| |
| |
| |
4
Muziek!
Ja, 't had zweetdroppeltjes gekost, stroomen zweetdroppeltjes! Er was gezucht, er was gejuicht; er waren blijde oogenblikken geweest, als 't werk opschoot; maar ook vervelende, als 't niet wou, zooals Hans!
Er was geploeterd! Kolossaal, wat was er geploeterd!
En...... nog steeds werd er geploeterd!
Maar nou liep 't op z'n einde.
Hans was zoo goed als klaar!
Er was een massa gebeurd in de dagen na z'n drukken verjaardag en na 't bezoek van meneer Vanderzand.
Allereerst had Hans z'n accu weggebracht naar den radiowinkel op den hoek, om die te laten vullen. Dat was Donderdag gebeurd. En...... toen had hij meteen drie fijne nieuwe zilverglanzende radiolampen gekocht. De handelaar had hem, behalve z'n lampen, nog een massa goeden raad gegeven en...... daarbij gratis een paar nieuwe onderdeelen, een stel spoelen, een z.g. roosterbatterijtje en méér van dat spul! Hans in z'n schik natuurlijk! Waarom was de handelaar zoo vriendelijk
| |
| |
geweest? Om de doodeenvoudige reden, dat Hans eenigen tijd geleden 't zoontje van den man een week of wat tijdens een ziekte met huiswerk had geholpen. En zoo waren de nieuwe onderdeelen niets anders dan uitingen van dankbaarheid, waar Hans op zijn beurt óók weer bar blij mee was.
't In elkaar zetten van het toestel had hem, tegen alle verwachtingen in, niet veel tijd gekost. Dat zat hem voornamelijk (behalve in de nieuwe onderdeelen dan natuurlijk!) in de samenstelling van het oude scheepstoestel, dat, hoewel al lang uit den tijd, toch van degelijk materiaal was opgebouwd.
Zaterdagavond was 't al bijna zoo goed als klaar!
Ook de anodebatterij was gauw gereed gekomen. Dat was voor een goed deel te danken geweest aan Sierat, den concierge van de H.B.S., die Hans flink had geholpen met alle onderdeelen, die zoo'n batterij noodig heeft. Zoo was dit onmisbare voorwerp vrij voorspoedig ontstaan!
Wat hem de meeste moeite had bezorgd, dat was...... de luidspreker! Eerst was Hans nog van plan geweest, om 't voorloopig maar met z'n koptelefoontjes af te doen, maar...... toen hij z'n omgebouwde toestel met de fijne zilverlampen daar vóór zich had zien staan, tóén had hij tegen zichzelf gezegd: ‘'t Toestel is sterk genoeg voor een luidspreker, dus...... ik máák er een!’
't Was hem niet meegevallen! Maar Hans had volgehouden! Hij had gedaan, wat massa's zelfbouwers vóór hem óók gedaan hadden, toen de radio nog in z'n opkomst was: hij had een afgedankte Berco-fietslamp van Vader uit elkaar gehaald, en de magneet (die nog vrij sterk was) er uitgenomen. Hij had zelf een electromagneetje gemaakt van een paar weekijzeren staafjes
| |
| |
met een draadomwikkeling. Hij had van een dun stukje blik een trilplaatje geknipt en daar had hij met veel moeite een breinaald op vastgesoldeerd. Van een groot stevig vel papier had hij een ronde schijf gesneden; uit den cirkel had hij een sector weggenomen en toen de stralen tegen elkaar geplakt, zoodat hij een soort van papieren kegel had gekregen; die kegel had hij vervolgens heel voorzichtig met de punt aan den breinaald bevestigd. Tenslotte had hij zijn figuurzaag voor den dag gehaald; hij had gegoocheld met schroefjes, boutjes, houtjes, plankjes...... hij had getimmerd, gezaagd, gebeiteld, geboord......
Net zoolang......
......tot het heele gevalletje netjes in een eenvoudig kastje op de tafel stond. Alleen de papieren kegel (voorzichtig met een stukje band soepel aan een triplex-ring bevestigd) was zichtbaar.
Zoo was de luidspreker geboren!
Ja, denk nou alsjeblieft niet, dat 't een éérsteklas luidspreker geworden was, zooiets als een Bicone, of een Farrand...... of een ultramoderne electrodynamische!
Geen kwestie van! 't Leek er niet op!
Maar...... daar was 't Hans ook niet om te doen geweest! Hoofdzaak voor hem was, dat hij den luidspreker zèlf had gemaakt! Daar had hij zichzelf mee gefeliciteerd! Al was hij er dan ook van overtuigd, dat er nog veel aan zijn werk mankeerde!
't Was Woensdagavond, juist een week nadat hij met z'n werk begonnen was.
Vóór Hans op 't kleine zijkastje stond z'n omgebouwde toestel. In de hangkast, op de onderste plank stonden,
| |
| |
netjes in rijtjes naast elkaar, de tachtig gevulde mosterdpotjes, de anodebatterij. En daarnaast de accu en het roosterbatterijtje.
Op den schoorsteenmantel prijkte de luidspreker.
‘Ik ben klaar......,’ zei Hans zacht tegen zichzelf. Hij voelde hoe z'n hart klopte van spanning en er liep een zenuwachtige kriebeling over z'n rug.
‘Ik ben klaar......,’ zei hij weer. Even had hij een gevoel, of hij zóó maar luid van blijdschap zou kunnen schreeuwen...... maar tegelijk, door die vreugde heen, voelde hij zich weer angstig, net als een kleine jongen, die iets kwaads heeft uitgevoerd.
‘Als......,’ mompelde hij, ‘als 't nou maar goed is. Als ik maar geen fouten heb gemaakt. Als 't toestel nou maar werkt......!’
Hij ging voor de duizendste maal voor z'n schema staan, bestudeerde 't nog eens, monsterde voor de duizend-en-éénste keer z'n werk......
‘Ja......,’ zei hij toen zacht, ‘'t móét goed zijn. 't Kàn niet anders. Ik heb alles precies gedaan, zooals 't in 't schema is aangegeven. Ik heb niets overgeslagen. De boel zit goed in elkaar...... Misschien, ja, dat zou kunnen... misschien klinkt de luidspreker wat te schel. Maar dat is te verhelpen......’
Hij haalde 't ochtendblad uit z'n zak en keek nog eens, of hij 't 's morgens goed gezien had...... 7 uur-9 uur: Populair concert door 't Hilversumsche Omroeporkest...... Dat was in orde!
Toen haalde hij diep adem en zei: ‘Ik ga m'n toestel aansluiten. Ik ga 't probeeren......’
Met bevende vingers, toch angstig, dat hij op 't laatste oogenblik nog iets verkeerds zou doen en z'n werk hopeloos zou bederven, stak hij de spoelen in; daarna
| |
| |
verbond hij de plaat- en de roosterspanning met het toestel.
‘Goed letten op...... op de juiste aansluiting,’ mompelde hij.
Toen schakelde hij den luidspreker in, draaide wat aan de knopjes en vervolgens......
‘Daar gaat-ie dan......,’ fluisterde hij met bevende lippen......
| |
| |
......stak hij den stekker van de antenne in 't aansluitcontact......
Dóódstil stond Hans......
‘Nou moet...... nou moet er muziek komen,’ fluisterde hij weer.
Met wangen, vuurrood van spanning en groote oogen tuurde hij naar den luidspreker......
Hij hoorde......
‘Wat nou?’ zei hij zacht. ‘Wat...... nou......? Ja...?’
Ja?! Een zacht, bijna onmerkbaar gezoem klonk uit den luidspreker.
Wéér ademde Hans diep. ‘'t Toestel werkt...,’ mompelde hij. En wéér kreeg hij dat blijde gevoel, of hij 't wel uit zou kunnen schreeuwen......
Opeens zei de luidspreker met een geweldige stem, die door de heele kamer dreunde:
‘Goedenavond, dames en heeren, hier is Hilversum!’
En...... Hans sprong èn van schrik èn van blijdschap èn van zenuwachtigheid wel een meter de lucht in.
‘Ouverture Dichter und Bauer!!’ dreunde de stem.
‘Hoera!’ schreeuwde Hans. ‘Hoera!!’ En nog eens: ‘Hoera!!!’ Toen schonk hij een glas water in, dronk 't achter elkaar met groote teugen leeg, stak 't glas in z'n zak, holde z'n kamer uit, sprong de trap af, nam de treden bij drie en vier tegelijk, gleed op 't laatst langs de leuning, brak bijna z'n beenen en stormde zenuwachtig lachend de huiskamer binnen.
‘Vader, Moeder!’ riep hij. ‘Ali! Truus! Toos! Jo! 't Werkt! 't Is goed! Er is...... er is muziek! Fijne prachtmuziek!! Kom eens mee naar boven!’
Een oogenblik keek de familie verbaasd. Toen begrepen ze 't, en ze holden achter Hans aan, de trappen op, naar twee-hoog.
| |
| |
Ja! 't Was zoo!
Op den overloop stonden ze stil. Daar hoorden ze 't: de muziek, de zuivere, glasheldere muziek!!
‘Nou?’ riep Hans, beurtelings bleek en rood. ‘Nou, wat zeggen jullie ervan?’
Meteen holde hij alweer naar beneden, naar Antje in de keuken. Die moest óók mee; die moest 't óók hooren!
Antje ging dadelijk. Muziek, daar hield ze van, al begreep ze dan van radio niet veel.
Hans keek met een verrukt gezicht z'n ouders en z'n zussen aan, ging voor z'n toestel zitten, draaide aan de knoppen, maakte de muziek zachter......
En telkens riep hij: ‘Nou? Hoe is-ie? Is-ie fijn of niet? En zelf gemaakt! Dat is nou m'n eigen toestel!’
Hij vloog z'n Moeder om den hals en zoende haar op allebei haar wangen. Toen kwamen de zussen aan de beurt en Antje ontkwam ternauwernood aan een omhelzing door haastig naar beneden te hollen. Vader kreeg een stevige oplawaai op z'n schouders, zoodat z'n ribben klapperden. En na al deze meer en minder pijnlijke blijdschapsbetuigingen sleepte Hans stoelen aan en zette z'n toehoorders er op neer. Er waren geen stoelen genoeg. Géén nood: Ali en Jo kregen een fijne plaats op den rand van z'n bed, dat tengevolge van de drukke bezigheden nog niet eens opgemaakt was. Ali dééd 't gauw eventjes.
Toen luisterden ze...... een kwartier...... een half uur...... drie kwartier, vol aandacht. Ook Antje dook weer op uit de keuken; ze was nou eenmaal gèk op muziek!
De aandacht van zijn luisteraars was Hans' grootste triomf. Die was voor hem een bewijs, dat z'n toestel behoorlijk was. Want anders waren z'n muzikale huis- | |
| |
genooten niet zoo lang gebleven! Ja, ze hadden zoo af en toe wel eens uit aardigheid aan z'n koptelefoons geluisterd, maar...... dat was toch eigenlijk nooit je dàt geweest! Dat klonk wel zuiver, maar altijd o zoo zacht en dikwijls was de muziek bijna onhoorbaar!
Nee, dit was beter! Dit was véél beter! Al was (Hans erkende 't dadelijk) z'n luidspreker lang niet volmaakt. De lage tonen kwamen niet goed door, ze klonken te dof en naar verhouding niet luid genoeg. En de hooge piepten wel eens wat àl te schril!
Nou ja, er moest wàt aan mankeeren! Toch...... 't ging! 't Klonk behoorlijk!
Vader en de zussen dachten 't. En Moeder zei 't: ‘'t Valt me mee, Hans! Je hoort zoo dikwijls toestellen, die gieren en knarsen......’
‘Net als ouwe gramofoons,’ zei Antje. ‘Maar dit... 't is, of ze hier in de kamer zitten te spelen!’
‘Precies! Dit is veel mooier. Ik had 't niet gedacht, Hans, dat 't zóó zou worden. Waar zit 'm dat in?’
‘In de goeie lampen,’ antwoordde Hans. ‘En...... ik heb geluk gehad. 't Had net zoo goed leelijk kunnen zijn. De luidspreker ziet u, daar hangt ook een massa van af; dat zit 'm in een kleinigheidje. Maar ik schijn een goeie hand van bouwen gehad te hebben. 't Klinkt best, hè?’
Moeder knikte. Ze ging er nog eens extra-goed voor zitten in den gemakkelijken stoel van Hans.
Ze luisterden 't heele programma af. Het orkest speelde paradenummers, overbekend en toch altijd even graag gehoord: ‘Heinzelmännchens Wachtparade’, ‘Orpheus in der Unterwelt’, ‘A Persian Market’, en meer van dit soort.
Negen uur eindigde 't concert.
| |
| |
‘Ziezoo,’ zei Hans. ‘Nou stuur ik jullie weg! Want ik ga zoeken.’
‘Zoeken?’ vroeg Jo. ‘Wàt zoeken......?’
Hans' oogen glinsterden. ‘Vreemde stations!’ zei hij. ‘Uit Engeland en Duitschland en Frankrijk en Spanje en Rusland. Misschien......,’ hij dorst 't bijna niet te zeggen, ‘misschien uit Amerika!’
‘Drink je niet eerst een kopje thee beneden?’ vroeg Moeder. ‘Dat heb je toch zeker wel verdiend!’
‘Nee Moeder, 'k heb geen dorst......’
‘Toe jongen, 'n koekje erbij!’
‘Nee Moeder......’
‘Met 'n táártje!’ zei Truus.
‘N...nee...... Truus...... ik......’
‘Met 'n slàgroomsoes!’
‘Nou...... even dan!’ zei Hans.
Truus lachte. Ze wist, dat Hans, al was hij een jongen, en al hóóren jongens volgens 't bekende gezegde alleen maar van bittere kost te houden, gek was op roomsoezen. En evenals Moeder was ze van oordeel, dat Hans wel een extra'tje verdiend had. Daarom holde ze gauw naar een banketbakker in de buurt en kocht een massa zoetigheid. Hans smulde vijf minuten lang en daverde weer de trappen op naar z'n toestel. Hij legde een blad papier voor zich op de tafel, schakelde den luidspreker uit, deed een koptelefoon om z'n hoofd, schakelde die in en luisterde. Meteen hoorde hij Hilversum weer. Een zware mannenstem sprak over bijenteelt. Helder en duidelijk klonk de stem, veel zuiverder dan in een gewone telefoon.
Hans knorde van genoegen. ‘Fijne lampen...,’ zei hij in zichzelf. Toen noteerde hij op z'n papier heel nauwkeurig de stand van z'n genummerde condensatorknop.
| |
| |
‘En nou...... andere stations,’ mompelde hij. Hij draaide wat, wurmde wat en...... Huizen vond hij zóó! Ook noteeren! Toen volgde, ook al heel gauw, Daventry. ‘Here National program London,’ zei een stem. Hans noteerde, wurmde, draaide weer, verwisselde z'n spoelen......
‘Ici Radio Belgique......,’ ratelde een vlugge, neuzige stem.
Even later: ‘Hallo! Hallo! Hier Radio Wien!’
Weenen! Hans glom!
Vlak daarop: ‘Radio Budapest!’
Hans bloosde van plezier. Ging-ie goed of niet?
En vervolgens na een poosje vergeefsch gescharrel: ‘Achtung! Achtung! Hamburg, meine Damen und Herrn! Der Norag Sender!’
En Toulouse volgde; een meneer in Stuttgart zong, een paar dames in Langenberg hielden een betoog over: ‘Unser Kind lernt alle Sprachen!’
‘Ik ook met m'n radio!’ lachte Hans.
En hij draaide aan z'n knoppen, onvermoeid!
Hij hoorde een opera uit Parijs, gramofoonplaten uit Turijn, een lispelende stem uit Warschau, heldere vioolmuziek uit Kopenhagen...... gansch Europa sprak daar in bonte opeenvolging in z'n ooren; hij reisde in een knopomdraaien van Turijn naar Kopenhagen, van Hilversum naar Boedapest, van Barcelona naar Londen... heel Europa vloog hij door in een spanne tijds...... de landen verloren hun grenzen...... de vreemde volkeren stonden naast hem, náást hem in z'n eigen kleine kamer...... hij hoorde de stemmen van onbekenden op duizenden kilometers afstand nèt zoo duidelijk als die van z'n ouders vlak bij hem...... en meteen begreep hij overduidelijk de beteekenis van den zin, dien hij zoo
| |
| |
dikwijls in advertentie's gelezen had: ‘Maak de wereld tot uw buurman!’
't Duizelde Hans. Even legde hij de koptelefoon weg. Hij ging voor z'n raam staan en tuurde naar den diepblauwen avondhemel.
‘Gek......,’ zei hij, ‘daar in de lucht zit nou de muziek. En die stemmen. Hier vlak bij me, om me en... ook in me trillen de melodieën en die stemmen...... Wat 'n wonder toch, wat 'n geweldig wonder. Je raakt er nooit over uitgedacht. 't Gaat boven je verstand uit...’
Een klok sloeg: tien uur al!
‘Ik ga naar beneden,’ zei Hans. ‘'t Is welletjes voor vandaag!’ Hij las z'n aanteekeningen nog even door. En hij stond verbaasd over 't groote aantal stations, dat hij al gevonden had: twaalf......!
‘Nou ga ik morgen spoelen maken voor de àllerkortste golven,’ dacht hij. ‘Spoelen van één meter, twee meter, drie meter...... En dàn...... zullen we zien, wat we dan te hooren krijgen. Gekke uitdrukking: zien, wat er te hooren is......’
Opeens geeuwde hij.
En meteen voelde hij, hoe moe hij was, niet alleen van z'n poot-an werken, maar ook van de emotie en de zenuwen. Nog even schakelde hij den luidspreker in, genoot nog vijf minuten van een alleraardigste variété-uitzending uit Londen, waar iemand verbluffend goed allerlei dierengeluiden wist na te bootsen en 'n ander een paar moppen vertelde.
‘Fijn voor m'n Engelsche uitspraak,’ dacht hij.
Toen geeuwde hij nog twee malen, ging naar beneden, zei de huisgenooten goedennacht, tolde in bed en sliep.
|
|