| |
| |
| |
6
Raadsels....
Een stem riep: ‘Hallo, Hans...! Hans! Hier, jô...!’
En het glundere gezicht van Sierat, de concierge, keek zoekend boven den stroom van H.B.S.-jongens en -meisjes uit.
Vijf paren blauwe en bruine oogen keken hem vragend aan: er waren veel Hansen op de H.B.S.!
‘Néé......!’ riep Sierat weer. ‘Hans Lippe!’ En toen, met drie knipoogjes links en rechts: ‘Hans Radio! Hans Ràààdiòòò!’
Meteen stond Hans al lachend naast hem.
‘Wat is er, Sierat?’
‘Post voor je, jô!’ fluisterde Sierat geheimzinnig. En hij trok Hans met zich mee in z'n heiligdom, 't kleine kamertje naast de groote hall.
‘Post?’ vroeg Hans verbaasd. ‘Wat voor post?’
‘Een lange met een bril op......,’ lachte Sierat.
‘Nee Sierat, zonder gekheid, wat is er?’
‘Een brief voor je!’
‘Een brief? Voor mij......?’ Daar snapte Hans niets van. Hier een brief voor hem? Ja, 't gebeurde af en toe
| |
| |
wel eens meer, dat er brieven of kaarten voor jongens of meisjes aan de H.B.S. bezorgd werden. Gewoonlijk waren die dan voor de aardigheid of in verband met een of andere weddenschap door vrienden of vriendinnen afgezonden. En meestal wist de geadresseerde al zoo ongeveer van te voren, dat de post hem een goede gave zou brengen!
‘Maar......,’ begon Hans, ‘waar komt hij vandaan, Sierat?’
‘Weet 'k niet,’ antwoordde Sierat, terwijl hij ijverig grabbelde naar 't bewuste epistel tusschen allerlei gele enveloppen, bestemd voor den Directeur en de leeraren, ‘ik geloof uit...... Ha, daar hebben we 'm al! Uit...... wel, hier uit de stad. Alsjeblieft, jô! Hij ziet er fijn uit. Pak aan!’
Hans nam den brief van Sierat over. Verbaasd staarde hij naar 't netjes in roode letters getypte adres:
Mr. HANS LIPPE,
3d H.B.S. IIIA
STAD.
‘Dat is Engelsch,’ mompelde hij toen.
‘Maar hij komt hier uit de stad,’ zei Sierat. ‘D'r zit een Hollandsche vijfcentspostzegel op......’
‘Da's waar,’ mompelde Hans. Meteen draaide hij de enveloppe om. Stond er misschien een afzender op? Nee, niets...... Geen letter!
‘Als ik jou was,’ lachte Sierat, ‘dan maakte ik hem open. Maar wacht er dan mee tot de pauze, want......,’ hij drukte op de bel, ‘'t is tijd. Dag Hans!’
Hans, nòg verbaasd, haastte zich z'n lokaal op te zoeken, waar z'n kameraden al op hun plaatsen zaten.
| |
| |
Ternauwernood zat hij óók, of meneer Keyser begon met de les.
Hans was een beste leerling. Hij had een helder hoofd, leerde vlot en miste heel weinig vragen.
Maar vanmorgen, meneer Keyser verwonderde er zich over, was 't mis met Hans. Wat hij zei, sloeg als een tang op een varken, en 't scheelde een beetje, of hij had een dikke vier op z'n lijst gekregen. Want Hans dacht niet aan naamvallen of aan woordafleidingen; de brief speelde hem door z'n hoofd; de brief, die deed 't hem......! De brief, de brief!! Drie malen probeerde hij de enveloppe te openen. Maar 't lukte hem niet...... En ook tijdens de tweede les, geschiedenis van meneer van der Does, deed hij vijf vergeefsche pogingen om tot 't binnenste van den raadselachtigen brief door te dringen, die alle vijf mislukten door de meer of minder argwanende blikken van z'n leeraar.
Eindelijk, tòch nog onverwacht, luidde de bel voor de pauze. En, wat Hans anders nóóit deed, dat deed hij nu: hij holde z'n kameraden voorbij, de plaats over en verborg zich achter in 't waschhok naast de fietsen-bergplaats. Dáár, temidden van een stelletje leege flesschen, twee fietspompen, een paar vieze zeemleeren lappen en een bak met zand scheurde hij, trillend van nieuwsgierigheid, rits-rats de enveloppe open...... stak z'n hand er in...... haalde den inhoud er uit......
Hij zag......
‘Hè......?’ zuchtte hij teleurgesteld.
......een doodgewone speelkaart: schoppen zeven...!
‘W...wat moet ik dáármee beginnen?’ mompelde hij halfluid, ‘een schoppen zeven......?’
Hij draaide de kaart om.
‘Misschien staat er iets op geschreven......,’ dacht
| |
| |
hij. En hij begluurde het stukje karton aan alle kanten. Nee...... niets! Geen lettertje, geen cijfertje, geen teekentje......!
‘Mooie grap......,’ dacht hij weer. ‘Een fijne voor-den-gek-houderij! Wie zou me dat geleverd hebben? Als ik er achter kom, stuur ik een heel spel terug. Heb ik daarvoor zoo'n tijd in spanning gezeten? Voor zoo'n dooie schoppen zeven......?’
Nijdig schoof hij de speelkaart weer in de enveloppe en stopte 't gevalletje in z'n zak.
En juist wou hij naar de plaats gaan, toen hij buiten, vlak bij, stemmen hoorde.
Wéér riep iemand zijn naam: ‘Hans!’
‘Waar zit hij toch?’ vroeg een ander. Hans herkende de stem van Karel Hartmann.
‘Ik heb hem hier gezien, zooeven nog!’ zei stem nummer drie. Dat was Johan Vanderzand.
‘Hans! Zit je hier ergens?’ riep de eerste stem weer. Dat was Sierat. Meteen kwam Hans voor den dag.
‘Hier ben ik,’ zei hij. ‘Wat is er?’
‘Wat voer je daar uit?’ vroeg Johan verbaasd. ‘We loopen al een uur naar je te zoeken.’
‘Ik......,’ zei Hans en hij voelde, dat hij een kleur kreeg, ‘ik kijk m'n banden even na. Ik meende, dat er één lek was.’
En bij zich zelf dacht hij: ‘Van die mop met die schoppen zeven zal niemand iets te weten komen. Ze zullen er geen plezier van hebben......’
‘Er is een pakketje voor je gebracht,’ zei Sierat.
‘Hè......?’
‘Ja, een aangeteekend pakket!’ riep Johan. ‘Net gekomen!’
Hans was méér dan verbaasd. Eerst een brief en nou
| |
| |
een pakket? Als dat óók maar geen voor-den-gek-houderij was! Stel je voor, misschien zaten er wel sinaasappelschillen of kolengruis in!
‘Er staat op: Voorzichtig!’ zei Sierat. ‘En......,’ 'n knipoogje, ‘'t adres is er met roode letters op getikt.’
‘In 't Engelsch!’ riep Karel. ‘Tenminste half......’
Hans keek verrast op.
‘Waar is 't?’ riep hij, razend nieuwsgierig opeens.
Hij duwde z'n vrienden opzij, en trok Sierat aan z'n jas mee naar 't kamertje naast de hall. Johan en Karel
| |
| |
holden mee en Wim, de vierde van 't stelletje vrienden, die de holpartij zag, kwam óók haastig aanloopen.
Een oogenblikje later had Hans 't in z'n handen: 't pakketje was een centimeter of veertig lang, twintig hoog en twintig breed. Een stevig bruin karton zat er omheen, met een aantal lakken verzegeld. Met zwarte letters stond er op:
BREEKBAAR!
VOORZIGHTIG!
‘Voorzichtig met gh,’ zei Karel.
Midden op den langsten kant was een wit papier geplakt. En daarop stond weer 't adres:
Mr. HANS LIPPE,
3d H.B.S. IIIA
STAD.
‘Wat een gekke geschiedenis......,’ zei Hans, meer tegen zichzelf dan tegen de anderen. ‘Wat een rare geschiedenis! Een aangeteekend pakket...... Je teekent toch niet iets aan, of er moet iets van waarde in zitten!’
‘'t Is pas gebracht,’ zei Sierat. ‘Weet je niet, wat 't wezen kan?’
Hans schudde z'n hoofd. ‘Ik ben een boon......,’ begon hij.
‘Heb je een lot in een of andere loterij?’ vroeg Karel.
‘Nee......’
‘Heb je misschien bonnen opgestuurd? Van sigaretten of van zeep? Daar kun je dikwijls reuzeprijzen mee winnen,’ zei Wim. ‘Ik heb eens een pracht van een kiektoestel gewonnen op die manier.’
| |
| |
‘En ik,’ lachte Karel, ‘een koekoekklok voor tweehonderd koffiebonnen.’
‘Ik spaar ze nooit!’ zei Hans.
‘Dan is 't een prijs uit de loterij!’ besloot Sierat. ‘Je hebt vast eens een lot gekocht! Of je vader op jouw naam! Hans, ik laat 't pak hier staan tot twaalf uur. Dan neem je 't maar mee. En thuis pak je 't uit. Wie weet, wat er voor moois in zit!’
De jongens gingen.
En de beide laatste lessen kropen nog langzamer dan de eerste. Er scheen geen einde aan te komen; de minuten duurden uren en 't laatste kwartiertje was een eeuw......
Ondertusschen begreep Hans geen woord van de lessen, hoe onderhoudend meneer Nieuwenhuizen ook vertelde van de koppensnellers uit de Afrikaansche binnenlanden, en hoe eenvoudig de wiskundebewijzen van meneer Haanstra ook waren......
In Hans' hersens dansten de woorden: ‘Pakket...... aangeteekend...... schoppen zeven......’ in 't rond. Hij zàg de zeven schoppetjes overal: op 't bord, op z'n schriften, op 't gezicht van de leeraren; ze gluurden tusschen de boombladeren op de plaats door, ze trippelden over den vloer, ze zaten op de blinkende kraan naast de deur, ze sprongen uit den inktpot...... schoppen zeven, zeven schoppen, schoppen zeven...... zeven aangeteekende schoppen......! En opeens kwam hem ook z'n radiotoestel in de gedachten...... en z'n geëxperimenteer met z'n ultrakortegolfspoelen...... en De Daverende Duitsche...... die iets niet kon......
En van 't radiotoestel sprongen z'n gedachten over op de postzegelverzameling van meneer Vanderzand, die hij (Johan had 't hem gisteren verteld) mòrgen zou
| |
| |
mogen zien...... En dan...... plotseling...... danste het aangeteekende pakket weer voor z'n oogen...... 't pakket met de schoppen zeventjes en de breekbare waar, die je ‘voorzightig’ moest behan......
Rrrrr......!!!
De schoolbel daverde met z'n electrisch geratel door het gebouw: de morgen was voorbij!
In een oogwenk was Hans bij Sierat, die hem hielp, het pakketje met een paar stevige riemen op z'n fiets te binden. Toen stapte hij voorzichtig op en reed er vantusschen, geëscorteerd door z'n drie vrienden Johan, Wim en Karel, die belden als brandweermannen......
Thuis liep hij allereerst den aschbak omver, tot groote verontwaardiging van Antje, zei Moeder vluchtig goeden morgen, wist nog net de melkkan in de gang door een zijsprong te sparen, wipte met drie treden tegelijk naar boven en zette het pakket, het raadselachtige pakket, op z'n tafel.
Toen, bleek en zenuwachtig, sneed hij de touwen door, verbrak de lakken, zoodat de roode schilfers in 't rond vlogen, rukte 't papier er af en...... daar stond voor hem: een kistje, stevig vastgenageld.
‘Nijptang!’ dacht hij.
In een oogenblik haalde hij z'n gereedschapsdoos, 't verjaarsgeschenk van Karel en Wim, voor den dag, zette een poot van de nijptang als een wig tusschen de plankjes......
‘Stevig zitten ze......,’ dacht hij......
......en wrikte voorzichtig...... de plankjes weken...... de spijkers bogen...... één plankje splinterde...... 't tweede gaf dadelijk mee...... uit de opening puilde heel fijne houtwol...... 't derde plankje begaf het ook...... 't kistje was open......
| |
| |
Met trillende vingers trok hij de houtwol weg, zag wéér een pakje, wéér in bruin papier gewikkeld, wéér een papier met 't opschrift: Voorzightig......
‘Dat ben ik al genoeg,’ bromde hij.
Toen haalde hij 't pakje er uit, verwijderde 't papier, en... zag... een klein kastje, van dofzwart metaal, met drie draaibare knopjes, een snoer met een stekker....
‘Precies een modern radiotoestel......,’ dacht hij......
......en aan den zijkant...... een grijs matglazen ruitje van een decimeter in 't vierkant.
Hans tilde 't kastje op. 't Was vrij zwaar. Meteen viel er iets onder uit... een enveloppe... Openmaken...! Wat zat er in? Wéér een schoppen zeven? Mis! Een stuk papier! En daarop stond:
SILENCE!
GEHEYM!
9-16 JUNE. 22 O'CLOCK.
Hans stond sprakeloos!
Zes malen draaide hij 't papier om en om; twintig maal lazen z'n oogen het vreemde geschrevene, half Engelsch, half Hollandsch.
‘Negen Juni,’ mompelde hij. ‘Dat is vandaag! En 22 o'clock...... Dat is...... vanavond 10 uur!’
Hij ging er bij zitten.
‘Nou logisch denken,’ zei hij tegen zich zelf. ‘Iemand, een Hollandsche Engelschman, of een Engelsche Hollander, die ondertusschen toch in de stad schijnt te wonen, zendt me op de H.B.S. éérst een schoppenzevenkaart en later een radioachtig toestelletje, met 't verzoek om...... m'n mond te houden! Goed, ik zàl zwijgen! Geen woord zal er over m'n lippen komen. Hier thuis weet niemand wat, en op school......
| |
| |
enfin, daar verzin ik nog wel wat op! Maar...... wat is nou de bedoeling van dit gevalletje? Ik moet natuurlijk iets met dat kastje uitvoeren. Dat spreekt vanzelf! Maar wat? Wàt? Wàt? En waarom stond m'n adres hièr niet op 't pakket......? 't Kastje ziet er uit als een radiotoestel. Er zit een stekker aan en dat is een doodgewone stekker, zooals je ze ook hebt bij schemerlampen en strijkijzers en zoo...... Een gewoon radiotoestel, zooals 't mijne......’
Vol trots keek hij er even naar.
‘......heeft ook aansluitingen, stekkers of openingen, voor de antenne, en voor den gloeistroom. Dit niet! Tenminste......’
Hij onderzocht 't kastje nog eens nauwkeurig van onder tot boven......
‘......ik zie nergens meer iets. Behalve dan dat ruitje en die knopjes. Gekke boel...... Krijg je een geheimzinnig kastje toegestuurd, en een geheimzinnige kaart en een nog geheimzinniger brief...... 's avonds om 10 uur, van 9 tot 16 Juni......! Ja, maar wàt dàn tòch?? Wàt......??’
Een stem gilde van beneden: ‘Hans! Koffie!!’
't Was de stem van Antje.
‘Jaaaa!!’ riep Hans terug. Haastig borg hij de vreemde dingen weg; gooide 't kistje en de papieren in z'n prullenmand en ging naar beneden.
Midden op de trap bleef hij staan.
‘Pas op!’ zei hij tegen zich zelf. ‘Voorloopig zoek ik alléén uit, wat 't toestelletje beteekent! En ook...... de kaart! En verder...... mondje dicht! Silence!!’
‘Wat ben je stil, Hans,’ zei Moeder een kwartiertje later, toen de gansche familie smakelijk at en dronk.
| |
| |
‘Waarom hebben de Lippen lippen?’ vroeg Jo, die een geestige bui had.
‘Je zit erbij als schoppen-zeventje!’ zei Truus.
‘Als wàt??’ vroeg Hans opeens, terwijl hij een kleur kreeg en z'n zus met groote oogen aanstaarde. ‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Niets!’ zei Truus. ‘Alleen, dat je net zit te kijken, of je je laatste oortje versnoept hebt.’
‘Wil je radio niet?’ vroeg Vader. ‘Ik heb geen nootje muziek gehoord!’
‘Hij is best,’ zei Hans. ‘Maar...... ik heb ergens aan zitten denken. En ik moet nog wat werken ook.’
In zichzelf dacht hij: ‘'t Is moeilijk, om een geheim te bewaren.’
Juist kwam op dat oogenblik Antje binnen met een schaal vol roode meikersen, de éérste van 't seizoen. Dat was een verrassing van Moeder! En die sloeg zóó in, dat niemand meer dacht aan Hans' zwijgzaamheid; de gansche familie begon Moeder plus de kersen te verheerlijken, Hans, de stille, incluis! Eén oogenblikje vergat hij 't rare toestel, het geheimzinnige schoppen-zeventje en 't raadselachtige briefje.
Bij de laatste kers belde Johan Vanderzand. Dat had hij alle dagen gedaan, sinds de vijf, die een drie had moeten zijn, vrienden van ze had gemaakt.
Samen fietsten de kameraden naar school.
't Eerste, wat Johan vroeg, was natuurlijk: ‘Zeg, wàt zat er nou in dat pakketje?’
Als vriend had hij recht op die vraag en...... op een antwoord!
Eén oogenblikje zat Hans in de penarie. ‘Silence! Silence! Silence......!’ raasde 't door z'n hoofd. Toen, brutaal, verzon hij maar wat. En, denkend aan Moe- | |
| |
ders verrassing, zei hij: ‘'t Was een mop van m'n Moeder. Er zat een kilo fijne meikersen in. 't Engelsche adres was een beetje voor-den-gek-houderij, om me nieuwsgierig te maken.’
Johan lachte. Hij waardeerde de mop kennelijk en Hans was tevreden. Zoodat hij Sierat en Karel en Wim 't zelfde verhaal opdischte. Alleen Sierat keek een beetje ongeloovig, maar hij zei niets.
De middag króóp. De lessen verveelden Hans uitermate, al deed hij ook nòg zoo z'n best, om ze te volgen. Wéér begonnen, net als in den ochtend, overal kleine venijnige schoppen-zeventjes zich op te dringen en met groote moeite dwong hij zich, naar de leeraren te luisteren. Hij kreeg dien middag drie opmerkingen, twee aanmerkingen en één compleet standje. En de heele klas keek stomverbaasd......
Op den terugweg was hij stiller dan stil. Thuis gekomen, wierp hij zich met mannenmoed op z'n huiswerk. Twee en een half uur (de tusschenpoos van een half uur voor 't avondmaal niet meegerekend) zwoegde hij als een paard: hij repeteerde jaartallen, hij pompte niet-uit-te-spreken Chineesche steden in z'n hersens en hij maakte een opstel over: ‘Vertrek en aankomst van een trein!’
't Gelukte hem, z'n aandacht heelemaal bij z'n werk te bepalen. ‘Want,’ dacht hij, ‘een standje wil ik niet meer krijgen.’
Tegen negenen was hij kláár. Met groote voldoening las hij z'n opstel nog eens over, klapte toen z'n boeken en schriften dicht, rekte zich drie maal uit en borg z'n boel weg.
Toen haalde hij voorzichtig 't vreemde toestel voor den dag en zette 't vóór zich op de tafel.
| |
| |
‘Daar stáát 't nou,’ dacht hij. ‘Daar staat 't raadsel, dat ik moet oplossen. Wie heeft me dat toestel gestuurd? Dat is vraag nummer één. En daar weet ik onmogelijk een antwoord op te bedenken, al zouden misschien de schoppen-zeventjes me op weg kunnen helpen. Maar voorloopig laat ik die vraag rusten. Ik ga verder: Waarvoor dient 't toestel? Dat is vraag nummer twee. En die moet ik beantwoorden, want...... van 9 tot 16 Juni moet er iederen avond om 10 uur iets mee gebeuren! 't Is nou......’
Hij keek op z'n polshorloge......
‘......bij negenen. Dus in een uur tijd moet ik 't uitvinden......’ Hij draaide wat aan de knopjes; drie zaten er aan: twee kleine en één grootere. Op dat laatste was een klein wit pijltje gedrukt...... nee geteekend, of geschilderd, met witte verf.
Hans draaide 't om. ‘Vreemd,’ dacht hij. ‘Draai ik 't zóó, dat 't pijltje rechtop staat, dan tikt er iets in 't kastje, net, of er daarbinnen een veertje verspringt. En draai ik 't met de punt naar beneden, dan tikt er óók iets...... Raar toestel...... Een gewoon ontvangtoestel is 't, voorzoover ik 't begrijpen kan, ook niet. Dan zouden er méér aansluitingen, bussen of stekkers aan moeten zitten. Wacht eens...... zou 't misschien een...... luidspreker zijn? Een nieuw model luidspreker? Dat zou kunnen! Als dat zoo is, moet ik den stekker gewoon in de luidsprekercontacten van mijn toestel aansluiten. En......’
Hij glimlachte......
‘......dan dienen die knopjes natuurlijk, om 't geluid bij te regelen. Probeeren? Zou ik...? Maar...... als ik 't eens mis heb, en...... m'n toestel ermee bederf......? Als 't eens heelemaal niets met radio heeft uit te staan?’
| |
| |
Even dacht hij na, z'n oogen dicht.
‘Nee!’ zei hij toen. ‘Dat kan niet! De stekker, die er aan zit, wijst er op, dat 't toestel in een electrisch stroomnet moet worden geschakeld. Een gewone luidspreker, zooals ik gemaakt heb, wordt, via 't toestel, ook in een stroomkring opgenomen. Sluit ik m'n luidspreker op 't gewone stadsnet aan, dan verknoei ik hem, want die sterke stroom kan hij niet verdragen. Zoo zal 't met dit geheimzinnige toestel óók wel zijn. Misschien verdraagt 't den stadsstroom. Maar dan verdraagt 't in èlk geval óók den zwakkeren stroom van mijn toestel. Weet je wat? Ik doe het!’
Hij sprong op en met een kleur van opwinding stemde hij z'n toestel af op Daventry.
Een neuzige Engelsche stem beweerde iets over ‘wind’ en ‘temperature’ en ‘ships’.
‘'t Weerbericht,’ mompelde Hans.
Toen, zenuwachtig, schakelde hij z'n luidspreker uit, en...... nòg zenuwachtiger...... stak hij den stekker van 't vreemde toestel in 't contact......
Hij hoorde niets......
Voorzichtig draaide hij aan de twee kleine knopjes, zette knop drie met de punt van den pijl naar boven, luisterde scherp...... ‘Ja......,’ fluisterde hij.
In 't vreemde kastje begon er iets te zoemen, héél zacht, bijna onhoorbaar...... 't leek op 't geruisch van een electromotor héél in de verte......
‘Er werkt iets!’ zei Hans. ‘Er gebeurt iets! Maar... wàt?’ Even schakelde hij 't toestel uit, stak den luidspreker weer in 't contact en meteen bulderde de stem uit Daventry door de kamer......
‘M'n toestel!’ lachte Hans, ‘is dus niet bedorven! Ik ben op den goeden weg......’
| |
| |
Wéér schakelde hij 't geheimzinnige kastje in. Wéér zoemde er iets. Maar...... wéér hoorde hij verder niets......
Even dacht hij na.
‘Weet je wat,’ zei hij toen. ‘Ik zal maar wachten tot 't tien uur is. En dan zal ik nog eens onderzoeken. Ik zal op Hilversum 1071 M. afstemmen. Daar wordt, geloof ik, een opera gespeeld. Eerst m'n luidspreker weer inschakelen......
Hij deed 't.
Toen zocht hij in 't ochtendblad 't programma van 't station Hilversum op. Hij had gelijk. De opera ‘Cavalleria Rusticana’ werd gegeven. Geen minuut later had hij 'm al te pakken. Hij luisterde en genoot.
‘Gek,’ dacht hij, ‘nou heb ik m'n toestel nog maar een goeie veertien dagen en...... wat ben ik in dat korte poosje al muzikaal geworden.
Hij lachte. ‘Opschepper......,’ zei hij tegen zich zelf.
De ontvangst was best. Er waren weinig luchtstoringen en Hans vergat bijna z'n 22 o'clock.
Opeens, midden in een van de mooiste gedeelten, kwam een tamelijk sterke fluittoon de muziek storen.
‘Hè......,’ zei Hans kwaad, ‘een van onze buren begint te genereeren. Dat je nou toch nog altijd lui hebt, die hun toestel niet behoorlijk kunnen afstemmen. Enfin, ze zullen zoo aanstonds wel ophouden.
Even wachtte hij. De fluittoon bleef aanhouden, werd zelfs sterker......
‘Suffers!’ dacht Hans. ‘Zou je ze niet......?’
De fluittoon werd óórverdoovend......
‘Wel nou nog mooier......,’ zei Hans. ‘'t Lijkt wel, of ze 't er om doen! Weet je wat, ik schei er uit met Hilversum. 't Is toch......’
| |
| |
Hij gluurde op z'n polshorloge, en meteen voelde hij, hoe z'n hart ineens vol verwachting begon te bonzen...
‘......bij tienen!’
Vlug draaide hij nog even aan zijn condensatoren, zocht Daventry op, en Huizen en Parijs en Zeesen, en tot z'n groote verwondering bemerkte hij, dat de fluittoon blééf gillen, door alle stations heen...... Toen trok hij voorzichtig zijn luidspreker uit de contactbussen, schakelde vlug 't vreemde kastje in......
‘Pas op......,’ zei hij zenuwachtig......
......en oogenblikkelijk begon er in 't rare ding iets te zoemen, veel luider dan een half uur te voren.
‘Ha......,’ lachte Hans, ‘hij werkt! Hij werkt! Nou de goeie golflengte. Die van Hilversum is 't niet; die van Daventry en Berlijn óók niet......’
Hij draaide aan de knoppen van z'n ontvangtoestel... het zoemen werd sterker...... 't werd brommen...... bijna drèùnen......!
‘Als ik de golflengte verklein, wordt 't sterker,’ zei hij. ‘Nou ben ik op duizend...... nou op negenhonderd ongeveer... wacht... nou is 't minder... opdraaien... negenhonderdvijftig......’
't Rare toestel dreunde hevig. De vloer beefde méé... 't drinkglas op de tafel rinkelde en zinderde...... Hans, bleek en bevend, stond met groote oogen te kijken......
Opeens......
Hans sprong òp van schrik en verbazing......
Opeens flikkerde er een geheimzinnig licht door 't matglazen ruitje...... 't was, of er in 't vreemde toestel een electrisch lampje begon te branden... Eén seconde duurde de flikkering...... toen werd 't weer donker...... Maar oogenblikkelijk flikkerde 't wéér...... De lichtschijn werd sterker...... verdween...... kwam terug......
| |
| |
verdween wéér...... 't Werd een snelle opeenvolging van licht en donker, licht en donker...... 't Leek, of er een schijf met vele openingen razend vlug voor een lampje in 't rond draaide, zoodat 't ruitje van binnen uit met een flitsend wit licht bestraald werd......
‘Wel heb ik van mijn le...le...leven,’ stotterde Hans.
Plotseling kwam er teekening in de lichtflikkeringen, er doken een aantal zwarte vlekken in op...... langzaam kregen ze vormen...... Hans telde ze...... 't waren er zeven...... zèven......
‘Zeven schòppen...,’ fluisterde hij, ‘schoppen zeven... de kaart van vanmorgen......’
| |
| |
Ademloos staarde hij met oogen als knikkers naar 't matglazen ruitje.
‘Net een film......,’ dacht hij.
De schoppenzevenkaart begon zich te bewegen...... wendde zich...... draaide zich om...... een hand werd zichtbaar...... een hand met een grooten zwarten zegelring aan den ringvinger......
En ondertusschen bromde het toestel als een razende stofzuiger...... Vijf minuten duurde het raadselachtige geval. Vijf minuten lang dwarrelden de zeven schoppentjes over het matglazen ruitje!
Toen vervaagde plotseling het beeld, de flikkeringen werden langzamer...... en heel gauw werd 't ruitje weer donker. Ook 't zoemen en dreunen hield op......
Hans, wèg van verbazing, bleef turen, verwachtte nòg iets......, meende elk oogenblik de zeven schoppentjes weer te zien opdagen......
Maar 't ruitje blééf donker. Het wonder was voorbij.
Hans viel op een stoel neer, verward... peinzend...
Een oogenblik bleef hij zitten. Toen, als in een droom, stond hij op.
‘Dat is......,’ mompelde hij, ‘dat is...... televisie!! Echte, heusche televisie!! Ik heb er al veel over gelezen! En op de radiotentoonstellingen in Scheveningen en hier óók is 't te zien geweest. Maar niemand heeft 't, zooals ik, zoo onverwacht en zoo geheimzinnig, in z'n kamer gehad......’
Werktuigelijk schakelde hij 't toestel uit, borg 't op, en stak den luidspreker weer in 't contact. Heel vaag hoorde hij weer de muziek van ‘Cavalleria Rusticana’ uit Hilversum. Hij regelde de knopjes wat bij, tot de sterkte van de muziek weer normaal was.
| |
| |
Even later kwamen Moeder, Jo en Truus binnen, op 'r teenen......
‘We komen een half uurtje luisteren,’ zeiden ze fluisterend.
‘Wou 't eerst niet, jongen?’ vroeg Moeder.
‘Jawel, Moeder. Hoezoo?’
‘Wel, 't bromde zoo bij ons in de kamer. In de keuken ook trouwens.’
‘Ja......,’ zei Hans. ‘Er was een bromtoon...... Dat heb je wel eens meer......’ En in zichzelf dacht hij: ‘Silence! Silence!’
Maar Moeder luisterde al niet meer. Ze ging heelemaal op in de mooie muziek. En veel te gauw naar haar zin kondigde de omroeper het einde aan.
‘Jammer,’ zei ze. ‘Nou, dan gaan we maar weer. We hebben thee, Hans. Kom je?’
‘Subiet,’ zei Hans. ‘Even den boel verzorgen.’
Moeder, Jo en Truus verdwenen.
Hans schakelde zijn toestel uit en ging toen zitten, z'n hoofd in z'n handen.
‘Televisie......,’ mompelde hij. ‘Televisie...... Daar zijn mijn ultra-korte golven niks bij...... Televisie......! Maar...... wat moet ik daarmee?’
Een poosje dacht hij nog na, zonder ook maar iets verder te komen. Toen ging hij naar beneden......
|
|