| |
| |
| |
5
De ultra-korte...!
't Plan was van Karel Hartmann uitgegaan. Karel was op school de kei. Hij had al gauw in de gaten gehad, dat Johan Vanderzand, die na 't gevalletje van de drie die een vijf had moeten zijn, goeie kameraden met Hans, Karel en Wim was geworden, bij z'n studie zoo af en toe wel eens een extra-por noodig had. Niet dat hij dom was! Volstrekt niet. Maar een verhuizing van de eene H.B.S. naar de andere brengt wel eens overwerk mee, inhalen van 't ééne, bijwerken van 't andere en zoo meer. Dat was bij Johan óók 't geval geweest, en daarom hadden de drie vrienden afgesproken, hun nieuwen kameraad te helpen, zooveel als ze konden. Samen zouden ze de eerste dagen studeeren, op de kamers van Karel, Wim of Hans.
Niet op de kamer van Johan! Waarom niet? Doodeenvoudig, omdat die nog niet heelemaal in orde was. Meneer Vanderzand bemoeide zich veel meer met z'n postzegels dan met z'n huis en de huishoudster (die door Johan en z'n Vader heel familiaar tante Mina werd genoemd) had handen te weinig, om in die eerste paar weken voor alles te zorgen.
| |
| |
Dat gaat zoo bij nieuwe huizen. 't Huis was nu vrijwel op dreef; dat wil zeggen: de benedenvertrekken en een paar kamers op de étage's, waarvan er twee wel een postzegelmuseum leken! In Johans kamer stond voorloopig alleen nog maar een ledikant. En een paar stoelen. De nieuwe huisknecht, die op 1 Juni gearriveerd was, zou voor de rest zorgen. Dat was z'n werk eigenlijk wel niet, maar hij had gezegd, dat hij 't graag deed. Meneer Vanderzand had hem aangenomen, geen uur nadat de advertentie (de goeie!) in de krant had gestaan. Hij heette Thomas en hij had er zóó goedig en zóó eerbiedwaardig tevens uitgezien, en hij had zùlke prachtige getuigschriften bij zich, dat meneer Vanderzand, Thomas eenmaal gezien hebbend, geen ander meer wilde hebben! Goed, Thomas zou de laatste hand aan 't groote huis leggen, en dan zouden de studiezittingen in 't vervolg ook bij Johan plaats kunnen vinden.
Maar...... al was Johans kamer prima in orde geweest, dan tòch zou hij in de laatste plaats in aanmerking zijn gekomen. En...... die van Karel en Wim óók!
Want: de kamer van Hans was favoriet! Dat zat hem natuurlijk in de radio! De drie kameraden waren gek op Hans' toestel. Johan vooral! Die keek huizenhoog tegen Hans op, en hij vertelde iedereen, hoe 'n geweldig knappen vriend hij had en hoe 'n prachtig toestel die knappe vriend gebouwd had. Als je Johan wou gelooven, bestond er op de heele wereld maar één goed radiotoestel, en dat was dan van Hans! Geen wonder, dat Hans op de H.B.S. schertsenderwijs wel eens Hans Radio genoemd werd, waar hij zich tusschen twee haakjes bitter weinig van aantrok!
Had de radio geen verkeerden invloed op de studie?
| |
| |
Geen kwestie van! Daar zorgde Karel voor. Eerst werd er serieus een paar uur gewerkt, geploeterd en gezweet, en dàn pas kwam de radio aan de beurt. Dan luisterden ze naar 't vele mooie, wat de stations uitzonden, naar lezingen (ook naar buitenlandsche, voor hun talen-uitspraak!), soms ook naar verslagen van wedstrijden. En dikwijls gebeurde het, dat de rest van de familie Lippe, voorzoover die tijd en zin had, 't gezelschap luistervinken kwam vergrooten. Die vergrooting ging gewoonlijk vergezeld van thee en koekjes, waar niemand bezwaar tegen had. En een week geleden was ook meneer Vanderzand op een avond komen luisteren, niet alleen omdat Johan daar zoo enthousiast op aangedrongen had, maar óók om...... den lastigen journalist Pierre de Bruyne van ‘De Nieuwsgierige Lezer’ te ontloopen, die maar steeds wou neuzen in meneer's verzameling, om een groot artikel te schrijven......!
Vanavond zou er iets bijzonders gebeuren. De schriften en boeken waren dichtgeklapt; de radiogenoegens zouden beginnen. Terwijl de drie kameraden vol verwachting toekeken, haalde Hans een groote kartonnen doos uit zijn kast, deed 't deksel er af en nam er een paar vreemde dingen uit. 't Waren stukken rood koperdraad, spiraalachtig gedraaid. Aan de uiteinden waren een paar eenvoudige stekkers gemonteerd, zóó, dat die einden een centimeter of drie van elkaar af stonden.
‘Wat zijn dat?’ vroeg Karel verbaasd.
Hans, heel gewichtig, antwoordde: ‘Spoelen!’
‘Spoelen?’ vroeg Johan.
‘Wacht 's,’ zei Wim, die wel wat verstand van radio had, ‘zijn die niet voor de ultra-korte golf?’
‘Precies,’ zei Hans. En in een paar woorden ver- | |
| |
klaarde hij 't doel van de dingen. Karel begreep 't half, Johan zoo ongeveer......
Hans opende z'n toestel, draaide er wat in los, schroefde hier, schroefde dáár...... En de vrienden keken nieuwsgierig toe.
‘Pas op, jô! Maak 't nou niet kapot,’ zei Johan, die véél meer bezorgd voor 't toestel was dan Hans zelf!
‘Geen gevaar,’ zei Hans. ‘Ik weet, wat ik doe, hoor! M'n toestel is zóó gemaakt, dat ik met weinig moeite van de lange en de korte op de ultra-korte golf kan overgaan. Pas op, daar gaat-ie!’
Voorzichtig zette hij een paar van z'n nieuwe spoelen in de houders, draaide nog wat, scharrelde aan z'n knopjes, allemaal geheimzinnige handelingen voor z'n makkers en zei: ‘Nou kan ik een golflengte van een meter of tien ontvangen!’
‘Tien meter?’ vroeg Wim verbaasd. ‘Jô, is 't wáár?’
Aan zijn toon hoorden Karel en Johan wel, dat Hans bezig was, iets heel buitengewoons uit te voeren, en, al begrepen ze 't niet, tòch zetten ze hun gezichten in een deftige en eerbiedige plooi.
‘Tien meter......,’ zei Wim nog eens. ‘Hoe speel je 't klaar......?’
Hans antwoordde niet. Hij stond gebogen over z'n toestel, draaide wéér, draaide nòg eens......
En opeens riep, nee, brulde, schreeuwde, daverde een oorverdoovende stem uit den luidspreker!
De jongens waren voor geen klein geruchtje vervaard. En ze hadden, niet alleen bij Hans, maar ook op school al heel wat radio-ervaringen opgedaan. Maar toch, bij dit oorverscheurende geschreeuw schrokken ze ontzettend. Johan sprong van z'n stoel op en zette
| |
| |
in z'n verbouwereerdheid allebei de ramen wijd open. En zelfs Hans werd bleek om z'n neus. Haastig zette hij z'n toestel af......
Meteen ging de deur open en Antje kwam zenuwachtig naar binnen.
‘Wat is er? Wat gebeurt er? H...h...hebben jullie ruzie?’ stotterde ze. En toen ze de vier verschrikte gezichten zag, draaide ze zich om, en gilde naar beneden: ‘Meneer, mevrouw, kom toch 's kijken! Er is... de jongens...... ze hebben......’
Daar was Vader al.
‘Wàt is er?’ vroeg hij. ‘Wàt hebben jullie, jongens?’
Hans bekwam van z'n schrik.
‘We hebben niets, Vader,’ zei hij. ‘Alleen een ontzettend sterke korte golf!’
‘Daar heb je 't al,’ mopperde Antje. ‘Dacht ik 't niet? Een korte golf hebben ze. Een korte golf! En daar zitten ze ruzie over te maken. Daar schreeuwen ze je ooren doof mee. Ik heb liever een lange golf met muziek, dan een korte met ruzie, als je dàt maar weet, Hans!’ Hoofdschuddend stapte ze weg.
Een oogenblik keken de jongens en Vader elkaar aan. Toen barstten ze eensgezind in een lachbui uit, die door 't heele huis klonk.
‘Ja,’ zei Hans, ‘we hadden een geweldig krachtige korte golf, Vader!’ En toen, geestdriftig: ‘Wil u 'm ook hooren?’
‘Hij kan me niet veel schelen,’ zei Vader. ‘Ik hoor 'm op een anderen dag nog wel eens, als hij wat grooter is geworden. Misschien schreeuwt hij dan ook niet zoo erg meer!’
‘Flauw......,’ zei Hans.
Vader verdween knipoogend.
| |
| |
‘We zoeken 'm nog eens op, jongens,’ zei Hans weer. Hij zette het toestel zoo zacht mogelijk, schakelde weer in, maar de stem, de Daverende Stem, was er niet meer...... Alleen borrelde en kookte en raasde het in den luidspreker en de kameraden hoorden, terwijl Hans het golfgebied van 10 tot 10½ M afzocht, een mengelmoes van stemmen in allerlei talen, muziek en gezang en een massa Morse-seinen. Op een gegeven oogenblik klonk daar ook een Hollandsche stem, die een jolig praatje scheen te houden. ‘Stilte daar, eerste viool...,’ zei hij, waarop een vroolijk gelach volgde, zoowel in de kamer als in den luidspreker.
Hans, hoe rustig en kalm hij ook leek, was van binnen één en al opwinding en blijdschap! Hij had een paar dagen geleden de spoelen op goed geluk gemaakt, volgens de aanwijzingen van z'n schema. Ook had hij in z'n toestel nog een verandering aangebracht en z'n antenne had hij ingekort. En...... 't was nog maar de vraag geweest, of 't zou gaan!
Deze avond overtuigde hem, dat 't werkelijk ging! En van louter plezier had hij, nèt als een paar weken geleden, toen z'n toestel voor 't eerst werkte, wel òp willen springen van plezier, als z'n makkers er maar niet bij waren geweest.
‘Zeg,’ zei Karel. ‘Hou dien Hollander eens vast, Hans. Laten we 's even luisteren.’
Zoo gebeurde. Maar...... de Hòllander zei ook al niets meer. Z'n stem stierf weg en de luidspreker kraakte......
‘Ja,’ zei Hans, meer tegen zichzelf dan tegen de anderen. ‘Bij deze golven is de ontvangst nooit mooi. Je hebt altijd last van sluiereffect en andere storingen.’
‘Welk station was dat?’ vroeg Karel.
| |
| |
‘Dat was geen station,’ zei Hans. ‘'t Was een amateur, die uitzendt.’
‘Mag dat dan?’
‘Als je vergunning hebt van den Minister, dan wel. Er zijn anders massa's lui, die 't stiekem doen. Maar als die ontdekt worden, zijn ze er bij. Hier in Amsterdam zijn wel 'n paar honderd van die clandestiene zenders. Misschien was die keiharde van daar straks er óók wel een, vlak in de buurt!’
‘Toch is 't geweldig!’ zei Wim vol geestdrift. ‘Dat jij met jouw toestel nou zoowat alles kunt ontvangen. Kootwijk kun je vast ook hooren, en Bandoeng in Indië...... Zoek 's op!’
Bandoeng zendt op 't oogenblik niet,’ zei Hans. ‘Volgende week Zaterdag zal ik 't eens probeeren, of ik 't kan ontvangen......’
Ondertusschen zette hij een andere spoel in. ‘Nou ontvang ik golven van een meter of veertig,’ zei hij.
En weer hoorden de jongens op een rijtje allerlei talen de revue passeeren. Wéér waren er twee Hollanders bij, die een kruisgesprek hielden.
‘Hallo 3 Pa X Z hier! Hallo 3 Pa X Z, hallo, hallo! Verstaat u me? Verstaat u me?’
Een andere stem antwoordde: ‘Hallo 3 Pa X Z, ik ontvang u vrij sterk, hallo!’
Toen hield Hans het niet langer uit! Hij danste wild de kamer rond, riep een paar keeren ‘Hoera!’, timmerde z'n kameraden op hun schouders, en ging toen met een blij gezicht weer zitten. Hij had zich even geuit!
Wim en Karel begrepen 't wel. Johan óók. Zèlf zouden ze misschien nog veel uitbundiger geweest zijn.
‘Hè......,’ zuchtte Hans nog eens. 't Was er uit, z'n
| |
| |
opwinding. ‘Zoo,’ zei hij, ‘nou ruimen we den kortegolfboel op, en we gaan nog even rustig genieten van Daventry. Daar is een populair concert. In m'n eentje experimenteer ik nog wel 's verder......’
Vijf minuten later hoorden ze de aloude ‘Schoone blauwe Donau.’ Daarna volgden gedeelten uit bekende operetten, en gezellig luisterden de jongens toe tot de klok van tien uur ze naar huis riep.
Blij en voldaan liet Hans z'n makkers uit. En even blij en voldaan sprong hij om half elf in z'n bed.
Hij experimenteerde verder, de volgende avonden. Om dat rustig te kunnen doen, verzocht hij z'n vrienden, om de eerste dagen niet bij hem te studeeren. En dat gebeurde.
Hans zocht nauwgezet naar de stem, De Daverende. Twee avonden was 't mis, maar den derden avond, jawel, daar had hij 'm! Héél even maar!
‘Achtung! Achtung!!’ brulde De Daverende.
‘Duitsch......,’ dacht Hans.
‘Ich kann nicht......,’ schreeuwde De Daverende weer. En meteen was 't stil.
‘Hij breekt plotseling af,’ dacht Hans. ‘Zeker iets niet in orde met z'n toestel.’
Nog even wachtte hij, maar er kwam niets meer.
Nauwkeurig bestudeerde hij den stand van z'n knopjes en noteerde al z'n gegevens op de lijst van z'n gevonden stations.
‘D.D.D.,’ schreef hij.
En dat beteekende: ‘De Duitsche Daverende’.
‘Ik vind je nog wel 's,’ lachte hij. ‘Kan jij dan niet, ik wel! O zoo!’
|
|