlug weten te melden? Tijd is geld, nietwaar? Bram draaide zich om en ging naar binnen. Geen vijf minuten had hij daar gezeten en met Vader over 't ‘Express’-mannetje gepraat, toen er opnieuw gebeld werd en Grietje kwam zeggen, dat er alweer iemand was voor Bram. Een groote zwarte man stond in de vestibule.‘Vingerling?’ dreunde de man, ‘ik ben verslaggever van de “Telefoon”. Hoe oud?’ ‘Vijftien’, stamelde Bram, verlegen door de zware stem van den man. ‘Dertien’, zei de man. ‘Vijftien’, zei Bram. ‘Dertien staat beter’, dreunde de man. ‘Hoe heeft U uw uitvinding gedaan?’ ‘Dat kan ik U niet zeggen’, zei Bram, nu opeens flink. ‘Dat is een geheim!’ ‘Geheim’, dreunde de man weer, alsof 't hem niets kon schelen, ‘scheikundig?’ ‘Ja’, antwoordde Bram, ‘en gaat U nu maar weg. Ik heb hier “De Express” ook al gehad.’ ‘Hm’, bromde de zwarte man, ‘Express’, snertkrant, weinig lezers! Hm! ‘Telefoon’ 120.000 gezinnen, ochtend-, middag- en avondeditie, accountantsonderzoek...’ ‘Toegestaan’, voltooide Bram, ‘wordt gelezen in 't buitenland, zelfs in Australië!’ ‘Juist’, zei de man. ‘Enfin, ik zal zien!’ Hij vertrok, zonder groeten. ‘Nou hoop ik, dat er niemand meer komt’, zei Bram, en aan Grietje verzocht hij ‘niet thuis’ te geven, als er weer iemand kwam. | |
[pagina 79]
| |
Grietje gaf nog 3 maal ‘niet thuis’. ‘Maar de laatste wou niet weg’, zei Grietje, ‘dat was zoo'n enge vent, met van die rare scheeve oogen’. ‘Dacht ik 't niet?’ zei Bram. ‘Kon je 'm verstaan, Grietje?’ ‘Niet erg,’ zei Grietje, ‘maar ik begreep wel, dat ie om uwes uitvindink kwam. Ja’, zoo vervolgde ze, toen ze Brams verwonderd gezicht zag. ‘We weten 'r alles van, en we praten d'r allemaal over. We vinden 't een fijne uitvindink van uwes, jongeheer. Wel gefieleseteerd!’ Bram lachte en ging naar zijn kamer. Die Iwan Pashukoff zat hem nog dwars. Bram wist niet, hoe 't kwam, maar... hij vertrouwde dien man voor geen halven cent. ‘Hij lachte veel te valsch’, zei Bram tegen Brinio, ‘en ik weet bijna zeker, dat 't hem alleen om mijn geheim te doen is. Maar hij krijgt 't niet, nooit, nooit!! Daar kun je zeker van zijn!’ Hij had nog niet lang gezeten, of z'n vriend Henk kwam binnen. ‘O Bram’, riep Henk, ‘wat ben jij een reuzevent, zeg! Jij bent beroemd, jô, reken maar! Heb je de krant van vanavond al gelezen? D'r staat een reuzestuk over jou in! Vader en Moeder hebben 't ook gelezen en ze willen straks op visite komen, om je te feliciteeren! Zeg, waarom heb je me d'r nooit iets van verteld? En waarom heb je 't me nooit eens laten zien? Toe Bram, laat nou eens kijken, hoe je 't gemaakt hebt, en waar 't is?’ ‘Je kunt 't toch immers niet zien’, zei Bram. ‘Nou ja, je weet toch heel goed, wat ik bedoel, hè? Toe, jô, dat zou ik zoo aardig vinden! Als jij dan beroemd bent, kan ik altijd zeggen: ik heb 't eerst op z'n kamer gezien, hoe hij 't gemaakt heeft!’ ‘Ga dan maar mee!’ zei Bram. De twee vrienden gingen naar Brams laboratorium. Henk keek met open mond naar de grijswitte plek op de tafel, waar de onzichtbare flesch stond. Maar... Bram zag wat anders! Hij zag, dat 't dakraampje wijd open stond en dat had hij steeds dicht gehouden. Hij zag ook, dat de stoelen verplaatst waren en dat 't kleine kastje open stond! ‘Hier moet iemand geweest zijn’, dacht hij. ‘Iemand heeft hier gesnuffeld, maar is waarschijnlijk gestoord geworden. Zou | |
[pagina 80]
| |
't om de Abrovi te doen geweest zijn? Als dat zoo is, dan is 't Pashukoff of een van z'n helpers geweest. Wat zal ik doen? Vader waarschuwen? Nee, dat niet! Moeder mocht eens ongerust worden! Nee, ik zal zèlf goed opletten! Om te beginnen, neem ik de flesch en 't boek mee naar mijn slaapkamer. Daar komt toch niemand’. Bram pakte de onzichtbare flesch met zijn plotseling onzichtbare hand beet. Henk gaf een schreeuw van verwondering! ‘Bram, Brammetje, hoe heb je 't toch zoo uitgevonden? Jô, wat ben jij toch een reuzevent, zeg!’ ‘Ga mee’, zei Bram. Ze gingen weer terug naar Brams kamer. Om Henk te plezieren, haalde Bram nog een stelletje grappen uit. Henk zat beurtelings in stomme verbazing en dan weer in uitgelaten pret te kijken! Toen ging hij weg. 's Avonds kwam er werkelijk visite... Henks vader en moeder bleven niet lang, ze kwamen meer uit vriendschap en belangstelling, dan wel uit nieuwsgierigheid. Na een hartelijke felicitatie gingen ze weer weg. Maar er kwamen nog meer menschen, die je nooit anders ziet dan bij verjaardagen; géén familieleden, maar kennissen, die je wel moét ontvangen, omdat het onbeleefd zou wezen, om ze te weigeren, maar die je, eerlijk gezegd, net zoo lief voorbij de deur zag gaan! En zoo kwam er ook een oude kennis van Vader, met zijn vrouw, mijnheer en mevrouw van Strumpelen. Het was een kwelling voor Bram. Mijnheer sprak heel beschermend over Brams vinding en zei, dat hij er patent op moest nemen, terwijl mevrouw probeerde, om op allerlei mogelijke en onmogelijke manieren Bram aan zijn verstand te brengen, ‘dat het toch eigenlijk niets bijzonders was!’ ‘Want, Bram’, zei ze, ‘er is nooit iets nieuws onder de zon geweest, niewaar man? En laatst las ik nog in een dik boek, een geleerd boek van eene perfesser, wie was 't ook weer... afijn, 't was dan een geleerd boek uit de leeszaal... we lezen altijd uit de leeszaal, mevrouw, want 't is te duur, om al die boeken te koopen, maar me man zeit, dat je voor boeken nóóit genoeg kan uitgeven, niewaar man? Me man is ook altijd erg in de geleerdheid geweest, Bram, hij heeft ook | |
[pagina 81]
| |
voor perfesser gestudeerd, niewaar man? Maar door een ziekte op z'n maag is ie niet doorgegaan. Jammer, hè?’ ‘En 't boek, mevrouw?’ vroeg Bram. ‘O ja’, ging mevrouw van Strumpelen verder, ‘dat boek, daar stond in, dat je ook eene perfesser gehad hebt, die óók de heele wereld onzichtbaar gemaakt had, gut... hoe heette die ook weer... was 't niet eene Rembrang?’‘Rembrandt was toch...’ begon Bram. ‘Juist, die was het’, zei mevrouw, ‘Rembrandt, die was het!’ ‘Rembrandt was een schilder’, zei Bram. ‘Een schilder? Nee Bram, nou ben je toch abuis, jongen! Neen, die was het! En die maakte zoogezegd den heelen boel weg, niewaar man? Niks bleef er over, hahaha!’ Bram zag in, dat hij beter deed te zwijgen! Toen de visite weg was, en Bram naar boven ging, mompelde hij in zichzelf: ‘Perfesser Rembrang! Trotsch ben ik niet, maar ik weet toch, dat niemand gedaan heeft, wat ik gedaan heb! En van de Abrovi blijven ze af’.
't Is nacht, één uur... Bij notaris Vingerling slapen alle menschen. Bram ligt in zijn bed met de onzichtbare flesch onder zijn onzichtbare hoofdkussen. Om 11 uur is hij naar bed gegaan, vol gedachten over de gebeurde dingen en over 't dakvenster, dat openstond... De deur van zijn slaapkamer heeft hij op slot gedaan. 't Heeft lang geduurd, eer hij sliep, maar eindelijk is de oude vriend uit zijn kindertijd, Vadertje Slaap, bij hem gekomen, heeft hem in zijn armen genomen en is met den jeugdigen, beroemden uitvinder op reis gegaan naar 't onmetelijke Rijk van de Droomen... Niet iedereen slaapt. In de groote stad suizen de auto's nog heen en weer, trams tinkelen door de nog vrij drukke straten, overal loopen wandelaars door de koelte van den korten zomernacht... | |
[pagina 82]
| |
Een groote, zwarte auto glijdt zacht ronkend door de Parkstraat, de Mauritskade op... Bram slaapt... Een gelukkige glimlach ligt op zijn jongens gezicht. De zwarte auto rijdt een zijstraat in en blijft eventjes later staan. Twee donkere mannen komen er uit... ‘Attention’,Ga naar voetnoot1) fluistert de één; wat hij meer zegt, gaat verloren. ‘Oui, compris!’Ga naar voetnoot2) antwoordt de andere. Ze verdwijnen in 't donker van den nacht... Bram slaapt... Hij hoort niet, dat zacht het raam van zijn slaapkamer wordt opengeschoven; hij ziet niet de twee gemaskerde gezichten...Twee mannen komen doodstil binnen. Eén bindt met een ruk den slapenden jongen een doek voor den mond, zoodat hij niet kan schreeuwen; de ander wikkelt hem in dekens... na hem eerst gelegenheid te hebben gegeven zich haastig aan te kleeden... Bram schrikt... grijpt instinctmatig onder zijn kussen naar de flesch; gelukkig, die is er nog. Bram houdt de flesch krampachtig tegen zich aangedrukt! Met al zijn kracht rukt hij den doek van zijn mond, en schreeuwt... De eene man gaat door 't raam naar buiten; de andere pakt Bram beet, geeft hem als een lichten last over... Bram ziet het grijnzende gezicht van Pashukoff. Hij schrikt en terwijl hij een ladder af wordt gedragen... drinkt... hij... de... flesch... Abrovi... leeg!! Bram verliest het bewustzijn... De twee gemaskerde mannen dragen hem in de zwarte auto, die meteen wegrijdt. Bij een hoek van de straat rijdt de auto tegen een steen, een schok... Bram valt van de zachte bank met | |
[pagina 83]
| |
zijn hoofd tegen 't portier; door de pijn komt hij bij... Regelmatig, als de auto lantarens passeert, vallen lichtflitsen in de coupé. De beide heeren hebben hun masker afgelegd; ze letten niet op Bram, maar kijken angstig naar buiten. ‘De Abrovi krijgen ze toch nooit’, denkt hij, ‘want die heb ik opgedronken. En 't recept heb ik in m'n hoofd’. Bram voelt een vreemden gloed door zijn lichaam stroomen, alsof hij geladen is met eiectriciteit. Zijn mond is droog, hij proeft een wrangzuren smaak. Zijn hart bonst, zijn slapen kloppen, of ze dreigen te barsten. Bram denkt met koortsachtige snelheid: ‘Als de Abrovi door mijn bloed in alle lichaamsdeelen is gebracht, word ik onzichtbaar. En als 't dan boven de tachtig graden is, ga... ik... de... lucht... in, net als Van Speyk, maar toch weer anders! Zou 't lang duren. Een half uur? Die Pashukoff wil me natuurlijk mijn geheim afpersen. Maar hij krijgt het nooit. Want voor zijn leelijke oogen zal ik verdwijnen...’ Deze gedachte maakt Bram zoo vroolijk, dat hij eventjes luid op lacht. Pashukoff kijkt verschrikt op... Bram sluit meteen zijn oogen, hij voelt weer 't brandende vuur, als van electriciteit, in zijn bloed; hij doezelt weg in een diepen slaap... De auto vliegt met een razende snelheid door de stad, tot daar, waar de weilanden beginnen. Pashukoff staart door de duisternis naar den hemel. Er is geen maan; veel sterren pinkelen aan de zwarte lucht. Op een stillen landweg stopt de auto. Pashukoff en zijn helper tillen het bewustelooze lichaam van Bram uit de auto, de chauffeur krijgt een flinke fooi. De auto verdwijnt weer. Nu is Bram met de beide Russen alleen... |
|